Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02681
Zitting 20 december 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 21 juni 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens (onder 1 en 2) ‘telkens: mishandeling’ en (onder 3) ‘belaging’ veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 4 jaren, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft het hof een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 4 jaren opgelegd, inhoudende een locatieverbod en een contactverbod, en bevolen dat vervangende hechtenis van 3 dagen zal worden toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 maanden. Tevens heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel ziet op de bewijsvoering van feit 3 en bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de verdachte ‘stelselmatig’ inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] .
Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring en de bewijsvoering van feit 3 weer.
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat:
‘hij op meerdere tijdstippen in de periode van 16 november 2019 tot en met 2 juli 2020 te Utrecht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door in voornoemde periode meermalen, althans eenmaal,
- mails te sturen naar die [aangeefster] en
- een boek en een kaart te bezorgen bij die [aangeefster] en
- langs te gaan bij de werklocatie van die [aangeefster]
met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.’
6. De bewezenverklaring van feit 3 berust op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘Ten aanzien van feit 3:
6. Het proces-verbaal van aangifte, (…), in de wettelijke vorm opgemaakt op 16 januari 2020 door [verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [aangeefster] :
Ik doe hierbij aangifte van belaging en stalking. De verdachte maakt kennelijk opzettelijk stelselmatig inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer en werksfeer. Hij had hiermee de bedoeling om mij vrees aan te jagen en/of mij te dwingen iets te doen/niet te doen/te dulden.
Dit jaagt mij vrees aan. Het volgende is namelijk het geval. Ik ben werkzaam als bedrijfsleider bij restaurant [A] gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . In 2015 ontmoette ik een gast/klant in [A] , genaamd [verdachte] . In de periode oktober 2015 tot en met maart 2016 kwam [verdachte] bijna dagelijks als gast in [A] . Hij stuurde in die periode vaak bloemen en pakketjes. Deze bloemen en pakketjes waren aan mij persoonlijk gericht. De pakketjes weigerde ik aan te nemen, toen ik zag dat ze van hem afkomstig waren.
Ik hoorde in 2015 van collega's werkzaam in [A] dat [verdachte] van september 2003 tot en met december 2003 als werknemer had gewerkt in [A] . Hierbij hoorde ik hen tegen mij zeggen dat er een keer brandstichting had plaats gevonden in [A] , waarbij [verdachte] als verdachte was aangemerkt. Deze brandstichting had plaatsgevonden in 2006.
In een van de eerste e-mails van 19 oktober 2015 las ik dat [verdachte] zijn verjaardag had gevierd bij [A] en dat hij gratis zijn diensten aanbood bij [A] . Ik las dat zijn e-mail van 20 oktober 2015 voor het eerst aan mij persoonlijk was gericht. Ik las in deze mail over zijn aangeboden diensten en dat hij binnenkort nog eens kwam lunchen en genieten.
Ik las onder andere in deze e-mails:
"Zo'n maand geleden heb ik tot twee maal toe gelunched bij [A] en heb ik een bos bloemen aan je gegeven en heb ik een fooi van 50 euro bij je achter gelaten en heb ik via de e-mail contact met je gemaakt".
“Yooooo! Ik was net samen met mijn maat ex-vriendinnen aan het googlen. En je zal het niet geloven, maar je bent mijn No: 1 !"
Een mail aan de Burgemeester met een kopiebrief uit 2008 aan de klachtenbehandelaar van de Politie: "In maart (2008) heeft [betrokkene 1] aangifte gedaan van stalking die pas in oktober is behandeld" en "Ik kreeg een straatverbod" en "Tot slot wil ik benadrukken dat de politie niet in staat in om stalking aan te pakken waarbij er zelfs misbruik wordt gemaakt van de anti-stalkingswet".
"Bij deze refereer ik aan al mijn acties naar jou toe. Ik kan me voorstellen dat je je er onbehaaglijk bij voelt. En toch ga ik door, ....Tja?"
"Dezelfde avond werd ik door [betrokkene 2] vals beschuldigd van stalking" en "Aan de ene kant werd ze door [A] -collega’s er toe aangezet om mij te beschuldigen en aan de andere kant heb ik haar met de dood bedreigd en haar de oorlog verklaard omdat ze dit niet moet doen. Kortom, vanuit alle kanten is ze belaagd!"
"En ik de volgende dag opnieuw ging lunchen bij [aangeefster] " en "Waarbij ik zo eerlijk tegen [aangeefster] ben geweest om een kaartje te geven van [B] waarop zij heeft gebeld naar mijn psychiater omdat ze bang voor me was geworden en zich zorgen om mij maakte waarbij ze ook de politie heeft gebeld".
“I sent two deadpacks for you" en The end game is ended for ever!" en " [aangeefster] , you are the daughter from 12 devil family's" en "your soul is in the helle on earth" en "you get 1 second to get our dead body" en "good bey, my dear [aangeefster] !".
"Graag wil ik een tafelreservering. Bij deze wil ik voorstellen dat u. [aangeefster] samen met je broertje [betrokkene 3] de gastheer en gastvrouw zijn en dat [betrokkene 4] en [betrokkene 5] de koks zijn".
Op 7 december 2016 vond de tweede brand plaats in [A] , de brand vond plaats in de meterkast.
Op 23 november 2018 vond er wederom brand plaats in de meterkast. Hierna hebben we de zaal waar de meterkast zich bevind op slot gedaan. In beide gevallen was brandstichting niet bewezen, maar ik vond het wel toevallig allemaal.
In de periode 2017-2019 heb ik niets vernomen van [verdachte] . Ik vermoed dat hij in die periode opgenomen is geweest in een instelling.
In 2019 ontving ik weer diverse e-mails van hem. Ik overhandig u hierbij de e-mailwisseling uit de periode 2019-2020.
In november 2019 ontving [A] weer een eerste e-mail van [verdachte] . De mail begint met de tekst "Voor de duidelijkheid, ik ben het... [verdachte] uit [plaats] en ik werkte in de periode 2005 bij [A] en ben ik onder vervelende omstandigheden vertrokken. En gold te onrechte als de hoofdverdachte van de brandstichting bij [A] ".
Op 22 december 2019 bezocht [verdachte] [A] . Ik was die dag niet aanwezig. Ik hoorde mijn collega [betrokkene 6] tegen mij zeggen dat [verdachte] naar mij vroeg. Hij hoorde [verdachte] tegen hem zeggen dat hij wat voor mij af wilde geven en hij hoorde hem vragen of hij dit in kantoor mocht leggen. Hiervoor werd geen toestemming gegeven.
Toen ik dag erna op kantoor kwam zag ik op mijn bureau een boek en een kaart liggen.
Ik zag een nieuwjaarskaart in een rode envelop met de volgende tekst in de kaart:
[plaats] 22 december 2019. Voor [aangeefster] , van [verdachte]
Ik zag een boek genaamd: Hoop. Ik zag op de eerste blanco pagina van het boek, de volgende tekst: [plaats] , 22 december '19. Voor [aangeefster] , Ik wens je een hoopvolle toekomst toe. Gelukkig nieuwjaar! [verdachte] . Ik overhandig u een kopie van de kaart en een kopie van de bovenzijde van het boek.
Op 22 december 2019 zag ik dat hij via Facebook schreef dat hij was ingecheckt bij [A] . Hierbij plaatste hij onder meer foto’s die gemaakt zijn in [A] . Tevens las ik bij deze berichten op Facebook dat hij onder meer schreef over dat hij geen gedwongen psychiatrische behandeling meer kreeg. Hieruit leid ik af dat hij waarschijnlijk gedwongen opgenomen is geweest. Ik heb een screenshot gemaakt van deze meldingen, ook deze overhandig ik u.
Op 1 januari 2020 bezocht hij wederom [A] . Ik bevond mij op dat moment achter de bar. Ik zag dat hij zijn muts afdeed en ik hoorde hem hierbij tegen mij zeggen: "Hallo, ken je mij nog, ik ben [verdachte] ". Ik hoorde hem aan mij vragen of ik de foto's wilde hebben die hij zojuist had gemaakt. Ik vroeg hem om het pand te verlaten. Ik moest dit een aantal keren herhalen, hij hoorde mij niet of hij wilde mij niet horen. Uiteindelijk verliet hij het pand, dit was omstreeks 16.00 uur.
Op 3 januari 2020 zag ik een mail van [verdachte] aan mij geadresseerd. Ik las: "Beste [aangeefster] , ik loop wekelijk langs om te wandelen op het landgoed [naam] . Op 1 januari 2020 was het sprookjesachtig om er te zijn. Jouw vader heeft ooit aan mij gevraagd om alles eens hier in de buurt goed op de foto te zetten! Aan dit verzoek heb ik nu gehoor gegeven. Ik liep langs en heb fantastische mooie foto's gemaakt. Heb je er interesse in? [verdachte] ".
Het baart mij grote zorgen dat [verdachte] wederom contact met mij aan het zoeken is. In het verleden is gebleken dat de frequentie van het stalken door [verdachte] toeneemt wanneer hij verminderd behandeld werd of privileges kreeg zoals semi-behandeling. Hierdoor heb ik het gevoel dat het wachten is totdat het een keer mis gaat, is het niet in de vorm van brandstichting, dan op mij als persoon gericht. Ik wil nogmaals kenbaar maken dat het mij ernstig zorgen baart dat de stappen welke nu door mij in werking zijn gesteld, door [verdachte] kunnen worden opgevat als zijnde provocatie naar hem, waardoor het risico op escalaties groter is Ik wilde hem eerder al de toegang ontzeggen voor [A] , echter durfde ik dit niet in verband met de eerdere brandstichtingen. Mocht [verdachte] [A] opnieuw bezoeken dan zullen wij hem een locatieverbod geven, deze ligt al klaar. Ik wil door hem met rust gelaten worden en verder gaan met mijn leven. Dat is alles wat ik wil. Ik wil dat hij mij met rust laat en zijn eigen leven gaat leiden. Op dit moment wil ik aangeven hoe urgent mijn zaak is. Hij is echt bewust bezig om ons leven te verwoesten.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
7. Het proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, (…), in de wettelijke vorm opgemaakt op 16 januari 2020 door [verbalisant 2] , inspecteur van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 16 januari 2020 heb ik, als hulpofficier van justitie van Eenheid Midden-Nederland te De Meern, een schriftelijke klacht ontvangen terzake van stalking.
De klacht werd gedaan door:
Achternaam : [aangeefster]
Voornamen : [aangeefster]
De klaagster verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan.
De klaagster verklaarde tegenover mij het volgende:
Op 16 januari 2020 deed ik bij de politie aangifte terzake stalking. Ik heb begrepen dat dit een zogenaamd klachtdelict is waardoor alleen vervolging kan plaats vinden wanneer ik naast de aangifte tevens een klacht indien. Bij deze doe ik dan ook een schriftelijke klacht waarbij ik het nadrukkelijke verzoek doe de door mij genoemde verdachte [verdachte] wonende te [plaats] te vervolgen zodat deze zich dient te verantwoorden voor de strafrechter.
8. Het aanvullend stamproces-verbaal, (…), in de wettelijke vorm opgemaakt op 26 juni 2020 door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 11 februari 2020, kreeg de verdachte [verdachte] , op last van de Officier van Justitie, mr. C. Goedegebuure, een gedragsaanwijzing uitgereikt. In deze gedragsaanwijzing stond vermeld, dat de verdachte [verdachte] , op geen enkele manier (direct en indirect), contact mocht opnemen met aangeefster [aangeefster] . Tevens mocht de verdachte zich niet binnen een straal van 200 meter bevinden van haar werk, locatie [A] , gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . De gedragsaanwijzing was voor de duur van 90 dagen tot aan de zitting. Op 17 mei 2020 gaf aangeefster [aangeefster] aan bij de politie, dat zij wederom een aantal emailberichten had ontvangen van de verdachte.
9. Het proces-verbaal van bevindingen, (…), in de wettelijke vorm opgemaakt op 12 juni 2020 door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 17 mei 2020 omstreeks 12.21 uur werd ik gebeld door [aangeefster] , bedrijfsleidster van [A] te [plaats] . [aangeefster] heeft een aantal maanden geleden aangifte gedaan van stalking tegen [verdachte] . [verdachte] heeft naar aanleiding van deze aangifte een gedragsaanwijzing ontvangen met daarin een contactverbod jegens [aangeefster] . Ik hoorde [aangeefster] vertellen dat zij belde om door te geven dat zij weer iets gehoord had van [verdachte] .
Zij had namelijk, op bovengenoemde datum, om 11.00 uur een mail ontvangen op het mailadres van [A] , [e-mail address] .
Het onderwerp van de mail was; Aan [aangeefster] : Onderzoek omstreden strafzaken stalking en brandstichting. Zij wist daarom dat de mail aan haar persoonlijk gericht was. [aangeefster] zag dat het een mail was afkomstig van [verdachte] . [verdachte] had een heel stuk tekst geschreven. [verdachte] sprak hierin vooral zijn ongenoegen uit die hij voelde over de aangifte van stalking die tegen hem gedaan was. Ook heeft [verdachte] het in de mail over de brandstichting waar hij ooit van verdacht werd.
Op 18 mei 2020 stuurde [aangeefster] mij een mail dat zij in de vroege ochtend nogmaals een mail had ontvangen van [verdachte] . Zij had deze mail weer op hetzelfde e-mailadres ontvangen op bovenstaande datum om 04.07 uur. Dit betrof een mail gericht aan de Burgemeester van Utrecht, Jan van Zanen. Ik zag dat [verdachte] het e-mailadres ook had meegenomen in deze mailwisseling. In deze mail wil [verdachte] de Burgemeester duidelijk maken dat [verdachte] een slachtoffer is van smaad en laster en al een aantal jaren vals wordt beschuldigd van verschillende feiten.
Op bovengenoemde dag en datum stuurde [aangeefster] mij nogmaals een mail door afkomstig van [verdachte] . [aangeefster] had deze op dezelfde dag ontvangen om 9.44 uur. [verdachte] vertelt in deze mail aan [aangeefster] dat hij vandaag met de Rijksrecherche in gesprek gaat over de corruptie binnen de Politie Utrecht maar ook met de Burgemeester Jan van Zanen in gesprek te gaat. [verdachte] zegt dat hij dit met liefde en waardigheid wilt oplossen aangezien hij geïnspireerd is geraakt door Ghandi, King en Mandela en Jezus.
Op 19 mei 2020 stuurde [aangeefster] nog een mail. Zij had deze dag weer twee mails ontvangen van [verdachte] . De ene mail had zij ontvangen op bovengenoemde datum om 12.09 uur. De andere mail had zij ontvangen op deze datum om 6.15 uur. Deze mails waren weer verzonden naar het mailadres van [A] . In de onderwerpen stond dat deze gericht waren aan [aangeefster] . In de eerste mail zegt [verdachte] het volgende. Hij wilde graag het volgende liedje met haar delen. "Kijk ‘Lauren Daigle - How Can It Be (Live)' op YouTube". [verdachte] zegt ook in deze mail "Sterkte met het leren omgaan dat je hartstikke schuldig bent en is jouw toko niet heilig en rust er een vloek op [A] !".
Deze mail van [verdachte] komt over alsof hij toch wat meer gefrustreerd aan het raken is en heeft een minder vriendelijke toon dan de mails die [verdachte] eerder stuurde. In de tweede mail heeft [verdachte] het er in grote lijnen over dat zijn leven totaal verwoest is. Het is een zeer lange mail waarbij hij, onder andere, [aangeefster] de schuld geeft dat hij vals wordt beschuldigd. Hij biedt [aangeefster] de kans op haar schuld te bekennen, aangezien zij een valse aangifte gedaan zou hebben.
10. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 juni 2021, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Wat betreft de stalking houdt u mij de aangifte voor van [aangeefster] .
Ik heb in de periode 2019-2020 zes keer contact gezocht.
In november 2019 was het puur een spontane actie. Ik vond het leuk om het nieuwe pand te zien.
Op 22 december heb ik een bezoek gebracht en heb ik daar geluncht en koffie gedronken. Ook heb ik een kerstkaart gestuurd en een boek over hoop. Op 24 december heb ik een mail gestuurd met daarin een kerst- en nieuwjaarswens. Op 1 januari heb ik foto's aangeboden en op 3 januari heb ik diezelfde foto's via e-mail aangeboden en vervolgens heb ik op 4 januari een financieel jaarverslag gestuurd.’
7. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de verdediging is ten aanzien van de feiten 1 en 2 aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de tenlastegelegde mishandeling. Ten aanzien van feit 3 heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is van belaging omdat de handelingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als stelselmatig.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van belaging, op grond van artikel 285b, eerste lid, Sr de door verdachte verrichte handelingen moeten kunnen worden aangemerkt als een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Voor de beoordeling van het bestanddeel ‘stelselmatig’ zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Uit de eventueel later op te maken bewijsmiddelen volgt dat in een periode van ongeveer zeven maanden door verdachte herhaaldelijk contact is gezocht met aangeefster. Zo heeft verdachte aangeefster niet slechts e-mails gestuurd, maar is hij ook langsgegaan op de locatie waar zij werkte en heeft hij haar een boek en een kaart toegestuurd. Voorts stelt het hof op grond van de aangifte vast dat aangeefster niet alleen hinder ondervond, maar ook angstgevoelens kreeg door de gedragingen van de verdachte. Daarnaast heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat er tussen verdachte en aangeefster een voorgeschiedenis bestond. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat verdachte zelfs na de gedragsaanwijzing die hem op 11 februari 2020 is uitgereikt nog contact heeft gezocht met aangeefster, waarin hij ook ingaat op de aangifte die aangeefster heeft gedaan, stelt het hof vast dat verdachte had moeten inzien dat zij absoluut geen contact met hem wenste en dat bij herhaling van contact opnemen door verdachte er inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zou worden gemaakt.
Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor genoemde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven van aangeefster naar objectieve maatstaven bezien zodanig zijn geweest dat deze een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer hebben opgeleverd.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de tenlastegelegde belaging schuldig heeft gemaakt, zodat het hof het verweer van de raadsman verwerpt.’
8. De steller van het middel voert aan dat zowel de duur van de gedragingen als de frequentie daarvan beperkt is gebleven. Het zou om slechts vijf contactmomenten gaan in ‘de meest relevante periode’ van 11 november 2019 tot 3 januari 2020. Een en ander zou maanden later (17-19 mei) gevolgd zijn door drie e-mails in ‘een zeer kort tijdsbestek van 3 dagen’. De intensiteit en de indringendheid van die contacten zouden geen ‘zodanige ontwrichting van het leven en aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] ’ teweeg hebben gebracht ‘dat daarmee de zeer beperkte duur en frequentie van de bewezenverklaarde gedragingen gecompenseerd zou kunnen worden’. ‘s Hofs oordeel dat sprake is van een ‘stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’ als bedoeld in art. 285b Sr zou van een onjuiste rechtsopvatting getuigen althans niet zonder meer begrijpelijk zijn gemotiveerd.
9. Uw Raad stelt bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr voorop dat daarbij van belang zijn ‘de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer’. Daarbij gaat het om het totaalbeeld dat uit de gedragingen van de verdachte naar voren komt.
10. In een arrest dat Uw Raad op 12 maart 2013 wees, bestonden de gedragingen in het versturen van drie sms-berichten. Het hof stelt vast dat de verdachte ‘wist dat aangeefster bij de politie werkzaam is. De drie sms-berichten genoemde zijn 's avonds of 's nachts - in aangeefsters privétijd - verzonden. De sms-berichten zijn in relatief kort tijdsbestek verzonden; twee berichten zijn verstuurd binnen 24 uur. De sms-berichten zijn anoniem verzonden en worden in de tijd steeds specifieker en indringender en daarmee (be)dreigender. De zinsneden "I'll be watchin' you" en "You never walk alone" leveren, in onderlinge samenhang bezien, een bedreiging op.’ Het hof stelt voorts vast dat de sms-berichten blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring ‘daadwerkelijk een impact hebben gehad op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster en haar gezin’. Uw Raad overwoog dat ’s hofs oordeel dat de verdachte stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster niet blijk gaf van een onjuiste uitleg van art. 258b, eerste lid, Sr en toereikend was gemotiveerd. Daarbij wees Uw Raad erop dat het hof had vastgesteld dat de drie anoniem verzonden sms-berichten gaandeweg specifieker en indringender werden, refereerden aan de functionele betrokkenheid van aangeefster ‘bij een grootschalig opsporingsonderzoek naar wapenhandel, leidden tot angst voor haar eigen veiligheid en die van haar kinderen, en tot ontwrichting van haar sociale leven, haar belemmerden in haar werk, en teweegbrachten dat zij tijdelijk in het buitenland is ondergebracht.’
11. Het arrest illustreert dat de omstandigheid dat het om een gering aantal gedragingen in een korte periode gaat, kan worden gecompenseerd door de aard van de gedragingen en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Uit de rechtspraak van Uw Raad is meer in het algemeen wel afgeleid dat gedrag relatief snel als stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer wordt aangemerkt indien dat gedrag gepaard gaat met bedreigingen of beledigingen.
12. De steller van het middel vestigt de aandacht op een aantal arresten waarin Uw Raad een veroordeling wegens belaging heeft gecasseerd. In een arrest van 11 maart 2014 was bewezenverklaard dat de verdachte in een periode van twee dagen meermalen de woning van betrokkene had bezocht, meermalen had getracht haar telefonisch te bereiken, telefonisch aan haar had meegedeeld dat hij met haar wilde praten over hun dochter en haar dringend had verzocht de aangifte die zij tegen hem had gedaan wegens stalking in te trekken, en een foto in haar brievenbus had gedeponeerd waarop een man met een masker stond afgebeeld, met op de achterzijde de tekst ‘We’d better talk! Mevrouw uw valse aangifte kan u duizenden euro’s kosten. U.R. warned’. A-G Hofstee meende dat sprake was van ‘een twijfelgeval’ maar dat uit foto en tekst ‘nog niet een zodanig ernstige of serieus te nemen bedreiging op te maken (valt) dat deze in combinatie met de overige gedragingen’ een strafbare belaging opleverde (randnummer 24).
13. In een arrest van 10 oktober 2017 was bewezenverklaard dat de verdachte in een periode van anderhalve maand stelselmatig opzettelijk inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene door diens werkgever en echtgenote te bellen en/of bezoeken en aldaar een verhaal af te steken over de ’tot over zijn oren verslaafde zoon’ van betrokkene, door een brief te sturen aan de werkgever van de echtgenote van betrokkene met negatieve uitlatingen over de zoon van betrokkene, door de receptie in het pand waar de fysiopraktijk van betrokkene was gevestigd te bellen en te bezoeken en zich daar negatief uit te laten over de zoon van betrokkene, door daar een brief aan de receptioniste af te geven voor betrokkene en daarbij op te merken dat de receptioniste deze ook moest lezen, en door een brief te sturen aan het BIG-register met daarin onder meer de vraag of betrokkene in het BIG-register was ingeschreven. A-G Hofstee vestigde er onder meer de aandacht op dat de verdachte de betrokkene slechts éénmaal telefonisch had gesproken en dat dit was toen de betrokkene de verdachte belde. En dat de contacten met de echtgenote van de betrokkene en haar werkgever geen verband hielden met de betrokkene maar met diens zoon (randnummers 24 en 25).
14. In een arrest van 30 maart 2021 was bewezenverklaard dat de verdachte in een periode van bijna negen maanden stelselmatig opzettelijk inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zes personen. In cassatie werd geklaagd over de bewezenverklaring en bewijsvoering betrekking hebbend op de belaging van drie van deze personen. Uit de vaststellingen van het hof volgde dat de bewezenverklaarde gedragingen bij twee van deze personen op één dag hadden plaatsgevonden, en bij één van hen op een dag en in de daaropvolgende nacht. A-G Paridaens meende dat hoewel de bedreigingen die door de verdachte waren geuit en de anonimiteit van de verdachte en zijn medepleger angst hadden veroorzaakt bij het slachtoffer ‘geen sprake (is) van een zodanige ontwrichting van het leven en aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de aangevers dat daarmee de zeer beperkte duur van de bewezenverklaarde gedragingen (mede) gecompenseerd zou kunnen worden’ (randnummer 3.26).
15. In de onderhavige zaak zijn drie (soorten) gedragingen bewezenverklaard: het sturen van mails aan betrokkene, het bezorgen van een boek en een kaart bij betrokkene en het langsgaan bij de werklocatie van betrokkene. De laatste gedraging legt daarbij – binnen het geheel van de gedragingen – naar het mij voorkomt extra gewicht in de schaal. De betrokkene was bedrijfsleider van het restaurant [A] , een gelegenheid derhalve die open staat voor publiek. De bewezenverklaarde periode betreft meer dan zeven maanden. Het aantal gedragingen in deze periode is niet zeer talrijk. De verdachte zelf verklaart dat hij in de periode 2019-2020 zes keer contact heeft gezocht (bewijsmiddel 10). Vijf van deze momenten vallen blijkens deze verklaring in de periode van 22 december 2019 tot en met 4 januari 2020. Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat de betrokkene nadien, op 17, 18 en 19 mei 2020 weer een aantal e-mailberichten van de verdachte heeft ontvangen (bewijsmiddel 9). De steller van het middel meent dat het om drie e-mails gaat; ik leid uit het proces-verbaal af dat betrokkene in die drie dagen vijf e-mails van de verdachte heeft ontvangen. Van gedragingen die zich op één of twee dagen concentreren is kortom geen sprake: het gaat om twee tijdvakken, en elk van beide tijdvakken is langer.
16. Wat de intensiteit van de gedragingen van de verdachte betreft, trekken – naast het in persoon bezoeken van het restaurant - in het bijzonder de e-mails in het laatste tijdvak de aandacht. In de eerste e-mail spreekt verdachte zijn ongenoegen uit over de aangifte van stalking en heeft hij het over de brandstichting waar hij ooit van verdacht werd. Een mail van 19 mei 2020 bevat de zin ‘Sterkte met het leren omgaan dat je hartstikke schuldig bent en is jouw toko niet heilig en rust er een vloek op [A] !’ En in een volgende mail van dezelfde dag heeft verdachte het er ‘in grote lijnen over dat zijn leven totaal verwoest is’, geeft hij betrokkene de schuld dat hij vals wordt beschuldigd, en biedt hij haar de kans schuld te bekennen aangezien zij een valse aangifte heeft gedaan. Dat heeft een bedreigend aspect. En de inhoud van de e-mails wordt in deze dagen indringender.
17. Het hof heeft voorts ‘in het bijzonder in aanmerking genomen dat er tussen verdachte en aangeefster een voorgeschiedenis bestond’. In de periode van oktober 2015 tot en met maart 2016 heeft verdachte [A] bijna dagelijks als gast bezocht, vanaf 19 oktober 2015 heeft de verdachte ook tal van e-mails aan betrokkene gestuurd, waarvan sommige bedreigend van aard waren (bewijsmiddel 6). Dat is – meen ik - van belang in verband met de invloed die de bewezenverklaarde gedragingen op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de betrokkene hebben gehad. Ook de omstandigheid dat de verdachte na de gedragsaanwijzing die op 11 februari 2020 aan hem is uitgereikt wederom contact met aangeefster heeft gezocht, is in dat verband van belang (bewijsmiddel 8).
18. Al met al meen ik dat ‘s hofs oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven van aangeefster naar objectieve maatstaven bezien zodanig zijn geweest dat deze een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer hebben opgeleverd, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend is gemotiveerd.
19. Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394, m.nt. Reijntjes, rov. 2.3. Zie voorts HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:418, rov. 2.3.2.
Zie A-G Hofstee in zijn conclusie (onder 10) voor HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625.
HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625, NJ 2013/393, m.nt. Reijntjes, rov. 2.5.
M.J.A. Duker, ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’, RM Themis 2007, p. 153. Zie ook A-G Jörg in de conclusie voor HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228, m.nt. Keijzer, randnummer 17.
HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:533, NJ 2014/182.
Hofstee wijst nog op HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228, m.nt. Keijzer, en leidt daaruit af dat de andere gedragingen dan het deponeren van de foto in de brievenbus samen in ieder geval geen belaging vormen.
HR 10 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2577, NJ 2017/403.
HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:418.