Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Effectenlease; DSB Bank ; Verdeling nadeel; koppelverkoop.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ALKMAAR

sector civiel recht

zaak- en rolnummer: 88015 / HA ZA 06-456

datum: 7 mei 2008

Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken

in de zaak van:

EISER SUB 1 en EISERES SUB 2,

beiden wonende te Heemstede,

EISERS bij dagvaarding van 27 april 2006,

procureur mr. A.J. van der Veen,

advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,

tegen:

1. de stichting STICHTING DIRK SCHERINGA BEHEER,

2. de naamloze vennootschap DSB SCHADE N.V.,

3. de naamloze vennootschap DSB BANK N.V.,

alle gevestigd te Wognum,

GEDAAGDEN,

procureur mr. J.C. Kuipéri-Botter.

Partijen zullen verder worden genoemd "Eiser sub 1 c.s." respectievelijk "DSB". Eiser sub 1 c.s. zal verder ieder afzonderlijk ook "Eiser sub 1" en "Eiseres sub 2" worden genoemd. DSB zal verder elk afzonderlijk ook "Stichting Dirk Scheringa Beheer", "DSB Schade" en "DSB Bank" worden genoemd.

HET VERDERE VERLOOP VAN HET GEDING

1.1. Bij tussenvonnis van 19 december 2007 is een comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 18 maart 2008. Voorafgaand aan deze comparitie zijn door Eiser sub 1 c.s. bij rolbericht van 22 januari 2008 en door DSB bij brief van 5 maart 2008 nog aanvullende stukken ingediend. Van de comparitie is een proces-verbaal opgemaakt.

1.2. Ten slotte is vonnis gevraagd.

DE VERDERE BEOORDELING VAN HET GESCHIL

2.1. De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen bij het tussenvonnis van 19 december 2007 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en beslist. De rechtbank volhardt daarbij, met dien verstande dat onder 1.f van dat vonnis voor "DSB Leven" dient te worden gelezen "DSB Schade".

2.2. Naast de in het tussenvonnis opgenomen vaststaande feiten staat thans het volgende vast:

a. Eiser sub 1 c.s. heeft tot en met februari 2008 euro 5.343,36 aan maandtermijnen aan DSB Bank voldaan.

b. De waarde van de effecten bedroeg op 3 maart 2008 euro 6.857,00; de verschuldigde hoofdsom bedroeg toen euro 9.076,00.

Ten aanzien van de primaire vordering

2.3. Eiser sub 1 c.s. vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat DSB jegens Eiser sub 1 c.s. toerekenbaar tekort is geschoten/haar precontractuele zorgplicht heeft geschonden en/of onrechtmatig heeft gehandeld en mitsdien hoofdelijk aansprakelijk is voor de dientengevolge door Eiser sub 1 c.s. geleden schade en de in het geding zijnde overeenkomsten (de overeenkomst, het netto-krediet, de overlijdensrisicoverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering) ontbindt.

Het netto-krediet

2.4. Het gevorderde ligt in zoverre voor afwijzing gereed. Eiser sub 1 c.s. heeft geen, althans - mede in het licht van het gemotiveerde verweer van DSB - niet voldoende, feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen dragen dat sprake is geweest van tekortschieten, schenden van de precontractuele zorgplicht en/of onrechtmatig handelen aan de zijde van DSB Bank (als (latere) contractuele wederpartij van Eiser sub 1 c.s. bij het netto-krediet en/of als tussenpersoon).

Voor wat betreft het handelen van DSB Bank (Becam Intermediair) als tussenpersoon komt hier nog bij dat, ook al zou Becam Intermediair tekort zijn geschoten (doordat zij haar verplichtingen uit de (eventueel) tussen haar en Eiser sub 1 c.s. gesloten overeenkomst van opdracht niet zou zijn nagekomen), die omstandigheid niet kan leiden tot ontbinding van het via haar met De Vliet Voorschotbank B.V. gesloten netto-krediet. Ontbinding van het netto-krediet zou slechts aan de orde kunnen komen in geval van tekortschieten van De Vliet Voorschotbank B.V.. Dienaangaande is echter, zoals zo-even reeds is overwogen, niet voldoende gesteld.

De overlijdensrisicoverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering

2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat Eiser sub 1 c.s. DSB Leven, met wie hij de overlijdensrisicoverzekering heeft afgesloten, niet heeft gedagvaard. Ontbinding, vernietiging en wijziging van een overeenkomst, alsmede aansprakelijkheid op grond van niet-nakoming van een overeenkomst, kunnen slechts worden uitgesproken in een geding tussen hen die bij die overeenkomst partij zijn; DSB Bank en DSB Schade zijn dat, voor zover het de overlijdensrisicoverzekering betreft, niet. De vorderingen liggen in zoverre voor afwijzing gereed.

2.6. Eiser sub 1 c.s. heeft voorts geen, althans - mede in het licht van het gemotiveerde verweer van DSB - niet voldoende, feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen dragen dat sprake is geweest van tekortschieten, schenden van de precontractuele zorgplicht en/of onrechtmatig handelen aan de zijde van DSB Schade bij de arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of DSB Bank (Becam Intermediair) als tussenpersoon bij de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de overlijdensrisicoverzekering.

Voor wat betreft het handelen van DSB Bank (Becam Intermediair) als tussenpersoon komt hier nog bij dat, ook al zou Becam Intermediair tekort zijn geschoten (doordat zij haar verplichtingen uit de (eventueel) tussen haar en Eiser sub 1 c.s. gesloten overeenkomst van opdracht niet zou zijn nagekomen), die omstandigheid niet kan leiden tot ontbinding van de via haar met de verzekeraar gesloten verzekering. Ontbinding van de arbeidsongeschiktheidsverzekering zou slechts aan de orde kunnen komen in geval van tekortschieten van de verzekeraar. Dienaangaande is echter onvoldoende gesteld.

2.7. Gezien het vorenstaande ligt het gevorderde ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de overlijdensrisicoverzekering voor afwijzing gereed.

De overeenkomst

2.8. De vordering tegen DSB Schade dient in zoverre te worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat DSB Schade ter zake van de (totstandkoming en uitvoering van de) overeenkomst enig verwijt treft.

2.9. De vordering te verklaren voor recht dat DSB Bank - als (latere) contractuele wederpartij van Eiser sub 1 c.s. - toerekenbaar tekort is geschoten en de overeenkomst te ontbinden ligt voor afwijzing gereed, nu het schenden van een zorgplicht in de precontractuele fase niet kan worden gekwalificeerd als een tekortkoming, maar (enkel) als onrechtmatig handelen.

2.10. De vordering te verklaren voor recht dat DSB Bank - als rechtsopvolgster onder algemene titel van Becam Intermediair - toerekenbaar tekort is geschoten en de overeenkomst te ontbinden ligt voor afwijzing gereed, nu de (eventuele) omstandigheid dat Becam Intermediair tekort is geschoten (doordat zij haar verplichtingen uit de (eventueel) tussen haar en Eiser sub 1 c.s. gesloten overeenkomst van opdracht niet is nagekomen) niet kan leiden tot ontbinding van de via haar met DSB Bank gesloten overeenkomst. Ontbinding van de overeenkomst zou slechts aan de orde kunnen komen in geval van tekortschieten van DSB Bank als contractuele wederpartij van Eiser sub 1 c.s.. Daarvan is echter, zoals hiervoor onder 2.9 reeds is overwogen, geen sprake.

2.11. Resteert de vordering te verklaren voor recht dat DSB Bank jegens Eiser sub 1 c.s. onrechtmatig heeft gehandeld en mitsdien hoofdelijk aansprakelijk is voor de dientengevolge door Eiser sub 1 c.s. geleden schade.

2.12. In het tussenvonnis is reeds overwogen en beslist dat DSB haar precontractuele zorgplicht heeft verzaakt.

2.13. De rechtbank voegt aan hetgeen in het tussenvonnis met betrekking tot de schending van de zorgplicht is overwogen thans toe, dat het feit dat DSB niet heeft voldaan aan haar zorgplichten voortvloeiende uit het 'know your customer'-principe met zich brengt dat de overeenkomst niet tot stand had behoren te komen en dat er een causaal verband bestaat tussen deze tekortkoming en de door Eiser sub 1 c.s. geleden schade. Toepassing van het bepaalde in artikel 6:101 BW leidt echter uiteindelijk niet tot een ander resultaat dan het gevolg zal zijn van de hierna volgende nadeelsverdeling, zodat deze tekortkoming hierna buiten behandeling zal blijven.

2.14. Ook Becam Intermediair, die bij de totstandkoming van de overeenkomst als tussenpersoon is opgetreden en voor wie dezelfde regels gelden als voor de (latere) contractuele wederpartij van Eiser sub 1 c.s. bij de overeenkomst, heeft haar zorgplicht verzaakt. De rechtbank verwijst voor de motivering van deze beslissing naar het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9722), rechtsoverwegingen 2.34 tot en met 2.36. Deze beslissing betreft ook haar rechtsopvolgster onder algemene titel, (opnieuw) DSB Bank.

2.15. Hoofdelijke aansprakelijkheid is niet aan de orde, nu de vordering (uiteindelijk) slechts gericht is tegen één rechtspersoon, DSB Bank.

2.16. Vaststaat dat Eiser sub 1 en Eiseres sub 2 ten tijde van het aangaan van de overeenkomst respectievelijk 62 en 58 jaar waren. Eiser sub 1, die lager onderwijs heeft genoten, was werkzaam als gemeenteambtenaar groenvoorziening. Eiseres sub 2, die lager beroepsonderwijs heeft genoten, was werkzaam als bejaardenverzorgster. Hun gezamenlijk inkomen bedroeg euro 2.118,41 netto per maand ofwel euro 25.420,92 netto per jaar. Het laatste bedrag is meer dan 2/3 deel van het geleende bedrag en de overige verplichtingen uit de overeenkomst (euro 9.075,60 + euro 5.445,60 = euro 14.521,20). Eiser sub 1 c.s. had geen beleggingservaring en beschikte niet over enig vermogen. Een en ander leidt ertoe dat op Eiser sub 1 c.s. categorie 3 van toepassing is.

2.17. Vervolgens zal moeten worden beoordeeld welk percentage van het in aanmerking te nemen nadeel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor rekening komt van Eiser sub 1 c.s.. Eiser sub 1 c.s. heeft onweersproken verklaard dat hij leningen (ad in totaal euro 18.196,58) had moeten sluiten om zijn adoptiefdochter, die in financiële moeilijkheden was geraakt, financieel bij te staan en dat hij in elk geval geen nieuwe schulden wenste te maken.

2.18. Op zoek naar een voordeliger lening is Eiser sub 1 c.s. met Becam Intermediair in gesprek gegaan. Becam Intermediair heeft Eiser sub 1 c.s. vervolgens op eigen initiatief gewezen op het product "Hollands Welvaren Select". Het aangaan van de overeenkomst waarbij, naast het netto krediet van euro 23.037,51, opnieuw een bedrag van euro 9.075,60 wordt geleend met de mogelijkheid van het ontstaan van een restschuld na vijf jaar (voor welke mogelijkheid DSB Bank onvoldoende heeft gewaarschuwd) verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank echter niet met de persoonlijke situatie - zoals hierboven weergegeven - waarin Eiser sub 1 c.s. ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, welke situatie ook bij Becam Intermediair bekend was. Deze extra bezwarende omstandigheid rechtvaardigt de toepassing van een percentage dat gelegen is tussen enerzijds de percentages behorende bij de categorie welke volgens het categoriemodel van toepassing is op Eiser sub 1 c.s. en anderzijds de percentages behorende bij de categorie daaronder. Daarmee rekening houdend dient naar maatstaven van redelijkheid 50% van het nadeel voor rekening van DSB Bank te komen en het resterend percentage voor rekening van Eiser sub 1 c.s..

2.19. De rechtbank ziet aanleiding het uitgangspunt dat wordt afgerekend naar de stand van zaken na 60 maanden in het onderhavige geval los te laten. Het nadeel zal worden berekend per 3 maart 2008. Hiertoe wordt het volgende overwogen:

- bij de stukken bevindt zich een brief, gedateerd 14 maart 2006, van de raadsman van Eiser sub 1 c.s., waarin de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst wordt ingeroepen (dagvaarding, productie 6); bij de stukken bevindt zich verder een brief, gedateerd 17 maart 2006, van DSB Bank, waarin de verschillende mogelijkheden van al dan niet voortzetten van de overeenkomst worden opgesomd (dagvaarding, productie 7); Eiser sub 1 c.s., die derhalve werd bijgestaan door een juridisch adviseur, heeft op laatstvermelde brief niet gereageerd, maar heeft enkele weken later de onderhavige procedure aanhangig gemaakt; onder deze omstandigheden moet Eiser sub 1 c.s. (die met de brief van zijn raadsman van 14 maart 2006 geen buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst heeft bewerkstelligd; zie hiervoor onder 2.9) geacht worden de nadere maandtermijnen en de aan voortzetting van de overeenkomst verbonden goede en kwade kansen in elk geval voor de duur van de onderhavige procedure bewust en weloverwogen te hebben aanvaard; DSB heeft zich hiertegen niet verzet;

- Eiser sub 1 c.s. heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat hij thans zo snel mogelijk van de overeenkomst af wil; DSB heeft zich hiertegen niet verzet;

- de meest recente opgave van de waarde van de effecten dateert van 3 maart 2008 (zie hiervoor onder 2.2.b).

Mede gelet op het voorgaande komt de berekening van het nadeel in het onderhavige geval neer op een bedrag van euro 7.533,08 (83 x euro 90,76) aan per 3 maart 2008 in totaal verschuldigde maandtermijnen, te vermeerderen met de restant hoofdsom, zijnde euro 9.076,00, en te verminderen met de waarde van de effecten, zijnde euro 6.857,00. Het totale nadeel uit de overeenkomst bedraagt derhalve euro 9.752,08. Hiervan dient, gelet op het in 2.18 genoemde percentage, een bedrag van euro 4.876,04 voor rekening van Eiser sub 1 c.s. te blijven. Door Eiser sub 1 c.s. is in het kader van de overeenkomst een bedrag van euro 5.343,36 betaald, zodat hij per saldo euro 467,32 van DSB Bank te vorderen heeft.

2.20. Aangezien het als gevolg van de schending van de zorgplicht geleden nadeel is ontstaan met de aan DSB Bank gedane betalingen, dient voor de bepaling van de ingangsdatum van de wettelijke rente telkens te worden uitgegaan van de data waarop Eiser sub 1 c.s. zijn betalingen aan DSB Bank heeft verricht (zie in deze zin Hof Amsterdam 24 mei 2007, LJN: BA5684). Tevens dient in ogenschouw te worden genomen dat het in dit verband in aanmerking te nemen nadeel niet alleen bestaat uit door Eiser sub 1 c.s. betaalde termijnen, maar ook uit restschuld. Dit brengt mee dat de betalingen van Eiser sub 1 c.s. voor de berekening van de wettelijke rente niet geheel, maar voor een deel in aanmerking worden genomen. Het in aanmerking te nemen deel is een breuk, waarbij de teller wordt gevormd door het bedrag dat Eiser sub 1 c.s. ter zake van de overeenkomst aan DSB Bank heeft betaald. De aldus voor de berekening van de wettelijke rente in aanmerking te nemen hoofdsom is te stellen op 8,7% van de termijnen, telkens vanaf hun betaaldata.

2.21. Uit het voorgaande volgt dat (een deel van) de primaire vordering toewijsbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de redelijkheid en billijkheid echter met zich mee dat Eiser sub 1 c.s. aan de veroordeling van DSB Bank geen rechten kan ontlenen totdat hij DSB Bank schriftelijk toestemming heeft verleend de (aan Eiser sub 1 c.s. toebehorende, aan DSB Bank verpande) effecten te verkopen en de opbrengst daarvan te behouden. Een bepaling van deze inhoud zal in het dictum worden opgenomen. Hiertoe wordt het volgende overwogen:

- de waarde van de effecten is ten gunste van Eiser sub 1 c.s. reeds meegenomen in de berekening van het nadeel (zie hiervoor onder 2.19);

- DSB Bank heeft de effecten oorspronkelijk aangekocht en betaald; verwezen wordt naar artikel A1 van de Bepalingen Overeenkomst Hollands Welvaren Select II ("DSB koopt in opdracht en voor rekening van de Deelnemer (Eiser sub 1 c.s.; rechtbank) een effectenportefeuille aan (...)");

- aangesloten wordt bij het bepaalde in artikel B5, laatste volzin, van de Bepalingen Overeenkomst Hollands Welvaren Select II en artikel 7.1 van de Algemene Voorwaarden Hollands Select II; deze bepalingen houden, kort gezegd, in dat de effecten bij beëindiging van de overeenkomst worden verkocht en dat de opbrengst daarvan wordt gestort onder DSB Bank.

Ten aanzien van de subsidiaire vordering

2.22. Nu de primaire vordering tegen DSB Schade niet toewijsbaar is, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de subsidiair tegen deze rechtspersonen ingestelde vordering. Nu (een deel van) de primaire vordering jegens DSB Bank toewijsbaar is, komt de rechtbank in beginsel niet meer toe aan de beoordeling van de subsidiair tegen DSB Bank ingestelde vordering. Ten overvloede zal de rechtbank echter ook aan de subsidiair tegen DSB Bank ingestelde vordering enkele overwegingen wijden.

2.23. De rechtbank stelt in dit verband voorop:

- Eiser sub 1 c.s. heeft de grondslagen dwaling en misbruik van omstandigheden uitsluitend uitgewerkt ten aanzien van de overeenkomst;

- Eiser sub 1 c.s. heeft de grondslag onrechtmatige koppelverkoop (als bedoeld in de Wet op het Consumentenkrediet (WCK)) uitsluitend uitgewerkt ten aanzien van de overlijdensrisicoverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

- Eiser sub 1 c.s. heeft de grondslag onrechtmatige koppelverkoop (als bedoeld in de WCK) ten aanzien van de overeenkomst niet, althans - mede in het licht van het gemotiveerde verweer van DSB - niet voldoende, nader uitgewerkt;

- Eiser sub 1 c.s. heeft de grondslag WCK voor het overige niet uitgewerkt.

De overeenkomst

2.24. Eiser sub 1 c.s. heeft zich beroepen op dwaling. Dit beroep faalt. Uit de inhoud van de overeenkomst, de Bepalingen Overeenkomst Hollands Welvaren Select II en de Algemene Voorwaarden Hollands Welvaren Select II had Eiser sub 1 c.s. kunnen en moeten afleiden dat sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de financiering van ten behoeve van hem gekochte effecten, en van een verplichting tot het op enig moment voldoen van het aankoopbedrag. De overeenkomst geeft bovendien aan welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale hoogte van het geleende bedrag is. Bij vragen daaromtrent had (ook) van Eiser sub 1 c.s. enig nader onderzoek mogen worden verwacht. Voor zover Eiser sub 1 c.s. de overeenkomst onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken is aangegaan, kan die onjuiste voorstelling derhalve niet tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling leiden.

2.25. Eiser sub 1 c.s. heeft zich voorts beroepen op misbruik van omstandigheden. Ook dit beroep faalt. Artikel 3:44 lid 4 BW bepaalt dat misbruik van omstandigheden aanwezig is wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Eiser sub 1 c.s. heeft - mede in het licht van het gemotiveerde verweer van DSB - onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat in het onderhavige geval aan al deze door de wet gestelde voorwaarden is voldaan.

De overlijdensrisicoverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering

2.26. Eiser sub 1 c.s. heeft gesteld dat hij door, naar de rechtbank begrijpt, DSB Bank (als rechtsopvolgster onder algemene titel van Becam Intermediair en als rechtsopvolgster onder algemene titel van De Vliet Voorschotbank B.V.) mondeling verplicht is gesteld de overlijdensrisicoverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij DSB Leven, respectievelijk DSB Schade, te sluiten en dat DSB Bank hem niet het recht heeft toegekend te bepalen met welke wederpartij die overeenkomsten zullen worden aangegaan.

2.27. DSB heeft de stellingen van Eiser sub 1 c.s. gemotiveerd bestreden.

2.28. De rechtbank overweegt dat artikel 33 aanhef en onder b (sub 1o) WCK bepaalt dat nietig is een overeenkomst als bedoeld in artikel 30 lid 1 van die wet (een krediettransactie, in het onderhavige geval het netto-krediet), voorzover daarbij de kredietnemer (in het onderhavige geval Eiser sub 1 c.s.) zich verplicht tot het aangaan van een andere overeenkomst anders dan ingeval uitdrukkelijk aan de kredietnemer het recht wordt toegekend te bepalen met welke wederpartij die overeenkomst zal worden aangegaan.

Uit de wettelijke bepaling volgt al aanstonds dat Eiser sub 1 c.s. ten onrechte DSB Bank als rechtsopvolgster onder algemene titel van Becam Intermediair aanspreekt. Becam Intermediair is immers met Eiser sub 1 c.s. geen krediettransactie aangegaan.

Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat DSB Bank (als rechtsopvolgster van De Vliet Voorschotbank B.V., de contractuele wederpartij van Eiser sub 1 c.s. bij het netto-krediet) de in artikel 33 aanhef en onder b (sub 1o) WCK bedoelde verplichting daadwerkelijk heeft gesteld (en Eiser sub 1 c.s. niet het recht heeft toegekend te bepalen met welke wederpartij(en) de overlijdensrisicoverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering zullen worden aangegaan), deelt de rechtbank, niettemin, niet de opvatting van Eiser sub 1 c.s. dat een en ander leidt tot nietigheid van de overlijdensrisicoverzekering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het betrokken beding in de krediettransactie is nietig; artikel 33 WCK is daarover duidelijk. Artikel 33 WCK bepaalt echter niets omtrent de (on)geldigheid van de "andere overeenkomst". In de toepassing van financiële wet- en regelgeving geldt reeds lang de regel dat nietigheid of vernietigbaarheid van daarmee strijdige rechtshandelingen niet wordt aangenomen waar de wetgever niet uitdrukkelijk in die sanctie heeft voorzien. De rechtbank wijst in dit verband ook op artikel 1:23 Wet op het financieel toezicht . De bedoelde regel heeft eens te meer te gelden voor op de eerste rechtshandeling (het netto-krediet) voortbouwende rechtshandelingen (de verzekeringen) die op zichzelf niet met enige financiële wet of regel in strijd zijn. Artikel 6:229 BW leidt niet tot een ander oordeel. In die bepaling gaat het om een overeenkomst die de strekking heeft voort te bouwen op een reeds tussen partijen bestaande rechtsverhouding. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake: bij het netto-krediet is DSB Bank partij, bij de overlijdensrisicoverzekering DSB Leven en bij de arbeidsongeschiktheidsverzekering DSB Schade; het gaat dus om verschillende partijen.

Ten aanzien van de meer subsidiaire vordering

2.29. Nu (een deel van) de primaire vordering jegens DSB Bank toewijsbaar is, komt de rechtbank in beginsel niet meer toe aan de beoordeling van de meer subsidiair tegen DSB Bank ingestelde vordering. Ten aanzien van die vordering, die uitsluitend de overeenkomst betreft, overweegt de rechtbank echter ten overvloede nog het volgende.

2.30. Eiser sub 1 c.s. heeft zich meer subsidiair beroepen op toepassing van artikel 3:54 BW en artikel 6:248 BW .

Het beroep op artikel 3:54 BW faalt, reeds omdat - zoals hiervoor onder 2.25 is overwogen en beslist - vernietiging van de overeenkomst wegens misbruik van omstandigheden in het onderhavige geval niet aan de orde is.

De gevolgen van toepassing van de in artikel 6:248 BW bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid zijn reeds verdisconteerd in de beoordeling van de (gevolgen van de) schending van de zorgplicht.

Tot slot

2.31. Nadat aan dit vonnis is voldaan, zullen Eiser sub 1 c.s. en DSB Bank geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de overeenkomst Hollands Welvaren Select. De rechtbank merkt hierbij volledigheidshalve op dat dit in het onderhavige geval in ieder geval betekent dat Eiser sub 1 c.s. de "restant geldlening" niet meer zal hoeven voldoen aan DSB Bank.

2.32. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en ter instructie van de zaak.

2.33. DSB Bank zal, als de jegens Eiser sub 1 c.s. overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. Eiser sub 1 c.s. zal, als de jegens Stichting Dirk Scheringa Beheer en DSB Schade in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van deze rechtspersonen; deze kosten zullen worden begroot op nihil.

DE BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart voor recht dat DSB Bank jegens Eiser sub 1 c.s. haar precontractuele zorgplicht heeft geschonden en daarmee jegens Eiser sub 1 c.s. onrechtmatig heeft gehandeld;

- veroordeelt DSB Bank aan Eiser sub 1 c.s. te voldoen euro 467,32 (vierhonderd zevenenzestig euro en tweeëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over 8,7% van elke betaling, telkens vanaf de dag der betaling tot aan de dag der algehele voldoening;

- verwijst DSB Bank in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Eiser sub 1 c.s. begroot op euro 1.773,74, en veroordeelt DSB Bank om te voldoen:

aan Eiser sub 1 c.s. euro 124,00 (voor niet in debet gesteld griffierecht);

aan de griffier van deze rechtbank euro 1.649,74 (te weten euro 124,00 voor in debet gesteld griffierecht, euro 169,74 voor explootkosten en euro 1.356,00 voor salaris van de procureur) door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.736 ten name van MvJ Arrondissement Alkmaar onder vermelding van "proceskostenveroordeling 88015 / HA ZA 06-456", met welk bedrag zal dienen te worden gehandeld overeenkomstig het bepaalde bij artikel 243 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

- bepaalt dat Eiser sub 1 c.s. aan deze veroordelingen geen rechten kan ontlenen totdat hij DSB Bank schriftelijk toestemming heeft verleend de effecten te verkopen en de opbrengst te behouden;

- veroordeelt Eiser sub 1 c.s. in de kosten van dit geding aan de zijde van Stichting Dirk Scheringa Beheer en DSB Schade gevallen, tot op deze uitspraak begroot op nihil;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door de rechter-plaatsvervanger mr. A.H.E. van der Pol en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 mei 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature