Verdachte, een politiebeambte, wordt ervan verdacht dat hij in een periode van zes jaar meerdere malen een Iraanse asielzoekster heeft verkracht. Verdachte stelt dat zijn seksuele omgang met de vrouw haar instemming had. De rechtbank acht niet bewezen dat sprake was van geweld of bedreiging met geweld. Zij overweegt verder dat het (in de tenlastelegging genoemde) meermalen in diensttijd en al dan niet in uniform gekleed bezoeken van aangeefster, het opgeven van een valse naam en het meermalen in een opvallende dienstauto langs de woning van aangeefster rijden, terwijl hij, verdachte, wist dat zij asielzoekster was en regelmatig haar kaart moest laten afstempelen op het bureau waar hij als politieambtenaar werkzaam was, feitelijkheden zijn waaruit niet, althans in onvoldoende mate kan volgen dat het opzet van verdachte omvatte door die gedragingen te bereiken dat de vrouw zich gedwongen zou voelen tot het ondergaan van de seksuele handelingen noch dat zij die handelingen tegen haar wil heeft ondergaan, dan wel dat die handelingen doelbewust plaatsvonden in een afhankelijkheidsrelatie waarin het voor aangeefster niet mogelijk was zich daaraan te onttrekken. Verdachte wordt daarom vrijgesproken.