U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Aanvraag om hulp door verweerder ten onrechte gesplitst in aanvraag om bijstand en aanvraag om opvang. Bij de WWB-beoordeling had verweerder de WMO-beoordeling moeten betrekken. Niet de WWB maar de WMO het primaire wettelijk kader om de hulpvraag te beoordelen. Ten onrechte niet getoetst aan artikel 8 EVRM . Beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/4355 WWB

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2],

wonende te [woonplaats],

eiseres,

gemachtigde mr. J. Klaas,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,

gemachtigde drs. [gemachtigde].

Procesverloop

Bij brief van 29 december 2009 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder om de bijstandsaanvraag van eiseres van 17 december 2009 in behandeling te nemen omdat zij niet over een burgerservicenummer beschikte.

Bij uitspraak van 19 februari 2010 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat ter zitting door verweerder werd meegedeeld dat eiseres een aanvraag kon indienen.

Bij besluit van 22 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 15 juli 2010 heeft de rechtbank het beroep van eiseres tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit van 22 maart 2010 vernietigd.

Bij besluit van 1 april 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiseres van 9 maart 2010 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 29 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de bijstandsaanvraag van 17 december 2009 gegrond verklaard en het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2010.

Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. Feiten en standpunten van partijen

1.1. Eiseres is in 1998 vanuit Nigeria naar Nederland gekomen. Haar twee kinderen zijn in Nederland geboren. Eiseres heeft zich op 5 april 2001 gemeld voor een verblijfsvergunning asiel, die haar is geweigerd omdat zij zich volgens de IND vier dagen te laat heeft gemeld om in aanmerking te komen voor het generaal pardon. Eiseres en haar kinderen hebben een zwervend bestaan geleid, totdat zij vanaf maart 2010 onderdak vonden bij het ASKV Steunpunt Vluchtelingen (ASKV). Aan de kinderen is van november 2009 tot en met april 2010 een uitkering op basis van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) toegekend, die echter volgens eiseres niet tot uitbetaling heeft geleid en onvoldoende is om te kunnen voorzien in woonkosten en kosten van levensonderhoud.

1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het wegsturen van eiseres op 17 december 2009 met de mededeling dat zij geen aanvraag kon indienen omdat zij niet over een burgerservicenummer beschikte onjuist was. Het bezwaar van eiseres daartegen is dan ook gegrond verklaard. Het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 9 maart 2010 is ongegrond verklaard. Eiseres heeft namelijk niet de Nederlandse nationaliteit. Zij beschikt niet over een verblijfstitel en heeft daar ook nooit over beschikt. Eiseres heeft daarom geen recht op bijstand. Het bepaalde in artikel 16 van de Wet werk en bijstand (WWB) is niet op eiseres van toepassing.

1.3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij recht heeft op een bijstandsuitkering, nu het niet beschikken over een verblijfsstatus geen absolute belemmering is om daar aanspraak op te kunnen maken. Uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) vloeit de positieve plicht van de overheid voort om voorzieningen te bieden om het gezins- en privéleven mogelijk te maken en te ondersteunen. Verweerder weigert echter om artikel 8 van het EVRM toe te passen. Verweerder moet in ieder geval een proportionaliteitstoets in het kader van artikel 8, tweede lid, van het EVRM uitvoeren om te bepalen of sprake is van een ‘fair balance’ tussen de publieke belangen en de particuliere belangen van eiseres. Daarbij zijn kinderen per definitie kwetsbaar. Deze opvatting wordt ondersteund door de motie Spekman die is aangenomen om de Nederlandse praktijk in overeenstemming te brengen met de verplichtingen die op Nederland rusten op basis van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft geoordeeld dat het tegenwerpen van het ontbreken van een verblijfstitel wordt gekarakteriseerd als excessief formalisme in de situatie waarin een persoon die titel had kunnen krijgen als dit tijdig was aangevraagd. Ook uit het Europees Sociaal Handvest (ESH), het IVRK en het VN-Vrouwenrechtenverdrag vloeit voort dat verweerder hulp moet bieden. Er is sprake van strijd met artikel 14 van het EVRM . Eiseres doet een beroep op artikel 16 van de WWB . Eiseres verzoekt de rechtbank verweerder te verplichten om de hulpvraag van eiseres om onderdak en levensonderhoud te coördineren.

2. De ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het besluit van 1 april 2010

2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb van gt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet- ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.2. Gesteld noch gebleken is dat het primaire besluit van 1 april 2010 niet op die dag of daags daarna aan het juiste adres van eiseres is toegezonden. Daarmee heeft de bekendmaking op juiste wijze plaatsgevonden en is de bezwaartermijn op 2 april 2010 aangevangen. De laatste dag van deze termijn was gelegen op de dag na Hemelvaartsdag, te weten 14 mei 2010. Verweerder heeft het bezwaarschrift na het aflopen van de termijn op

18 mei 2010 ontvangen.

2.3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn aangevoerd dat hij het primaire besluit te laat van eiseres heeft ontvangen. De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder daarom het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk dienen te verklaren.

2.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het beroep voor zover het is gericht tegen het besluit van 1 april 2010 gegrond worden verklaard. Het besluit dient in zoverre te worden vernietigd. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het bezwaar tegen het besluit van 1 april 2010 alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard.

3. Beoordeling

3.1. Eiseres heeft zich op 17 december 2009 bij verweerder gemeld om een bijstandsuitkering aan te vragen. Zoals verweerder heeft erkend, is de aanvraag ten onrechte niet in behandeling genomen. Op de zitting van 8 februari 2010 van de voorzieningenrechter heeft verweerder gezegd dat eiseres zich opnieuw kon melden en dat de aanvraag dan zou worden ingenomen. Er zou vervolgens een onderzoek naar aanleiding van die aanvraag worden ingesteld, waarbij de aanvraag zou worden beoordeeld met als ingangsdatum

17 december 2009. Eiseres heeft zich op 9 maart 2010 opnieuw gemeld.

3.2. Volgens vaste rechtspraak bestrijkt de te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit de bijstandsaanvraag van eiseres van 17 december 2009 voor het eerst inhoudelijk heeft beoordeeld. De te beoordelen periode beslaat naar het oordeel van de rechtbank in dit geding dan ook de periode van de datum van de aanvraag van 17 december 2009 tot en met de datum van het bestreden besluit, te weten 29 juli 2010.

3.3. Dit is met name van belang, waar eiseres zich uitdrukkelijk beroept op het bepaalde in artikel 8 van het EVRM . Namens eiseres is aangevoerd dat zij rond en na

17 december 2009 in mensonwaardige omstandigheden verkeerde en kans liep om met haar twee jonge kinderen op straat te moeten slapen. In het bestreden besluit is echter slechts uitgegaan van de situatie vanaf 1 maart 2010 toen eiseres en haar kinderen verbleven in de opvang van het ASKV. Aan artikel 8 van het EVRM is in het geheel niet getoetst.

4.1. Ter zitting is namens eiseres benadrukt dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op haar aanvraag. Die aanvraag was niet specifiek gericht op het verkrijgen van een uitkering, maar op het verkrijgen van hulp van verweerder voor haarzelf en voor haar kinderen. Als de WWB daarvoor niet het juiste kader was, had verweerder de aanvraag door moeten zenden naar de daarvoor geëigende dienst, aldus eiseres. De aanvraag van eiseres om opvang in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) is afgewezen. Er is nog niet op het bezwaar van eiseres beslist.

4.2. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 april 2010 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BM1992) is voor een beoordeling van bijstandsaanspraken op grond van artikel 8 van het EVRM relevan t of een betrokkene al dan niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang op grond van de WMO. In die uitspraak heeft de CRvB in rechtsoverweging 4.7. onder meer overwogen dat bij de wijze waarop aan artikel 8 van het EVRM recht moet worden gedaan de beperkte doelstelling van de WWB voorop dient te staan.

4.3. De rechtbank concludeert uit voornoemde CRvB-uitspraak en de keuze van de CRvB om de in die zaak gevraagde maatschappelijke opvang onder de werking van WMO te brengen dat ook in dit geval niet de WWB maar de WMO het primaire wettelijk kader is om de hulpvraag van eiseres te beoordelen. Verweerder heeft echter de beoordelingen van de aanvraag van eiseres in het kader van de WWB en van haar aanvraag in het kader van de WMO niet op elkaar afgestemd.

4.4. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met genoemde jurisprudentie en artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank acht in dit verband van belang dat verweerder voor zowel de WMO als de WWB het tot beschikken bevoegde orgaan is. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit dan ook gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.

5. Conclusie

5.1. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, onder gegrondverklaring van het beroep. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen die ziet op de periode van de datum van de aanvraag van 17 december 2009 tot en met 29 juli 2010.

5.2. Voorts zal verweerder bij deze nieuwe beslissing dienen in te gaan op de vraag of eiseres en/of haar kinderen al dan niet in aanmerking komt/komen voor maatschappelijke opvang op grond van de WMO en de relevantie daarvan voor de beoordeling onder de WWB. Verweerder heeft dan ook de mogelijkheid om de beoordeling in deze zaak af te stemmen op of te integreren met die op het bezwaar onder de WMO.

5.3. Tot slot dient verweerder het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM te toetsen.

5.4. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden in beroep begroot op € 874,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het beroepschrift á € 437,- per punt).

5.5. Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 41,- aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 1 april 2010 niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak één nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van

€ 874,00, te betalen aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.

de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature