U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verslag van een functioneringsgesprek is niet op enig rechtsgevolg gericht. Geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb .

Tijdelijke aanstelling niet verlengd. Geen verplichting voor verweerder tot voortzetting van het dienstverband. Het niet verlengen van de aanstelling komt niet in strijd met enige regel van ongeschreven recht. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Verzoek om immateriële schadevergoeding met betrekking tot ingetrokken besluiten tot verlening van buitengewoon verlof en verlenging wordt afgewezen. Geestelijk letsel is niet aannemelijk gemaakt.

Uitspraak



RECHTBANK ALKMAAR

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/2425

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2012 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats], eiseres

en

de Raad voor de Rechtspraak, verweerder

(gemachtigde: mr. A.C.C. Balke).

Procesverloop

Op 14 januari 2011 heeft verweerder aan eiseres overhandigd een verslag van een zogenaamd startgesprek dat op 21 december 2010 tussen eiseres en haar leidinggevende [naam 1] heeft plaatsgevonden (hierna: het gespreksverslag).

Bij besluit van 14 januari 2011 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 14 januari 2011 tot nader order buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging. Voorts heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de tijdelijke aanstelling van eiseres die met ingang van 1 juli 2011 eindigt, niet zal worden verlengd.

Bij besluit van 25 januari 2011 heeft verweerder de termijn van buitengewoon verlof verlengd tot 7 februari 2011.

Bij besluit van 11 februari 2011 heeft verweerder de termijn van buitengewoon verlof verlengd tot nader order.

Bij afzonderlijke brieven van 23 februari 2011 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het verslag van het startgesprek en de besluiten van 14 januari 2011 en 11 februari 2011.

Bij besluit van 8 augustus 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de besluiten tot verlening van buitengewoon verlof en verlenging daarvan gegrond verklaard en deze besluiten herroepen. Het bezwaar van eiseres tegen het besluit tot het niet verlengen van de tijdelijke aanstelling, dan wel het niet verlenen van een vaste aanstelling heeft verweerder ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012. Eiseres is verschenen.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2].

Overwegingen

1. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil over te gaan zal de rechtbank de volgende formele punten bespreken.

De ontvankelijkheid van het beroep

2. In de eerste plaats staat ter beantwoording de vraag of het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit ontvankelijk is. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder een tweetal brieven, gedateerd 4 en 8 augustus 2011, aan eiseres heeft verzonden die qua inhoud gelijk, maar qua lay-out verschillend zijn. In het bij de brief van 8 augustus 2011 behorende schrijven is aangegeven dat deze brief ter vervanging is van het exemplaar van 4 augustus 2011. Het beroep richt zich dan ook tegen het besluit van 8 augustus 2011. Gelet hierop is de beroepstermijn aangevangen op 9 augustus 2011 en geëindigd op 19 september 2011. De rechtbank heeft het beroepschrift op 16 september 2011 ontvangen. Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 8 augustus 2011 is derhalve ontvankelijk.

Bezwaarschriften tijdig ingediend?

3. Voorts staat ter beantwoording de vraag of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat de bezwaren gericht tegen het gespreksverslag en het besluit van 14 januari 2011 tijdig, dat wil zeggen binnen zes weken na de bekendmaking zijn ingediend. Vaststaat dat het gespreksverslag op 14 januari 2011 aan eiseres is overhandigd. Zowel ten aanzien van het gespreksverslag als het besluit van 14 januari 2011 is de bezwaartermijn aangevangen op 15 januari 2011 en geëindigd op 25 februari 2011. De bezwaarschriften, gedagtekend 23 februari 2011, zijn door verweerder op (maandag) 28 februari 2011 ontvangen. De enveloppe(n) waarin de verzending heeft plaatsgevonden, heeft verweerder niet bewaard. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij de bezwaarschriften op 23 februari 2011 ter post heeft bezorgd. Door het ontbreken van de enveloppe(n) waarin de bezwaarschriften zijn verzonden, verkeert de rechtbank in de onmogelijkheid om aan de hand van een poststempel vast te stellen of de bezwaarschriften tijdig, derhalve uiterlijk op 25 februari 2011, ter post zijn bezorgd. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de rechtbank bij gebreke van andere, verifieerbare gegevens geen aanleiding ziet te twijfelen aan de mededeling van eiseres dat de bezwaarschriften op 23 februari 2011 door haar ter post zijn bezorgd, heeft verweerder terecht geoordeeld dat de bezwaren binnen de termijn zijn ingediend.

Het gespreksverslag; besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht?

4. Tot slot dient de vraag beantwoord te worden of het gespreksverslag een besluit is in de zin van de Awb, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Deze vraag, die door verweerder niet is beoordeeld in zijn bestreden besluit, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat het gesprek in december 2010 heeft plaatsgevonden, omdat eiseres een nieuwe leidinggevende had gekregen. Tijdens dit gesprek is naar het verleden en de toekomst gekeken. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het startgesprek door hem wordt aangemerkt als een functioneringsgesprek. Naar vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 21 juli 2011, LJN BR3150) is een verslag van een functioneringsgesprek niet op enig rechtsgevolg gericht. Om die reden is het geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Evenmin is sprake van een daarmee gelijk te stellen andere handeling in de zin van artikel 8:1, tweede lid, van de Awb . Het functioneringsgesprek wordt gehouden als een normaal sturingsmiddel in de interne ambtelijke verhoudingen, dat de betrokkene niet in diens rechtspositie als ambtenaar raakt. Het door eiseres gemaakte bezwaar voor zover dat is gericht tegen het gespreksverslag, heeft verweerder in dit opzicht dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen wegens strijdigheid met artikel 8:1 in verbinding met artikel 7:1 van de Awb .

5. De rechtbank ziet met het oog op een finale beslechting van het geschil tussen partijen, aanleiding om op dit punt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb , zelf in de zaak te voorzien, nu vast staat dat ten aanzien van het gespreksverslag slechts één beslissing mogelijk is, te weten een niet-ontvankelijkverklaring van het daartegen gerichte bezwaarschrift.

Inhoudelijke beoordeling

6.1. Over de weigering van verweerder om de tijdelijke aanstelling van eiseres te verlengen, dan wel om te zetten in een vaste aanstelling overweegt de rechtbank het volgende.

6.2. De rechtbank stelt vast dat eiseres voor de periode van 1 juli 2009 tot 1 juli 2011 is aangesteld in tijdelijke dienst voor het verrichten van werkzaamheden, waarvoor slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan, bedoeld in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, van het ARAR .

6.3. Naar vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer in de uitspraak van 8 december 2011, LJN BU9157) vloeit uit de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld, voort dat het bestuursorgaan niet gehouden is die aanstelling na afloop van de gestelde termijn te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling, tenzij er een verplichting bestaat tot voortzetting van het dienstverband, dan wel het niet verlengen in strijd zou komen met enige regel van ongeschreven recht.

6.4. Verweerder heeft aan zijn beslissing om de aanstelling van eiseres niet te verlengen ten grondslag gelegd dat er geen vacature bestaat voor de functie van jurist. Indien deze vacature wel zou bestaan, zou er niettemin geen aanleiding zijn eiseres daarin te benoemen aangezien volgens verweerder de werkverhoudingen zijn verstoord en een werkbare situatie niet meer mogelijk is. Voorts heeft verweerder gesteld dat niet is gebleken dat aan eiseres een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde schriftelijke toezegging is gedaan over het vervullen van een (mogelijke) formatieplaats voor de functie van jurist.

In het verweerschrift heeft verweerder terzake van de functie van jurist nog opgemerkt dat in de blauwdruk van de reorganisatie initieel wel een formatieplaats voor een jurist was opgenomen. Tot een invulling van die functie is het echter niet gekomen, omdat is gebleken dat in de bestaande behoefte op het betrokken beleidsterrein goedkoper kon worden voorzien door het inwinnen van extern advies of door een beroep op het landelijk dienstencentrum van de rechtspraak. De betrokken functie is daarom na de reorganisatie uiteindelijk niet opgenomen in het organogram, aldus verweerder.

6.5 Eiseres heeft in haar beroepschrift, onder meer, aangevoerd dat zij per 1 juli 2009 is aangesteld met de toezegging dat met de reorganisatie een vaste Fte jurist zou worden gecreëerd en dat zij daarvoor in aanmerking zou komen. Eiseres is van mening dat deze functie haar ten onrechte is geweigerd om de reden dat zij niet naar behoren zou functioneren, hetgeen volgens eiseres door de feiten wordt gelogenstraft.

6.6. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde mondelinge of schriftelijke toezegging aan eiseres tot het verlenen van een vaste aanstelling in de functie van jurist. De enkele stelling van eiseres dat bij haar aanstelling is toegezegd dat met de reorganisatie een vaste Fte jurist zou worden gecreëerd, waarvoor zij in aanmerking zou komen, is daartoe onvoldoende. Ook het ter zitting door eiseres genoemde e-mailbericht van [naam 1] aan eiseres van 29 juli 2010 bevat - anders dan eiseres meent - geen toezegging als voornoemd. Het enkele feit dat in dit e-mailbericht wordt gesproken over de in de blauwdruk opgenomen functie van jurist en de door [naam 1] gebruikte formulering “je rol” en ‘je functie’, is daarvoor onvoldoende. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

6.7. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat er voor verweerder geen verplichting bestond tot voortzetting van het dienstverband, dan wel dat het niet verlengen van de aanstelling in strijd zou komen met enige regel van ongeschreven recht. Verweerder was dan ook niet gehouden die aanstelling na afloop van de gestelde termijn te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. Aan een bespreking van hetgeen met betrekking tot het functioneren van eiseres door partijen naar voren is gebracht komt de rechtbank dan ook niet toe. Dit brengt mee dat het bestreden besluit voor zover daarin is besloten dat de tijdelijke aanstelling op 1 juli 2011 is geëindigd, in rechte stand houdt. Gelet hierop is het (subsidiaire) verzoek van eiseres om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden en te lijden schade wegens derving van inkomsten, pensioenbreuk en pensioenopbouw, niet voor toewijzing vatbaar.

7. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen haar personeelsdossier te schonen van het gespreksverslag en eventuele andere stukken die een negatief oordeel over haar functioneren bevatten. Ook heeft eiseres verzocht om verweerder op te dragen een gespreksverslag, dan wel getuigschrift op te stellen met expliciete positieve bewoordingen over de door haar uitgevoerde werkzaamheden, alsmede verweerder op te dragen om met haar een loopbaanontwikkelingsplan op te stellen.

De rechtbank is van oordeel dat deze verzoeken de omvang van onderhavig geding te buiten gaan. Eiseres heeft deze verzoeken eerst in het kader van deze beroepsprocedure gedaan zodat verweerder daarop niet heeft kunnen beslissen. Aan deze verzoeken van eiseres gaat de rechtbank dan ook voorbij.

8.1. Ten aanzien van de intrekking van de besluiten tot verlening van het buitengewoon verlof en de verlenging daarvan heeft eiseres gesteld dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit niet is ingegaan op haar verzoek om schadevergoeding. Ter zitting heeft eiseres, desgevraagd, aangegeven dat zij alleen vergoeding van immateriële schade beoogt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting, desgevraagd, bevestigd dat in het bestreden besluit ten onrechte geen expliciet besluit is genomen op het verzoek van eiseres om schadevergoeding. De rechtbank zal een en ander aanmerken als een impliciete weigering van dit verzoek.

8.2. Naar vaste rechtspraak van de CRvB (onder meer in zijn uitspraak van 25 juni 2009, LJN BJ2112) komt die schade voor vergoeding in aanmerking die in verband staat met deze onrechtmatige besluiten. Geestelijk letsel kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een aantasting van de persoon die recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Daarvan zal echter niet snel sprake zijn. Bedacht moet worden dat bij een situatie als hier aan de orde in de regel sprake zal zijn van meer of minder psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door een onrechtmatig besluit (onder meer in zijn uitspraak van 30 juni 2011, LJN BR1216).

8.3. Dat eiseres als gevolg van de besluiten tot verlening van (ongevraagd) buitengewoon verlof is gekwetst acht de rechtbank alleszins aannemelijk. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij zodanig onder de (gevolgen van die) besluiten heeft geleden dat sprake is van geestelijk letsel dat kan worden beschouwd als aantasting van haar persoon in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek . Ook ten aanzien van het door eiseres gestelde over de handelwijze van verweerder tijdens het verrichten van werkzaamheden in de maand juni 2011 is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van geestelijk letsel. Voor zover het bestreden besluit strekt tot weigering van de gevorderde immateriële schadevergoeding kan dit naar het oordeel van de rechtbank dan ook in stand blijven.

9 Omdat de rechtbank het beroep gezien punt 4 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond voor zover betrekking hebbend op het gespreksverslag van 14 januari 2011 en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;

- verklaart het bezwaar tegen het gespreksverslag van 14 januari 2011 niet ontvankelijk;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, mr. M. Zijp en mr. N.O.P. Roché, leden, in aanwezigheid van mr. C. Bankert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2012.

griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature