Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verdachte van moord en doodslag wordt veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/129057-04

Datum uitspraak: 10 december 2004

op tegenspraak

VERKORT VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Achterhoek”, huis van bewaring “De Kruisberg” te Doetinchem.

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 augustus 2004, 08 oktober 2004, 23 november 2004 en 26 november 2004.

1. Telastelegging

Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting van 23 november 2004 nader is omschreven. Van de dagvaarding en de vordering nadere omschrijving zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De nader omschreven telastelegging geldt als hier ingevoegd.

2. Voorvragen

..........

3. Waardering van het bewijs

3.1 De raadsman stelt, ten aanzien van het onder 1 en 2 telastegelegde, primair dat de verklaring van [betrokkene] op onrechtmatige wijze is verkregen en daarom als bewijsmiddel uitgesloten dient te worden. Hij voert hiertoe aan dat de verhorende rechercheurs [betrokkene] onder druk hebben gezet door tegen hem te zeggen dat er nu – bedoeld wordt in het verhoor bij de politie – gelogen kan worden, maar dat hij dan vervolgens bij de rechter voor meineed opgepakt zou kunnen worden. [betrokkene] is wel op zijn verschoningsrecht gewezen, maar hem is verteld dat dit niet geldt voor een verhoor bij een rechter.

De rechtbank verwerpt deze redenering. Weliswaar is [betrokkene] verkeerd voorgelicht door de rechercheurs over het verschoningsrecht wat hij bij een verhoor door een rechter zou hebben, maar daarmee is hem over het verhoor bij de politie niets verkeerd verteld. Er is hem zelfs medegedeeld dat hij in het verhoor bij de politie nog kan liegen.

Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [betrokkene] niet op onrechtmatige wijze is verkregen.

Subsidiair is de verdediging van oordeel dat de verklaring ook inhoudelijk niet tot bewijs kan strekken, omdat de verbalisanten [betrokkene] onder druk laten antwoorden op de door de verbalisanten gewenste wijze, terwijl hij eigenlijk liever niet belastend over zijn broer wil verklaren. De rechtbank ziet niet in waarom het feit dat [betrokkene] het heel moeilijk vindt om belastend over zijn broer te verklaren van invloed is op de waarheidsgetrouwheid van de verklaring.

De verklaring kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank gebruikt worden voor het bewijs.

3.2 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

ten aanzien van het onder 1 primair telastegelegde:

op 2 januari 2004 te Amsterdam, opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen vijf kogels in de borst en/of de buik, van die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] zodanige verwondingen aan de rechterlong en één van de longaderen en de rechter darmbeenader en de alvleesklier heeft opgelopen, dat hij daaraan is overleden;

ten aanzien van het onder 2 primair telastegelegde:

op 2 januari 2004 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een vuurwapen twee kogels in het

gezicht en de nek, van die [slachtoffer 2] geschoten, waardoor die [slachtoffer 2] zodanige verwondingen aan de rechterlong en de rechter ondersleutelbeenslagader heeft opgelopen, dat zij daaraan is overleden;

ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:

op 2 januari 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, vuurwapens van categorie III, te weten:

- een omgebouwd zilvergrijs gas/alarmpistool van het merk Tanfoglio en

- een pistool

voorhanden heeft gehad;

ten aanzien van het onder 4 telastegelegde:

op 11 februari 2004 te Haarlemmermeer, Schiphol, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 12 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.

Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.3 Nadere bewijsoverwegingen.

Aan het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op [slachtoffer] en doodslag op [slachtoffer 2] legt de rechtbank de volgende overwegingen ten grondslag.

De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.

De verdachte en [slachtoffer] waren samen betrokken bij drugshandel. Tussen de verdachte en [slachtoffer] (verder te noemen [slachtoffer]) was een ernstige ruzie ontstaan, waarbij de positie van verdachte als rechterhand van [slachtoffer] in het geding was. Een paar dagen vóór 2 januari 2004 heeft verdachte zich uitgelaten in de zin dat [slachtoffer] maar dood moest. Tevens was verdachte door een medewerkster van het restaurant van [slachtoffer] gewaarschuwd dat [slachtoffer] hem, verdachte, dood wilde hebben.

Op 2 januari 2004 om ongeveer 16.00 uur heeft een telefonisch twistgesprek plaatsgevonden tussen hen beiden. Er is een afspraak gemaakt dat verdachte [slachtoffer] in zijn woning zou bezoeken. Op de avond van 2 januari 2004 is verdachte naar [slachtoffer] toegegaan. Verdachte had toen een geladen pistool bij zich. Hij heeft dat pistool voor hij naar [slachtoffer] toe ging bij zich gestoken in een woning in de flat [adres]. Hij is vanaf [adres] naar [adres] gelopen. Hij heeft aangebeld bij het centrale portiek van [adres] en is binnengelaten. Hij is naar de 2e etage gelopen, naar de woning van [slachtoffer], [adres]. Ongeveer drie minuten nadat verdachte het portiek binnen was gegaan, hoorde [medeverdachte], die zich voor of in het centrale portiek bevond, schoten. Hij is vervolgens naar boven gelopen, naar de woning van [slachtoffer], waarbij hij gezien is door de bovenbuurman van de slachtoffers. [medeverdachte] zag verdachte in de deuropening staan van de woning van [slachtoffer]. In de keuken zag hij de lichamen van [slachtoffer] en van [slachtoffer 2] op de grond liggen. Hij zag heel veel bloed. Verdachte heeft later aan [[medeverdachte] verteld dat hij [slachtoffer] en de vrouw heeft neergeschoten. Uit de sectie op het lichaam van [slachtoffer] blijkt dat hij door vijf kogels, die voornamelijk van voren op de romp zijn afgevuurd, is getroffen en aan de gevolgen van schotverwondingen is overleden. Uit de sectie op het lichaam van [slachtoffer 2] blijkt dat zij door één kogel in de borst en één kogel in het gezicht dodelijk is getroffen.

Voor bewezenverklaring van voorbedachte raad is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.

Verdachte heeft een geladen vuurwapen bij zich gestoken en is daarmee naar de woning van [slachtoffer] gegaan met wie hij een ernstige ruzie had, waarbij over en weer doodsbedreigingen waren geuit. Uit de tijd die verstreken is tussen het bij zich steken van het vuurwapen in de flat [adres] en het neerschieten van [slachtoffer] in zijn woning in [adres], leidt de rechtbank af dat verdachte de mogelijkheid heeft gehad zich te beraden over het te nemen of reeds genomen besluit om op [slachtoffer] te schieten en de mogelijkheid heeft gehad om zich rekenschap te geven van de gevolgen daarvan.

In het dossier is geen aanknopingspunt te vinden voor een plotseling opgekomen gemoedsbeweging van de verdachte van waaruit hij zou hebben geschoten op [slachtoffer]. Nu verdachte er bovendien voor gekozen heeft om de rechtbank geen enkel inzicht te verschaffen in de totstandkoming van het door hem genomen besluit om [slachtoffer] dood te schieten, leidt de rechtbank uit de hiervoor geschetste omstandigheden af dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.

Met betrekking tot [slachtoffer 2] geldt dat niet duidelijk is geworden of verdachte van tevoren wist dat zij in de woning in [adres] zou zijn. Uit de wijze van schieten op het slachtoffer: twee schoten van dichtbij op hoofd en borst, leidt de rechtbank af dat verdachte willens en wetens dit slachtoffer om het leven heeft gebracht, maar - anders dan de officier van justitie - acht de rechtbank niet bewezen dat dit met voorbedachte raad is gebeurd. Dat verdachte de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit om het slachtoffer te doden kan - anders dan de officier van justitie heeft betoogd - uit het feit dat het schotkanaal van één van de op het slachtoffer afgevuurde kogels naar links, voetwaarts en rugwaarts is gericht, niet worden afgeleid. Evenmin kan dat worden afgeleid uit de verklaring van een buurvrouw dat zij eerst drie schoten hoorde, vervolgens een pauze van vijf seconden en vervolgens nogmaals drie of vier schoten. Ook overigens zijn geen omstandigheden komen vast te staan waaruit onomstotelijk bewijs van voorbedachte raad is af te leiden.

4. Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5. De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7. Motivering van de straf en maatregel

7.1 De raadsman stelt dat doelbewust door de officier van justitie processtukken zijn achtergehouden. De verdediging is daardoor in zijn belang geschaad. Dit moet, aldus de raadsman, met toepassing van artikel 359a van het wetboek van strafvordering (Sv) leiden tot strafvermindering.

De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat tweemaal door de rechtbank is bepaald dat de officier van justitie binnen een door de rechtbank aangegeven termijn de processtukken aan de verdediging diende te verstrekken. Het ging daarbij om dezelfde processtukken. Pas de tweede keer, en bovendien op de laatste dag van de door de rechtbank gestelde termijn, heeft de officier van justitie hier gevolg aan gegeven.

De rechtbank overweegt als volgt.

De verdediging heeft na de pro forma zitting van 19 mei 2004 de beschikking gekregen over het resterende gedeelte van het dossier, zoals dat toen was samengesteld. De verdediging is vervolgens op de pro forma zitting van 13 augustus 2004 door de officier van justitie mondeling geïnformeerd over de uitslagen van het DNA-onderzoek en heeft binnen veertien dagen na de zitting van 8 oktober 2004 de beschikking gekregen over de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut van 14 juli 2004, betrekking hebbende op DNA-onderzoek. Weliswaar is het resterende gedeelte van het toenmalige dossier pas na de eerste pro forma zitting en dus onwenselijk laat aan de verdediging verstrekt en zijn de rapporten, houdende uitslagen DNA-onderzoek pas in een zeer laat stadium aan de verdediging toegezonden, maar niet is aangevoerd, noch is anderszins gebleken, dat de verdediging hierdoor in enig concreet belang is geschaad. Derhalve mist artikel 359a Sv toepassing.

7.2 De raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet gebleken is van actieve opsporing van [getuige 2]. De raadsman heeft daardoor deze personen niet als getuige kunnen horen, waardoor het verdedigingsbelang is geschaad. De raadsman is van mening dat artikel 6 lid 3 sub d van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden, hetgeen moet leiden tot strafvermindering.

De rechtbank overweegt als volgt.

De [getuige] is niet alleen op het door de raadsman opgegeven adres, maar bovendien nog op een ander adres, opgeroepen. Hij is ook bij herhaalde oproep niet verschenen. Van de [getuige 2] heeft de raadsman in het geheel geen adres opgegeven. Van beide getuigen heeft de officier van justitie verklaard dat zij vermoedelijk in het buitenland verblijven en voor het openbaar ministerie helaas onvindbaar zijn. Er loopt een opsporings-onderzoek tegen hen.

Op grond van artikel 263 Sv dient de raadsman de woon- of verblijfplaats van de getuigen die volgens de verdediging moeten worden opgeroepen schriftelijk op te geven aan de officier van justitie. Weliswaar mag op grond van het beginsel van equality of arms van de officier van justitie verwacht worden dat hij zich moeite getroost om door de raadsman verzochte getuigen op te roepen, maar van de getuigen [getuige] en [getuige 2] is de verblijfplaats niet bekend geworden en de stelling van de raadsman dat het openbaar ministerie te weinig actief is geweest bij het achterhalen van de verblijfplaats van deze getuigen is niet aannemelijk geworden. Temeer niet, nu het openbaar ministerie ook een eigen belang heeft bij het opsporen en horen van deze getuige. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet tekort gedaan aan het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 lid 3 van het EVRM .

7.3 De raadsman heeft ten slotte aangevoerd, dat hij [medeverdachte 2] niet in volle omvang als getuige heeft kunnen horen, omdat de rechtbank hem een verschoningsrecht als verdachte heeft toegekend. De raadsman stelt dat de rechtbank het hem daardoor onmogelijk heeft gemaakt [medeverdachte 2] vragen te stellen met betrekking tot de betrouwbaarheid van [medeverdachte]. Hierdoor is de verdediging in zijn belang geschaad en is artikel 6 lid 3 van het EVRM geschonden, hetgeen moet leiden tot strafvermindering

De rechtbank overweegt dat de raadsman de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] voldoende heeft kunnen toetsen, nu [medeverdachte] zelf bij de rechter-commissaris op verzoek van de raadsman is gehoord en de raadsman in de gelegenheid is gesteld [medeverdachte] uitvoerig hieromtrent te bevragen. De rechtbank acht dan ook in dit opzicht het verdedigings-belang niet geschonden en geen aantasting aanwezig van het recht op een eerlijk proces.

De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.

7.4 De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten, te weten 1 primair, 2 primair 3 en 4, zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.

7.5 De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een moord en een doodslag. Hij heeft met een vuurwapen meermalen op de twee slachtoffers geschoten, ten gevolge waarvan deze dodelijk werden getroffen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de twee slachtoffers hun kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. De verdachte heeft door zijn handelen voorts onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van de slachtoffers. Bovendien hebben deze delicten een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter. Delicten als de onderhavige brengen bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.

Verdachte heeft voorts samen met anderen een grote hoeveelheid, te weten ongeveer 12 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, Nederland ingevoerd. Harddrugs leveren een groot gevaar op voor de volksgezondheid en het gebruik daarvan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door harddrugsgebruikers gepleegde criminaliteit.

De rechtbank rekent verdachte de doodslag op [slachtoffer 2] extra zwaar aan. Het betreft hier een meisje van nog maar zeventien jaar oud, dat een relatie had met [slachtoffer]. Nergens uit blijkt dat zij ook maar iets te maken had met de ruzie tussen hem en verdachte. Dat zij zich op de avond van 2 januari 2004 in de flat bevond bij [slachtoffer] heeft verdachte er niet van weerhouden om [slachtoffer] te vermoorden. Sterker nog, hij heeft daarbij ook [slachtoffer 2] van dichtbij doodgeschoten, een uitermate brute en laffe daad.

De rechtbank heeft verder meegewogen dat verdachte door ervoor te kiezen gebruik te maken van zijn zwijgrecht geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en geen inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen, waardoor met name de familie van [slachtoffer 2] in het onzekere is gelaten, hetgeen het hun aangedane onbeschrijflijke leed nog zal hebben verergerd.

De verdachte heeft door te kiezen voor het zwijgrecht aan de rechtbank ook de mogelijkheid onthouden inzicht te krijgen in zijn geestvermogens en eventuele gebreken daarvan en ook de mogelijkheid onthouden kennis te nemen van eventuele strafverzachtende omstandigheden.

Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 november 2004, terzake overtreding van de Wet wapens en munitie reeds tweemaal met justitie in aanraking is gekomen, maar niet eerder wegens misdrijf is veroordeeld.

De ernst van de door de verdachte begane misdrijven brengt zonder meer mee dat aan de verdachte een zeer langdurige vrijheidsstraf dient te worden opgelegd.

De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie en ondanks het hiervoor overwogene, geen grond aan de verdachte een levenslange gevangenisstraf op te leggen.

De rechtbank constateert dat in de praktijk van de straftoemeting ook bij de ernstigste misdrijven betekenis toekomt aan het inzicht dat de pleger van die misdrijven vanuit overwegingen van humaniteit in beginsel perspectief moet worden geboden dat hij op enig moment weer in de samenleving zal kunnen terugkeren; het is om die reden dat in ons land de grootste terughoudendheid bij het opleggen van een levenslange gevangenisstraf wordt betracht. Ook ter zake van zo ernstige levensdelicten als deze dient volgens de rechtbank dit inzicht uitgangspunt te zijn.

De rechtbank is, alles overwegend, van oordeel dat alleen de maximale tijdelijke gevangenisstraf een passende reactie vormt.

7.6 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij

[benadeelde partij] (te weten de moeder van [slachtoffer 2]), van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.

De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 9.915,40 (negenduizend negenhonderd en vijftien euro en veertig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht , op de artikelen 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet .

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:

Moord.

Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:

Doodslag.

Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:

Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie , en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (TWINTIG) jaren.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Wijst de vordering van de benadeelde partij, wonende op [adres] toe tot een bedrag van € 9.915,40 (negenduizend negenhonderd en vijftien euro en veertig eurocent).

Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen de som van € 9.915,40 (negenduizend negenhonderd en vijftien euro en veertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 184 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.

Gelast de teruggave aan verdachte van:

203 1.00 DVS Foto

enkele foto's

204 1.00 STK Bon

PHONEHOUSE kassabon

voor GSM

205 1.00 STK Brief

O2

met mobielnummer [nummer] met notitie [nummer]

206 1.00 STK Papier

kopie paspoort [verdachte]

207 1.00 STK Karton

daarop geschreven [nummer]

209 1.00 DVS Niet te definiëren goederen

KPN card

met PUK code [nummer] kaartnummer [nummer] vellen papier

Dit vonnis is gewezen door

mr. J.M.J. Lommen-Van Alphen, voorzitter,

mrs. L.E. Kalff en R.B. Kleiss, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. S.M.S. van Grinsven, griffier

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2004.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature