Uitspraak
Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/5132 AOW
van:
[eiser], wonende te [woonplaats] (Marokko),
eiser,
tegen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen,
verweerder.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 23 oktober 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 13 september 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Na behandeling door de enkelvoudige kamer is het beroep doorgezonden naar de meervoudige kamer. Het onderzoek is vervolgens gesloten ter zitting van de meervoudige kamer op 7 augustus 2008.
Eiser is niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich aldaar laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder]
2. OVERWEGINGEN
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1941. Zijn echtgenote is geboren op [echtgenote eiser] 1951. Op [huwelijksdatum] 1972 zijn zij gehuwd.
Bij besluit van 22 juni 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij met ingang van januari 2006 in aanmerking komt voor een pensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW). Op dit pensioen wordt een korting toegepast van 20%, omdat eiser tien jaar niet verzekerd is geweest. Tevens komt eiser in aanmerking voor een toeslag op zijn AOW-pensioen, omdat zijn partner jonger is dan 65 jaar. Op de toeslag wordt een korting toegepast van 22%, omdat de partner van eiser elf jaar niet verzekerd is geweest.
Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens tijdig beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In beroep is – samengevat – het volgende aangevoerd:
- er bestaat aanspraak op overgangsvoordelen nu eiser tot zijn 65e vrijwillig verzekerd is geweest. Die periode van vrijwillige verzekering dient te worden gelijkgesteld met wonen in Nederland;
- de periode van vrijwillige verzekering van eiser dient ook in aanmerking te worden genomen als verzekerd tijdvak voor de toeslag;
- als gevolg van de kortingen op toeslag en pensioen heeft eiser het financieel moeilijk. Daarbij heeft eiser er ook op gewezen dat sprake is van ziekte, en dat studerende kinderen ook voor financiële moeilijkheden zorgen. Eiser is er ten opzichte van het verleden ook op achteruit gegaan. Eiser ontving toen een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
De rechtbank overweegt het volgende.
Het wettelijk kader
In artikel 7 van de AOW is bepaald dat degene die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingevolge deze wet verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de leeftijd van 15 jaar is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de leeftijd van 65 jaar is bereikt, recht heeft op ouderdomspensioen.
In artikel 8, eerste lid, van de AOW is bepaald dat, voor zover hier relevant, de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan 65 jaar overeenkomstig de bepalingen van de AOW recht heeft op een toeslag.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW dient voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde niet verzekerd is geweest een korting van 2% te worden toegepast.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van de AOW dient voor elk kalenderjaar dat de echtgenoot van de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige leeftijd, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de pensioengerechtigde, niet verzekerd is geweest een korting van 2% te worden toegepast op de toeslag.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, die ingezetene is, dan wel die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de AOW , wordt voor de toepassing van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, gedurende het tijdvak, gelegen tussen de voleindiging van zijn 15e levensjaar en het in werking treden van artikel 6, geacht verzekerd te zijn geweest degene, die v óór het in werking treden van artikel 6 de leeftijd van 15, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, en die al dan niet onafgebroken gedurende zes jaren na de voleindiging van zijn 59ste levensjaar in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba heeft gewoond.
In artikel 56 van de AOW is bepaald dat de voordelen uit artikel 55 voortvloeiende enkel toe komen aan degene, die:
a. Nederlander is, en
b. in Nederland woont.
Ten aanzien van de verzekerde jaren van eiser
Uit de stukken blijkt dat eiser eerst met ingang van 6 juni 1966 is gaan werken in Nederland, dat hij met ingang van 1 mei 1973 in het genot is gesteld van een WAO-uitkering en dat hij vanaf 1 januari 2000 vrijwillig verzekerd is geweest ingevolge de AOW. Voorts is niet in geschil dat eiser de laatste zes jaar na zijn 59ste verjaardag niet in Nederland heeft gewoond. Dit betekent dat er voor eiser geen verzekerde tijdvakken zijn aan te wijzen vóór 6 juni 1966.
De AOW is in werking getreden op 1 januari 1957. Verzekering op grond van die wet was voor die datum dus niet mogelijk . In de artikelen 55 en 56 van de AOW is echter een overgangsregeling opgenomen die er – onder voorwaarden – toe leidt dat perioden gelegen voor 1 januari 1957 als verzekerd tijdvak kunnen worden aangemerkt (ook al was er toen geen verzekering en al kon toen zelfs niet eens premie worden betaald).
Eén van de voorwaarden is dat betrokkene gedurende zes jaren na de voleindiging van zijn 59ste levensjaar in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba heeft gewoond. Daaraan is niet voldaan in het geval van eiser.
Zelfs al zou eiser moeten worden gevolgd in zijn stelling dat de jaren waarin hij vrijwillig verzekerd is geweest, dienen te worden gelijkgesteld met jaren van wonen in Nederland, dan nog leidt dat niet tot de conclusie dat aanspraak bestaat op de overgangsvoordelen. Staan blijft immers dat eiser thans niet in Nederland woonachtig is, zoals vereist op grond van artikel 56 van de AOW (de zogeheten actuele wooneis).
Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor de overgangsvoordelen.
Nu eiser geen verdere gegevens heeft overgelegd waaruit meer verzekerde jaren zouden moeten blijken dan door verweerder is aangenomen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser uitsluitend verzekerd was ingevolge de AOW over de periode van 6 juni 1966 tot en met [datum] 2006 (de datum van zijn 65ste verjaardag).
Ten aanzien van de verzekerde jaren van de partner van eiser
Artikel 21, tweede lid, van het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (het Verdrag), dat ziet op de periode vóór 1 november 2004, luidt als volgt:
“De in artikel 13, tweede lid, van de AOW bedoelde korting is niet van toepassing op de voor de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag gelegen tijdvakken gedurende welke de echtgenote of weduwe van de rechthebbende na het bereiken van de 15-jarige leeftijd en voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd was krachtens de voornoemde wettelijke regeling terwijl zij, gedurende haar huwelijk, op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko woonde, voor zover deze tijdvakken overeenkomen met de door haar echtgenoot krachtens deze wettelijke regeling vervulde tijdvakken van verzekering.”
Vaststaat dat eiser en zijn partner op [huwelijksdatum] 1972 zijn gehuwd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de partner van eiser slechts verzekerd is geweest ingevolge de AOW vanaf [huwelijksdatum] 1972 tot en met 31 december 1999.
Verweerder heeft (dus) de tijdvakken gedurende het huwelijk waarin eiser vrijwillig verzekerd was niet met verzekerde jaren van de partner van eiser gelijkgesteld.
Ter onderbouwing van dat standpunt heeft verweerder, onder verwijzing naar de Nota van Toelichting bij het Verdrag en een brief van het Ministerie van Sociale Zaken van 27 maart 2007, overwogen dat alleen tijdvakken van verplichte verzekering van de man kunnen worden meegeteld voor het AOW-pensioen of de toeslag van de partner. Daarbij heeft verweerder betoogd dat artikel 21 van het Verdrag beoogde de (klassieke) situatie te regelen van de echtgenoot die in Nederland werkte en woonde; met andere woorden, de situatie van een verplicht verzekerde.
De passage in artikel 21 van het Verdrag ‘vervulde tijdvakken van verzekering’ dient dan ook te worden uitgelegd in die zin, dat slechts tijdvakken van verplichte verzekering gedurende het huwelijk als verzekerde jaren van de partner van de verzekerde kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft in dat kader benadrukt dat het streven van de wetgever om per 1 januari 2000 terug te gaan naar de oorspronkelijk bedoeling van de volksverzekeringen om alleen ingezetenen te verzekeren, als een gerechtvaardigd doel kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus geen onjuiste uitleg heeft gegeven van artikel 21 van het Verdrag. Het streven van de wetgever om terug te gaan naar de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen, is met het Verdrag niet in strijd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht de jaren van vrijwillige verzekering van eiser bij de vaststelling van de toeslag ten behoeve van zijn partner buiten beschouwing gelaten.
Ten aanzien van zowel pensioen als toeslag
De door eiser gestelde financiële problemen kunnen niet leiden tot verhoging van het pensioen, omdat de AOW niet de mogelijkheid biedt om daarmee rekening te houden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht op het AOW-pensioen van eiser een korting heeft toegepast van 20% en op de toeslag van 22%. Eiser dient derhalve in het ongelijk te worden gesteld en de rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2008 door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mr. C.G. Meeder en mr. M.T. Boerlage, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B