Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14/703235-09 (P)
Datum uitspraak : 21 oktober 2010
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[postcode en woonplaats], [straatnaam en huisnummer].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 oktober 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. A.M. Douma, advocaat te Zoetermeer, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
(primair)
hij op of omstreeks 23 september 2009 te [plaatsnaam], gemeente Anna Paulowna, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, rijdende over genoemde weg,
- met een hogere snelheid dan de plaatselijk toegestane snelheid maximum snelheid van 60 kilometer per uur en/of
- niet, althans onvoldoende te letten op en/of rekening te houden met een bestuurder van een invalidevoertuig (booster), die komende van een links aan genoemde weg gelegen brug, linksafslaand die [straatnaam], in dezelfde richting als verdachte opreed en/of
- zijn voertuig niet (tijdig) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en vervolgens in aanrijding of botsing is gekomen met die bestuurder van dat invalidevoertuig waardoor die persoon (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 23 september 2009 te [plaatsnaam], gemeente Anna Paulowna, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee heeft gereden op de weg, [straatnaam],
- met een hogere snelheid dan de plaatselijk toegestane snelheid maximum snelheid van 60 kilometer per uur en/of
- niet, althans onvoldoende heeft gelet op en/of rekening heeft gehouden met een bestuurder van een invalidevoertuig (booster), die komende van een links aan genoemde weg gelegen brug, linksafslaand die [straatnaam], in dezelfde richting als verdachte was opgereden en/of
- zijn voertuig niet (tijdig) tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
en vervolgens in aanrijding of botsing is gekomen met die bestuurder van dat invalidevoertuig, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Op 23 september 2009 heeft op [straatnaam] te [plaatsnaam] een verkeersongeval plaatsgevonden. Hierbij waren een personenauto , bestuurd door verdachte, en een booster , bestuurd door het latere [slachtoffer], betrokken. Deze laatste, hierna ook kortweg te noemen: [slachtoffer], kwam met zijn booster via een brug [straatnaam] opgereden en reed vervolgens in dezelfde richting als de achter hem naderende personenauto bestuurd door verdachte. Verdachte heeft, rijdend met een snelheid van minimaal 70 kilometer per uur, niet voldoende kunnen afremmen om een aanrijding te voorkomen. Bij deze aanrijding is [slachtoffer] uit zijn booster geslingerd en op een nabijgelegen grindpad terechtgekomen. Hij is later op de dag aan zijn verwondingen overleden.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft te hard gereden en onvoldoende opgelet, waardoor hij niet tijdig tot stilstand is gekomen om een aanrijding met de booster te voorkomen. Dit kan worden aangemerkt als een grove verkeersfout, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak betoogd voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe heeft zij aangedragen dat, nu [slachtoffer] zeer plotseling [straatnaam] op kwam rijden, haar cliënt niet kan worden verweten dat hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft weten te brengen. Verdachte heeft weliswaar harder gereden dan de toegestane maximumsnelheid, maar deze overschrijding is niet zodanig fors geweest (10 – 12 kilometer per uur) dat gesproken kan worden van schuld in de zin van artikel 6 of gevaar of hinder in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 .
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
Anders dan de officier van justitie, gaat de rechtbank er op grond van het later aan het dossier toegevoegde aanvullend proces-verbaal van 6 oktober 2010 van uit dat de tijd die de booster nodig heeft gehad om van de haaientanden op het wegdek naar de plaats van de aanrijding te komen, gelet op de maximumsnelheid van de booster, minimaal 3,6 seconden is geweest en niet, zoals door de officier van justitie genoemd, 7 seconden.
Daarmee gaat de rechtbank er tevens van uit dat verdachte niet de door de officier van justitie genoemde minimale afstand van 100 meter zicht zou kunnen hebben gehad op het slachtoffer in de booster. De door de officier van justitie genoemde tijdspanne en de daarmee samenhangende zichtafstand is gebaseerd op een niet onderbouwde conclusie in het in noot 1 genoemde proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, pagina 30, welke conclusie naar het oordeel van de rechtbank is achterhaald door de in het aanvullend proces-verbaal opgenomen onderbouwing van de tijd die [slachtoffer] minimaal nodig heeft gehad – haaks overstekend zoals uit het onderzoek ter zitting is gebleken – om de botsplaats te bereiken.
Gelet op het vorenstaande was verdachte de brug waar het latere slachtoffer vandaan kwam aanzienlijk dichter genaderd dan in de VerkeersOngevalsAnalyse staat vermeld. Daarbij komt dat hij met een snelheid reed die weliswaar hoger was dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid maar de overschrijding bedraagt niet meer dan 12 kilometer per uur. Als verdachte scherper had opgelet zou hij de voor hem onverwacht overstekende bestuurder van de booster een enkele seconde eerder hebben kunnen waarnemen. Als hij daarbij met de voorgeschreven lagere snelheid zou hebben gereden, zou hij nog tijdig tot stilstand hebben kunnen komen. Dat verdachte hier onder de gegeven omstandigheden niet in is geslaagd, brengt naar het oordeel van de rechtbank nog niet met zich dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid, laat staan zeer aanmerkelijk zoals door de officier van justitie gesteld.
Verdachte zal daarom van het hem primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit:
Zoals hierboven is overwogen, heeft verdachte zich niet aan de ter plekke geldende maximumsnelheid gehouden. Hij heeft de maximumsnelheid van 60 kilometer per uur overschreden met 10 tot 12 kilometer per uur. Hoewel verdachte niet aanzienlijk te hard heeft gereden, heeft hij hiermee wel een verkeersovertreding begaan. Bij het rijden met de ter plaatse toegestane snelheid zou verdachte tijdig tot stilstand zijn gekomen. Daarbij komt dat hij, als hij scherper had opgelet, het latere slachtoffer een enkele seconde eerder had kunnen waarnemen, te weten voordat deze de haaientanden was gepasseerd.
Door deze gedragingen, te weten de overschrijding van de maximumsnelheid en het onvoldoende oplettend rijden, heeft verdachte gevaar veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 .
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
(subsidiair)
hij op 23 september 2009 te [plaatsnaam], gemeente Anna Paulowna, als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee heeft gereden op de weg, [straatnaam],
- met een hogere snelheid dan de plaatselijk toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur en
- onvoldoende heeft gelet op een bestuurder van een invalidenvoertuig (booster), die komende van een links aan genoemde weg gelegen brug, linksafslaand die [straatnaam], in dezelfde richting als verdachte was opgereden en
- zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
en vervolgens in aanrijding is gekomen met die bestuurder van dat invalidenvoertuig, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 .
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gevorderd voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie de toewijzing van
€ 8.000,- gevorderd bij wijze van voorschot, waarbij de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft, mocht de rechtbank tot strafoplegging besluiten, als strafmatigende omstandigheden aangevoerd dat haar cliënt geen strafblad heeft en dat hij enorm is geschrokken van het ongeval en de gevolgen ervan. De raadsvrouw heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij betoogd dat er sprake is van een vordering die niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding en dat deze daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daarnaast heeft het slachtoffer medeschuld gehad aan het ontstaan van het ongeval, zodat de schade voor een deel voor rekening van de benadeelde partij dient te blijven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar in het verkeer door niet voldoende op te letten en met een te hoge snelheid te rijden. Er is door deze gedragingen van verdachte een verkeersongeval ontstaan waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], is overleden. Hierdoor is onherstelbaar leed aan de nabestaanden toegebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar feit tot straf is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat een geldboete behoort te worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank is van oordeel dat als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient te volgen, waarbij een gedeelte in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren.
9. Vordering van de benadeelde partij
De [benadeelde partij], nabestaande van het [slachtoffer], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van
€ 14.249,70 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Bij deze beoordeling heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De vordering tot vergoeding van schade heeft betrekking op de materiële kosten van lijkbezorging van de overledene, [slachtoffer].
Ter terechtzitting is met de gemachtigde van de benadeelde partij besproken dat er een dubbeltelling lijkt te zijn opgenomen in de vordering. De benadeelde partij heeft daarop verklaard, dat de genoemde kosten van derden, in rekening gebracht aan [uitvaartcentrum 1], door de nabestaanden zijn vergoed aan [uitvaartcentrum 1] voornoemd en niet tevens rechtstreeks aan die derden. Naar het oordeel van de rechtbank is de schade aldus eenvoudig vast te stellen. Na verwijdering van de dubbelposten – zijnde kerkelijke kosten ad € 385,-, MCA ad
€ 136,-, [uitvaartcentrum 2] ad € 119,60 en Uittreksel ad € 12,60 – resteert als onweersproken schade een bedrag van € 13.565,33.
Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de aansprakelijke partij verplicht deze kosten van lijkbezorging te vergoeden voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Naar het oordeel van de rechtbank is dat ten aanzien van de gespecificeerd opgegeven kosten tot bovengenoemd eindbedrag het geval. De – hoogbejaarde – leeftijd van de overledene behoort niet tot de in dit wetsartikel bedoelde omstandigheden.
De verdediging heeft ten slotte verweer gevoerd, inhoudende dat een gedeelte van de schade voor rekening van de nabestaanden dient te blijven.
Dit verweer treft doel.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW kan de aansprakelijke persoon tegenover de nabestaanden hetzelfde verweer voeren dat hem tegenover de overledene ten dienste zou hebben gestaan. Dat geldt derhalve ook voor het verweer ex artikel 6:101 BW .
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsoverwegingen stelt de rechtbank vast, dat het latere slachtoffer op een zodanig moment met zijn scootmobiel, type booster, een voorrangsweg is overgestoken dat verdachte als naderende slechts door direct en krachtig remmen een aanrijding zou hebben kunnen voorkomen. Nu de aanrijding met dodelijk letsel als gevolg mede is toe te rekenen aan de hierboven bedoelde omstandigheid dient een gedeelte van de kosten van lijkbezorging voor rekening van de nabestaanden te blijven.
Voor de vaststelling van de omvang daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
De scootmobiel is weliswaar een bromfiets in de zin van de verkeersregelgeving, maar de bestuurder van de scootmobiel, met een maximumsnelheid van 15 kilometer per uur, is naar het oordeel van de rechtbank een kwetsbare verkeersdeelnemer en als zodanig gelijk te stellen met een fietser of voetganger. Daarom eist de billijkheid dat de bestuurder van de auto in elk geval 50% van de schade dient te vergoeden. Gelet op de door verdachte gemaakte verkeersfout is diens bijdrage aan het verkeersongeval naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat een groter percentage moet worden vergoed.
De rechtbank is van oordeel dat 75% van de schade door verdachte dient te worden vergoed.
Nu aldus is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag dat na correctie op grond van artikel 6:101 BW uitkomt op (75% x € 13.565,33 =) € 10.174,-, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 september 2009 tot de dag der algehele voldoening.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Hetgeen meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op verdachte geen schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs te verwachten valt dat de schade, hetzij op verzoek van verdachte, hetzij op verzoek van de benadeelde partij, door de WAM-verzekeraar van verdachte zal worden afgewikkeld.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. Beslissing
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan;
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit;
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar;
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een geldboete van € 250,- (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 5 (vijf) dagen;
Ontzegt de verdachte wegens het bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie (3) maanden;
Bepaalt dat van deze ontzegging een gedeelte, groot twee (2) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist;
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de ontzegging van de rijbevoegdheid ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van de bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere ontzeg¬ging van de rijbevoegd¬heid in mindering is ge¬bracht.
Wijst toe de vordering van de [benadeelde partij] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 10.174,- (tienduizend honderdvierenzeventig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 september 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. R. Hirzalla, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2010.