Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Op 16 juni 2005 heeft de voorzieningenrechter een tussenvonnis gewezen in de zaak van SBS tegen Quote Media en MTV over de vraag of het gedaagden vrijstond de programmagegevens van de zenders van SBS (SBS 6, Net 5 en Veronica) te publiceren in het tijdschrift IN. Dit tussenvonnis is te vinden onder nummer AU0253.

Thans heeft de voorzieningenrechter in deze zaak een eindvonnis gewezen. Hierin is bepaald dat het gedaagden niet vrijstaat om zonder toestemming van SBS de betreffende programmagegevens te publiceren en dat SBS ook niet verplicht kan worden deze toestemming te geven.

Uitspraak



P/MV

vonnis 28 juli 2005

RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM

VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING

VONNIS

i n d e z a a k m e t n u m m e r s 317128 / KG 05-1040 P v a n:

de besloten vennootschap SBS BROADCASTING B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

e i s e r e s bij dagvaarding van 30 mei 2005,

procureur mr. W.H. van Baren,

advocaten mrs. E.P.A. Keyzer en P. Glazener te Amsterdam,

t e g e n :

1. de besloten vennootschap QUOTE MEDIA HOLDING B.V., gevestigd te Amsterdam,

2. de besloten vennootschap MNTB B.V., gevestigd te Amsterdam,

3. de besloten vennootschap MTV NETWORKS B.V., gevestigd te Bussum,

g e d a a g d e n ,

procureur mr. W. Knibbeler,

advocaten mrs. W. Knibbeler en S.A. Klos.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 16 juni 2005 is een tussenvonnis gewezen waarin is bepaald dat de zaak zal worden heropend op een nader te bepalen tijdstip en dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Ter terechtzitting van 14 juli 2005 is de mondelinge behandeling voortgezet, waarbij SBS het onder 2 van het petitum gevorderde heeft ingetrokken.

Na verder debat hebben partijen (opnieuw) verzocht vonnis te wijzen.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. Voor de feiten waarvan in dit vonnis wordt uitgegaan, voor de eis en voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar het tussenvonnis van 16 juni 2005.

2. In het tussenvonnis van 16 juni 2005 is onder meer het volgende overwogen:

Gedaagden hebben zich als meest verstrekkend verweer erop beroepen dat zij de programmagegevens van SBS niet direct of indirect hebben ontleend aan een van SBS afkomstig geschrift, maar aan andere bronnen. Zij hebben daarbij gewezen op twee tweewekelijkse tijdschriften (waarvan er iedere week één verschijnt), waarin de programmagegevens van alle omroepen voor de komende twee weken zijn gepubliceerd en voorts aangevoerd dat de programmagegevens van SBS reeds zo tijdig op internetsites te vinden zijn, dat publicatie in IN daardoor mogelijk wordt. Dit verweer, dat door gedaagden niet eerder was gevoerd, is pas bij dupliek verduidelijkt door het tonen van ook het tweede tweewekelijkse tijdschrift. In het daarop volgende debat heeft de voorzieningenrechter toegezegd dat zij de behandeling van de zaak zou heropenen, indien dit verweer daartoe aanleiding zou geven. Dit is het geval. Indien voorshands aannemelijk is dat gedaagden in het bewijs zullen slagen dat zij de programmagegevens niet aan een geschrift van SBS hebben ontleend, moet het door SBS gevorderde gebod tot staking van de publicatie worden geweigerd. Aan de vraag of SBS zich, gelet op de overige verweren van gedaagden, met vrucht op de geschriftenbescherming kan beroepen, wordt in dat geval niet toegekomen. De behandeling zal dan ook, overeenkomstig de gedane toezegging, worden voortgezet, doch uitsluitend om partijen de gelegenheid te geven zich over dit punt uit te laten. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat een kort geding zich niet leent voor bewijslevering en dat de voorzetting dan ook alleen bedoeld is om SBS in de gelegenheid te stellen nog mondeling op dit verweer te reageren, waarna gedaagden hierop kunnen antwoorden.

3. Naar aanleiding van hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 16 juni 2005 heeft SBS ter terechtzitting van 14 juli 2005 – samengevat weergegeven – het volgende gesteld.

Voor zover SBS heeft kunnen nagaan is het zeer wel mogelijk dat de programmagegevens van de zenders SBS6, Net 5 en Veronica in IN rechtstreeks (één op één) zijn overgenomen uit de twee genoemde tweewekelijkse magazines (TV Satellite en TV Film). Andere bronnen zijn – anders dan door wanprestatie van licentienemers van SBS – niet wel denkbaar. Weliswaar hebben gedaagden nog aangevoerd dat de gegevens ook op internet te vinden zouden zijn, maar dit is onjuist en door gedaagden ook niet gespecificeerd. TV Satellite en TV Film komen aan de programmagegevens omdat SBS hun een geschrift aanlevert met die gegevens. De gegevens worden vervolgens één op één gepubliceerd. Gedaagden nemen deze gegevens voor hun publicatie weer één op één over, de ene week van TV Satellite, de andere week van TV Film. Aangezien TV Satellite en TV Film de gegevens op grond van licenties direct aan een geschrift van SBS ontlenen en gedaagden directe ontlening aan TV Satellite en TV Film erkennen, valt het handelen van gedaagden binnen het kader van de door artikel 71w Mediawet verboden indirecte ontlening. Nu vaststaat hoe gedaagden aan de gegevens komen, wordt het onder 2 van het petitum gevorderde (kort gezegd het doen van opgave van de bronnen) ingetrokken.

4. Gedaagden hebben ter terechtzitting van 14 juli 2005 aangevoerd dat de gegevens inderdaad afkomstig zijn uit de twee tweewekelijkse gidsen.

Beoordeling van het geschil:

5. Allereerst zal de vraag worden beantwoord of aan SBS een beroep toekomt op de geschriftenbescherming van artikel 10 lid 1 sub 1 Aw, welk artikel in dit geval in samenhang dient te worden bezien met artikel 71w Mediawet . Indien een geschrift noch aan de vereisten van het ‘gewone’ auteursrecht voldoet (eigen karakter en persoonlijk stempel van de maker), noch aan het vereiste zoals gesteld in de Databankenwet (substantiële investering), dan kan de opsteller van het geschrift zich beroepen op geschriftenbescherming. Ook indien de Databankrichtlijn verkeerd in de Nederlandse wetgeving zou zijn geïmplementeerd, dan nog kan een richtlijnconforme interpretatie niet leiden tot de conclusie – zoals gedaagden hebben bepleit – dat deze richtlijn een einde heeft gemaakt aan de geschriftenbescherming. Artikel 71w Mediawet , dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer inhoudt dan alleen een omkering van de bewijslast, staat aan deze conclusie in de weg. Het genoemde artikel kent immers – ook blijkens de wetsgeschiedenis – commerciële omroepen een auteursrecht toe op programmagegevens en een richtlijnconforme interpretatie zoals door gedaagden voorgestaan kan niet leiden tot het buiten toepassing laten van een artikel uit de nationale wetgeving, in dit geval artikel 71w Mediawet . Gedaagden hebben het verweer dat zij de programmagegevens via vrije nieuwsgaring mede ontlenen aan internetsites na de betwisting daarvan door SBS, niet langer gehandhaafd, zodat deze stelling geen bespreking meer behoeft. Nu tussen partijen vaststaat dat gedaagden de programmagegevens van SBS overnemen uit TV Satellite en TV Film en gedaagden niet hebben betwist dat deze tweewekelijkse programmabladen hun gegevens op grond van een daartoe aan hen gegeven licentie ontlenen aan een geschrift van SBS, is hier sprake van indirecte ontlening als bedoeld in artikel 71w Mediawet jo artikel 10 lid 1 sub 1 Aw. Aan SBS komt derhalve een beroep toe op geschriftenbescherming.

6. SBS ontkomt echter met haar beroep op een intellectueel eigendomsrecht niet aan een mededingingsrechtelijke toetsing van de wijze waarop zij haar recht uitoefent. Uitgangspunt hierbij is dat waar het haar eigen programmagegevens betreft SBS beschikt over een monopoliepositie. Nu SBS alle andere omroepen een licentie verleent voor het gebruik van haar programmagegevens, moet de vraag worden beantwoord of zij, door te weigeren MTV een licentie te verlenen, misbruik maakt van haar machtspositie in de zin van artikel 82 EG-verdrag en artikel 24 Mededingingswet. De weigering van een houder van een intellectueel eigendomsrecht om een licentie te verlenen, levert op zichzelf nog geen misbruik van een machtspositie op. Het is immers een van de elementen van een IE-recht dat de rechthebbende het alleenrecht op verveelvoudiging heeft. Van misbruik van dit alleenrecht is dan ook slechts sprake, indien de weigering om gedaagden een licentie te verlenen tot gevolg zou hebben dat gedaagden belemmerd zouden worden in hun voornemen een nieuw product, waarnaar potentiële vraag bestaat bij consumenten, op de markt te brengen en voor die weigering geen objectieve rechtvaardiging bestaat. Gedaagden hebben in dit kader blijkens hun ‘Memorandum’ (productie 2 bij dagvaarding) aangevoerd dat IN een nieuw omroepblad is met ‘glossy’ uitstraling dat zich met prijsstelling en doelgroep (vrouwen tussen 20 en 44 jaar in de hogere welvaartklasse) zal positioneren in het topsegment van tijdschriften. Het ‘format’ van het blad zou nieuw zijn voor de Nederlandse consumentenmarkt vanwege de specifieke doelgroep en de specifieke leeftijdscategorie. Dit is echter onvoldoende om het tijdschrift IN als een nieuw product te kunnen aanmerken. Een andere uitstraling, prijsstelling of doelgroep dan bestaande (omroep)bladen kunnen er weliswaar toe leiden dat IN zich kan onderscheiden van andere bladen in dit marktsegment, maar dat brengt niet mee dat van een nieuw product gesproken kan worden. Ook de omstandigheid dat SBS wel aan andere omroepen ten behoeve van hun programmablad een licentie heeft verstrekt brengt niet mee dat SBS verplicht is ook aan gedaagden zo’n licentie te verlenen. Gedaagden brengen met IN immers een blad op de markt dat zich, anders dan de overige programmabladen waaraan SBS een licentie heeft verstrekt, richt op een geheel andere doelgroep dan de zender MTV, en waarin de programmagegevens en de programma-gerelateerde artikelen slechts een klein deel van de inhoud van het blad uitmaken. Bovendien doet dit blad volgens SBS het door SBS uitgegeven blad Veronica Magazine concurrentie aan. Nu geen sprake is van een zodanig nieuw product aan de zijde van gedaagden dat hieruit voor SBS de verplichting voortvloeit om aan gedaagden een licentie te verstrekken, heeft SBS het recht die licentie te weigeren ter bescherming van haar economisch belang bij haar eigen blad Veronica Magazine, dat zich op dezelfde markt beweegt als IN. Dat economisch belang vormt een voldoende rechtvaardiging voor die op haar intellectueel eigendomsrecht gebaseerde weigering. Dit leidt tot de conclusie dat SBS geen misbruik maakt van haar machtspositie door haar programmagegevens niet aan gedaagden af te staan.

7. Ook het beroep op artikel 10 EVRM kan gedaagden niet baten. De beperking op deze vrijheid is immers bij wet geregeld in artikel 10 lid 1 Aw jo artikel 71w Mediawet , zodat aan het vereiste dat de inbreuk bij wet moet zijn voorzien, is voldaan. De geschriftenbescherming in het algemeen en, gelet op het in Nederland bestaande omroepbestel de bescherming van programmagegevens in het bijzonder, kunnen voorshands worden aangemerkt als een maatschappelijk belang dat deze inbreuk rechtvaardigt.

8. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van SBS toewijsbaar is met dien verstande dat het beperkt zal worden tot publicatie in het blad IN. Gelet op het feit dat MTV enige tijd gegund zal moeten worden om aan de veroordeling te voldoen zal na te melden termijn worden gesteld. De dwangsom zal, ter voorkoming van executiegeschillen, niet worden vastgesteld per overtreding van het verbod, waaronder moet worden verstaan per exemplaar dat in strijd met de veroordeling wordt verhandeld, maar per editie waarin in strijd met het verbod de programmagegevens van SBS worden vermeld. De dwangsom zal daarom als volgt worden vastgesteld.

9. Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding aan de zijde van SBS gevallen.

BESLISSING IN KORT GEDING

De voorzieningenrechter:

1. Veroordeelt gedaagden ieder afzonderlijk om na verloop van drie weken na betekening van dit vonnis het verveelvoudigen, openbaar maken en/of op enigerlei wijze verhandelen van (verveelvoudigingen van) de programmagegevens van SBS en/of delen daarvan in het blad IN, direct dan wel door middel van een op enigerlei wijze aan (een van) hen verbonden (rechts)persoon te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere editie van IN waarin in strijd met deze veroordeling die programmagegevens zijn vermeld.

2. Veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van SBS begroot op:

- € 71,93 aan explootkosten,

- € 244,= aan vastrecht en

- € 816,= aan salaris procureur.

3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

4. Wijst het meer of anders gevorderde af.

Gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 28 juli 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.

Coll.:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature