Uitspraak
TJB
datum beschikking : 21 januari 2004
DE RECHTBANK TE ALKMAAR, Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken.
In de zaak rekestnummer 68489 / FA RK 03-672 van:
[MAN],
wonende te Amsterdam,
verzoeker,
procureur: mr. H.R.M. Jenné,
advocaat: mr. L. Hopman te Zwanenburg, gemeente
Haarlemmermeer,
t e g e n :
[VROUW],
wonende te Grootebroek, gemeente Stede Broec,
gerekwestreerde.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 22 september 2003 een verzoekschrift van de man ingekomen waarin wordt verzocht de bij de beschikking van deze rechtbank van 15 maart 2001 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen:
[kind 1], geboren op [datum] 1989 in de gemeente Zaanstad, en
[kind 2], geboren op [datum] 1991 in de gemeente Amsterdam,
op nihil te stellen met ingang van 15 maart 2001, althans te verlagen tot een door de rechtbank vast te stellen bedrag en met een door de rechtbank vast te stellen ingangsdatum, alsmede de bij voornoemde beschikking vastgestelde uitkering in het levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen met ingang van 15 maart 2001.
Bij brief van zijn advocaat d.d. 23 december 2003 heeft de man nadere stukken in het geding gebracht.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. Zij heeft zonder tussenkomst van een procureur of advocaat bij brief van 24 december 2003 een aantal stukken overgelegd.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2004, alwaar zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Hopman, en de vrouw.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De man voert als grond voor het verzoek aan dat de bijdragen van de aanvang af niet hebben beantwoord aan de wettelijke maatstaven, omdat bij de vaststelling van de bijdragen van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De man heeft nimmer aan zijn betalingsverplichtingen met betrekking tot zijn vrouw of kinderen voldaan, hoewel hij blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling voorafgaand aan het geven van de te wijzigen beschikking heeft verklaard daartoe voor zover het zijn kinderen betrof bereid te zijn. Hij was niet bereid te betalen voor zijn voormalige echtgenote, aangezien hij van mening was dat deze in haar eigen levensonderhoud kon voorzien.
De man beroept zich er thans op van meet af aan over onvoldoende draagkracht te hebben beschikt om enige bijdrage te betalen.
De man heeft ter onderbouwing van zijn stellingen (voorlopige)belastingaanslagen over 1999, 2000, 2001 en 2002, accountantsrapporten betreffende zijn inkomen in 2000 en 2001 en enige gegevens betreffende zijn loon in de jaren 2002 en 2003 en een uitkeringsspecifiecatie Werkloosheidswet overgelegd. Voorts zijn overgelegd huurovereenkomsten betreffende zijn woonruimte en enige papieren waaruit zou moeten blijken hoeveel de man voor de overname van de zaak heeft gekregen en op welke wijze die inkomsten zouden zijn uitgegeven. Een draagkrachtberekening is niet overgelegd.
Pas op de zitting heeft de man meegedeeld dat hij ten tijde van de vaststelling van de onderhavige alimentatie enige andere, voor de berekening van zijn draagkracht relevante vermogensbestanddelen bezat. Zo heeft hij meegedeeld destijds een motorfiets in eigendom te hebben gehad en, via timesharing, over een appartement op de Canarische eilanden te beschikken. De waarde van dat appartement kon of wilde de man niet noemen.
Nu de man in ieder geval tot de zitting heeft nagelaten volledige inzage te verschaffen in zijn financiële omstandigheden en ook nu, bijna drie jaar na de vaststelling van de alimentatie, zijn financiele situatie niet met deugdelijke schriftelijke bescheiden heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat zijn handelen moet worden beschouwd als zijnde in strijd met een behoorlijke procesorde, reden waarom hij niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie behoort te worden verklaard.
Gelet op hetgeen is overwogen over de wijziging van de kinderalimentatie, ziet de rechtbank aanleiding om, hoewel de vrouw formeel geen verweer heeft gevoerd, de man eveneens niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie .
DE BESLISSING
De rechtbank :
Verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Gisolf, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2004 in tegenwoordigheid van mr. T.J. Bakker-van der Straaten als griffier.
U kunt tegen deze beschikking in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof te Amsterdam. U kunt dit hoger beroep instellen binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
Het beroep moet namens u worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor de Rechtsbijstand. Bij dit verzoek moet een 'verklaring omtrent inkomen en vermogen' worden overgelegd. Zo'n verklaring kunt u verkrijgen bij de afdeling Burgerzaken van het gemeentehuis of bij de sociale dienst in uw gemeente.
Aan de hand van de gegevens op de verklaring omtrent inkomen en vermogen bepaalt de Raad voor de Rechtsbijstand de financiële draagkracht. Afhankelijk van die draagkracht wordt een zogenoemde toevoeging verstrekt onder oplegging van een eigen bijdrage. Die bijdrage is afhankelijk van de hoogte van de draagkracht.
Als de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, dan geldt de beschikking al wel, zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.