Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering vanwege het bestaan van een gezamenlijke huishouding
Bij het betreden besluit is de bijstandsuitkering vanwege het bestaan van een gezamenlijke huishouding ingetrokken en teruggevorderd.
Eiseres was gedurende de periode van belang woonachtig op de zolderkamer behorende bij de woning van eiser. De rechtbank is van oordeel dat dit niet in de weg staat aan het aannemen van gezamenlijk hoofdverblijf omdat de zolderkamer niet als een zelfstandige woning kan worden beschouwd.
Gedurende een deel van de periode van belang woonde ook de moeder van eiser in de woning. In geval van een meerpersoonshuishouden kan alleen sprake zijn van een gezamenlijke huishouding indien twee personen ten opzichte van elkaar blijk geven van een mate van zorg, die niet aanwezig is ten opzichte van de andere persoon in de woning. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van eisers dat de beperking van de in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB opgenomen uitzondering tot bloedverwanten in de tweede graad verboden discriminatie oplevert in de zin van artikel 14 van het EVRM in samenhang met artikel 1 van het Eerste Protocol. De rechtbank heeft in de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten kunnen vinden voor een rechtvaardiging van het verschil in benadering tussen samenwonende bloedverwanten in de tweede graad en andere ongehuwd samenwonenden.. De rechtbank bespreekt vervolgens de vraag of er in de periode (na 1 januari 2004, want toen is de bepaling ingevoerd) een zorgbehoefte bij eiser bestond. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers de zorgbehoefte niet aangetoond.