Uitspraak
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/710766-11
Datum vonnis: 6 april 2012
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in PI Achterhoek, huis van bewaring De Kruisberg in Doetinchem.
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 januari 2012 en 23 maart 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Nijland-Hermelink en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. C.G. Mensink, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer:
Primair:
dat verdachte heeft geprobeerd om een ander genaamd [slachtoffer] te doden;
Subsidiair:
dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Meer subsidiair:
dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2011, althans in de periode van 11 oktober
2011 tot en met 13 oktober 2011, te Oldenzaal, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het
leven te beroven, met dat opzet een touw of snoer om haar hals heeft
gesnoerd/gelegd en/of haar (vervolgens) aan dat snoer naar een heftruck heeft
getrokken, waarna verdachte dat snoer aan een van de vorken van de heftruck
heeft bevestigd en/of (vervolgens) de vorken van die heftruik omhoog heeft
laten bewegen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 11 oktober 2011, althans in de periode van 11 oktober 2011
tot en met 13 oktober 2011 te Oldenzaal, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een touw of
snoer om haar hals heeft gesnoerd/gelegd en/of haar (vervolgens) aan dat
snoer naar een heftruck heeft getrokken, waarna verdachte dat snoer aan een
van de vorken van de heftruck heeft bevestigd en/of (vervolgens) de vorken van
die heftruik omhoog heeft laten bewegen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 11 oktober 2011 te Oldenzaal opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer] ),
een touw of snoer om haar hals heeft gesnoerd/gelegd en/of haar (vervolgens)
aan dat snoer naar een heftruck heeft getrokken, waarna verdachte dat snoer aan een van de vorken van de heftruck heeft bevestigd en/of (vervolgens) de
vorken van die heftruik omhoog heeft laten bewegen , waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren onvoorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij en met onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen stukken touw en stukken papier.
4 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5 De beoordeling van het bewijs
5.1De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen.
Verdachte is op 11 oktober 2011 in Oldenzaal [slachtoffer] van achteren genaderd en heeft een touw om haar hals gesnoerd. Verdachte heeft [slachtoffer] aan het touw naar achteren getrokken en vervolgens aan dat touw in de richting van een heftruck getrokken. Verdachte heeft het touw aan een van de vorken van de heftruck bevestigd. Verdachte heeft daarna de vorken van die heftruck omhoog laten bewegen, zodat het touw dat om de hals van [slachtoffer] zat onder spanning kwam te staan. [slachtoffer] heeft op 11 oktober 2011 letsel aan haar hals.,
5.2
Het primair ten laste gelegde feit: opzet
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie baseert haar standpunt op de aangifte van [slachtoffer] , de verklaring van verdachte en de aanwezigheid van het letsel aan de hals van [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte nimmer het voornemen had om [slachtoffer] te doden, maar dat hij [slachtoffer] met zijn handelingen enkel bang wilde maken. De raadsman stelt dat nu de opzet ontbreekt, verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank dient na te gaan of de of de hiervoor onder 5.1 omschreven handelingen van verdachte aangemerkt kunnen worden als een poging doodslag. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven hebben geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. De rechtbank contstateert in dit verband allereerst dat de verdachte tijdens voornoemde handelingen op enig moment dermate kracht op het touw heeft uitgeoefend dat bij [slachtoffer] in de hals aanzienlijk letsel is ontstaan. De rechtbank beschouwt de hals als een kwetsbaar deel van het lichaam, waar zich vitale, weke delen bevinden. Door onder invloed van alcohol, zoals verdachte zelf heeft verklaard, een touw zodanig om de hals van [slachtoffer] te leggen dat zij hieraan niet ontsnapte en vervolgens [slachtoffer] met kracht aan dat touw naar achteren te trekken, haar aan dit touw mee te nemen in de richting van de heftruck en vervolgens het touw, dat nog immer om de hals van [slachtoffer] zat, te bevestigen aan een vork van de heftruck, deze vork omhoog te bewegen en daarmee het touw op spanning te zetten, heeft verdachte een voortdurende, zeer risicovolle situatie geschapen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelingen zodanig geweld uitgeoefend op de hals van [slachtoffer] dat een reële mogelijkheid is ontstaan dat dit geweld voor [slachtoffer] ernstige fatale gevolgen heeft, zoals verstikking, het afknellen van de slagader naar de hersenen, of bij een val zelfs het breken van de nek of het strottenhoofd. Verdachte heeft met zijn handelingen aldus de aanmerkelijke kans genomen dat [slachtoffer] als gevolg van zijn gedragingen zou komen te overlijden. Om in dit verband te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet moet de verdachte tevens wetenschap hebben gehad van deze aanmerkelijke kans en deze ook welbewust hebben aanvaard. De rechtbank overweegt dat het een algemene ervaringsregel betreft dat de hals dusdanig kwetsbaar is dat, als daar geweld op wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood tot gevolg kan hebben. Naar het oordeel van de rechtbank moet ook verdachte daarvan op de hoogte zijn geweest. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank dan ook bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg aanvaard en op de koop toegenomen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] . Aldus komt de rechtbank, anders dan de raadsman, tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 oktober 2011 te Oldenzaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een touw om haar hals heeft gesnoerd/gelegd en haar vervolgens aan dat touw naar een heftruck heeft getrokken, waarna verdachte dat touw aan een van de vorken van de heftruck heeft bevestigd en vervolgens de vorken van die heftruck omhoog heeft laten bewegen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in de tenlastelegging (bij zowel het primaire, subsidiaire als meer subsidiaire feit) na de woorden ‘touw of snoer’, telkens slechts het woord ‘snoer’ is vermeld. De woorden ‘touw of’ lijken hier te zijn weggevallen.
De rechtbank ziet dit als een kennelijke omissie en heeft deze woorden in de bewezenverklaring verwerkt. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft tevens de in de bewezenverklaring voorkomende schrijffout ‘heftruik’ verbeterd in ‘heftruck’. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
het misdrijf: poging tot doodslag.
7 De strafbaarheid van de verdachte
7.1Vrijwillige terugtred
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van vrijwillige terugtred. Zij voert hiertoe aan dat sprake is van een voltooide poging doodslag en dat daarbij nauwelijks ruimte is voor vrijwillige terugtred. Voorts voert de officier van justitie aan dat in het geheel geen vrijwillige terugtred kan zijn, omdat verdachte reageerde op het geworstel van [slachtoffer] en dus niet vanuit zichzelf stopte met zijn handelingen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat sprake is van vrijwillige terugtred en dat van een poging dan geen sprake kan zijn. De raadsman stelt dat enkel de wil van verdachte heeft gemaakt dat hij het (vermeend) voorgenomen misdrijf niet heeft voltooid. Voorts stelt de raadsman dat, zelfs als er sprake van een voltooide poging zou zijn, er nog ruimte is voor vrijwillige terugtred.
De overwegingen van de rechtbank
Artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een strafbare poging niet bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk, oftewel de vrijwillige terugtred.
Voor zover een en ander niet al voortvloeit uit hetgeen de rechtbank onder 5.2 over het (voorwaardelijk) opzet bij verdachte heeft overwogen, is de rechtbank, gelet op de aard en uiterlijke verschijningsvorm van de door verdachte voorafgaand aan het naar beneden halen van de heftruckvork verrichte handelingen, van oordeel dat deze handelingen een begin van uitvoering zijn strekkende tot voltooiing van het misdrijf. De rechtbank concludeert dat hiermee sprake is van een voltooide poging.
De rechtbank overweegt dat onder omstandigheden een voltooide poging de vrijwillige terugtred niet uitsluit. Voor het aannemen van vrijwillige terugtred bij een voltooide poging is een zodanig optreden van verdachte vereist, dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het beoogde gevolg te beletten. Bij de beantwoording van de vraag of van zodanig optreden sprake is, is mede van belang of en in welke mate het waarschijnlijk is dat het gevolg zou zijn ingetreden ná de uitvoeringshandelingen van de verdachte maar vóór de gedragingen waarop het beroep op vrijwillige terugtred is gebaseerd.
De verdediging stelt dat sprake is van vrijwillige terugtred op het moment dat verdachte uit eigen beweging de vorken van de heftruck weer naar beneden laat bewegen.
De rechtbank is van oordeel dat de kans op het intreden van het gevolg, te weten het overlijden van [slachtoffer] , reeds ten tijde van het met kracht achterwaarts trekken en verplaatsen van [slachtoffer] door middel van het hanteren van het touw dat om de hals van [slachtoffer] gesnoerd zat, al reëel is. Dat verdachte later de vorken van de heftruck naar beneden heeft laten bewegen zou, naar het oordeel van de rechtbank, het beoogde gevolg wellicht kunnen beletten, doch is gelet op de ernst van de daaraan voorafgaande handelingen, voor een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred te laat. De rechtbank verwerpt aldus het beroep van de verdediging hieromtrent.
7.2
De persoon van verdachte
Over verdachte is op 13 januari 2012 een rapport uitgebracht door de GZ-psycholoog W.N. Haasbeek. De deskundige stelt vast dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens en dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische kenmerken. Daarnaast is er sprake van alcoholmisbruik. De deskundige concludeert dat verdachte door zijn persoonlijkheidsstoornis in (licht) verminderde mate de mogelijkheid had zijn handelen met zijn verstand te sturen en te controleren en de gevolgen van zijn handelen te overzien en acht verdachte op grond hiervan licht verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank heeft kennis genomen van dit rapport en neemt de conclusie uit dat rapport over.
Ook is omtrent de verdachte een adviesrapport opgemaakt door A. Boer van de Reclassering Nederland. De rechtbank heeft hiervan eveneens kennis genomen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8 De op te leggen straf of maatregel
8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat er gelet op de ernst van het feit een gevangenisstraf van 4 jaar onvoorwaardelijk moet worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt (gebaseerd op bewezenverklaring van een mishandeling) dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor maximaal de duur van de voorlopige hechtenis, te weten bijna zes maanden, op zijn plaats is. Voorts stelt de raadsman dat verdachte bereid is mee te werken aan eventuele voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke veroordeling en bereid is zich te laten behandelen, zoals door de psycholoog en de reclassering is geadviseerd.
De overwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft onder invloed van alcohol onverhoeds van achteren een touw om de hals zijn voormalige vriendin [slachtoffer] gesnoerd, het touw achterwaarts aangetrokken en haar aan dit touw meegenomen in de richting van een ter plaatse aanwezige heftruck. Nadat verdachte vervolgens het touw om een vork van de heftruck had bevestigd, heeft hij deze vork omhoog bewogen, waardoor spanning op het touw om de hals van [slachtoffer] kwam te staan. Deze gebeurtenis moet voor [slachtoffer] een uitermate schokkende en beangstigende ervaring zijn geweest, hetgeen ook blijkt uit haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. [slachtoffer] beschrijft dat zij in een horrorverhaal was beland en dat zij dacht dat haar leven voorbij was. [slachtoffer] ondervindt naar eigen zeggen nog altijd de psychische gevolgen van hetgeen haar door verdachte is aangedaan. Verdachte heeft door zijn excessief handelen de psychische en fysieke integriteit van [slachtoffer] op ernstige wijze geschonden. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank in de op te leggen straf tot uitdrukking te worden gebracht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals dit onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Nu voor het onderhavige feit geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting zijn vastgesteld, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die landelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het wettelijk strafmaximum in geval van een poging tot doodslag is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar. Dit rechtvaardigt ook in onderhavig geval de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat het lichamelijke letsel bij [slachtoffer] , hoewel een blijvend litteken zal achterblijven, relatief beperkt is gebleven.
Uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatie van 17 februari 2012 van verdachte blijkt dat hij reeds eerder voor onder meer een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank ook mee bij het bepalen van de strafmaat.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de ernst van het onderhavige feit met zich dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft rekening gehouden met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit, zoals blijkt uit voornoemde psychologische rapportage. De rechtbank heeft kennis genomen van de in voormelde psychologische rapportage geadviseerde behandelnoodzaak van verdachte. Uit dit psychologisch rapport blijkt echter ook dat verdachte zich eerder aan, in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde, hulpverlening en behandeling heeft onttrokken. De rechtbank heeft zich er voorts rekenschap van gegeven dat verdachte op dit moment zegt gemotiveerd te zijn voor hulpverlening en behandeling van zijn problematiek. De rechtbank is op basis van het voormelde van oordeel dat indien verdachte daadwerkelijk gemotiveerd is om aan zijn problemen te werken, een geschikt hulpverleningstraject kan worden gerealiseerd binnen de voorwaardelijke invrijheidstelling met daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden. Daarom zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, zoals door de psycholoog en reclassering is geadviseerd, aan verdachte opleggen.
Al hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking nemend, komt de rechtbank tot de conclusie dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden moet worden opgelegd.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte is een aantal goederen in beslag genomen, te weten 11 stukken touw en drie stukken papier.
Onder verdachte zijn 11 stukken touw in beslag genomen. Deze stukken touw zijn eigendom van het bedrijf [bedrijf] Holding BV dan wel van de eigenaar van voornoemd bedrijf, [eigenaar bedrijf] . Er is niet gebleken van een verband tussen deze stukken touw en het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is daarom van oordeel dat de stukken touw aan de rechthebbende, te weten [bedrijf] Holding BV, dan wel [eigenaar bedrijf] , dienen te worden geretourneerd.
Onder verdachte zijn tevens drie stukken papier in beslag genomen. Deze stukken papier zijn eigendom van verdachte. Er bestaat geen verband tussen deze stukken papier en het bewezenverklaarde feit, anders dan dat verdachte voorafgaand aan het plegen van dit feit een naam/adres op deze stukken papier heeft geschreven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de stukken papier alsnog aan verdachte dienen te worden geretourneerd.
9 De schade van benadeelden
[slachtoffer] , wonende te [adres] , heeft voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, een zogenoemd ‘voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’ aan de rechtbank gezonden. [slachtoffer] benoemt als schadepost ‘laseren van mijn litteken’. [slachtoffer] heeft de vordering echter niet met geldbedragen gespecificeerd of op enigerlei andere wijze nader onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] zich niet op de wettelijk voorgeschreven wijze zoals uiteengezet in artikel 51g Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd. De rechtbank zal het voegingsformulier buiten beschouwing laten.
10 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 36b en 36d Sr.
11 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven omschreven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:primair: het misdrijf: poging tot doodslag;
verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 42 maanden;
bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in beslag genomen goederengelast de teruggave aan [bedrijf] Holding BV, dan wel [eigenaar bedrijf] van de inbeslaggenomen 11 stukken touw;
gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen drie stukken papier.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. M.E. van Wees, en
mr. A.A.J. Lemain , rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente met nummer PL05YB 2011097640 van 1 december 2011. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 maart 2012, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 26 en 27.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 maart 2012, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
HR 3 maart 2009, NJ 2009, 236