Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Conclusie AG. OM cassatie. Vrijspraak verdachte van bedreiging van medewerksters van een psychiatrisch ziekenhuis. De door het hof genoemde omstandigheden - psychiatrische omgeving en context - zijn niet redengevend voor het ontkennende antwoord op de vraag of de bedreiging naar aard en strekking bij de aangeefsters de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij - later - het leven zouden kunnen verliezen resp. zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Dergelijke omstandigheden horen thuis bij de (daaropvolgende) vraag of het opzet van de verdachte daarop was gericht, dan wel de vraag naar de strafbaarheid van de dader (toerekenbaarheid). Ook heeft het hof niets vastgesteld over de wel tenlastegelegde omstandigheid dat de bewoordingen zijn geuit terwijl verdachte dreigend op de aangeefsters kwam aflopen. Tegen deze achtergrond is ’s hofs oordeel dat bijz. omstandigheden om bezorgd te zijn dat de verdachte haar verbale bedreigingen ook werkelijk zal uitvoeren in de gegeven situatie niet zijn gebleken, niet zonder meer begrijpelijk. Voor zover in het oordeel van het hof besloten ligt dat zorgprofessionals als de onderhavige maar meer moeten incasseren en dat jegens hen meer is geoorloofd (Garantenstellung), vindt een dergelijke benadering geen steun in het recht. De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het hof, voor zover het betreft de beslissingen m.b.t. het onder 1 en 2 tenlastegelegde, en tot terugwijzing.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 19/03845

Zitting 29 november 2022

CONCLUSIE

A.E. Harteveld

In de zaak

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,

hierna: de verdachte

1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 12 augustus 2019 vrijgesproken van de haar onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bedreigingen.

2. Het cassatieberoep is ingesteld door L.H.J. Vijlbrief, advocaat-generaal bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Namens het Openbaar Ministerie heeft mr. W.J.V. Spek, advocaat-generaal bij het ressortsparket te Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld. Namens de verdachte heeft A.Y. Bleeker, advocaat te Amersfoort, het middel schriftelijk tegengesproken.

3. Het middel

3.1

Het middel klaagt dat het kennelijke oordeel van het hof dat er voor een strafbare bedreiging in een psychiatrische omgeving en context bijzondere omstandigheden nodig zijn om van een bedreiging te kunnen spreken, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat het oordeel van het hof dat geen sprake is van strafbare bedreiging onbegrijpelijk is en/of onvoldoende is gemotiveerd.

3.2

Aan de verdachte is onder 1 en 2 tenlastegelegd dat:

1. “zij op of omstreeks 29 augustus 2017 te Utrecht, in elk geval in Nederland, [aangeefster 1] , hulpverlener, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend op die voornoemde [aangeefster 1] af te komen lopen en daarbij dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je kapot maken" en/of "Ik maak je dood" en/of "Ik ga zorgen dat andere mensen je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking”

en

2. “zij op of omstreeks 11 september 2017 te Utrecht, in elk geval in Nederland, [aangeefster 2] , hulpverlener, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend op die voornoemde [aangeefster 2] af te komen lopen en daarbij (meermalen) dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je af." en/of "Ik maak je echt af kankerhoer?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking”

3.3

Het hof heeft de verdachte hiervan vrijgesproken en daartoe het volgende overwogen:

“Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2 (…) tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van de feiten 1 en 2 overweegt het hof:

Het tenlastegelegde feit 1 vond plaats op 29 augustus 2017 op de afdeling Intensive Care van psychiatrisch ziekenhuis [A] , waar verdachte vanwege haar psychische toestand krachtens een rechterlijke machtiging gedwongen was opgenomen. Op enig moment werd verdachte vanwege haar onhandelbaar gedrag en haar ontregelde toestand tegen haar wil naar de separeercel overgebracht door aangeefster en drie mannelijke verpleegkundigen. Bij die gelegenheid heeft zij - in haar emotionele geestelijke toestand - bedreigende taal geuit in de richting van aangeefster.

Het tenlastegelegde feit 2 vond plaats op 11 september 2017 in hetzelfde psychiatrisch ziekenhuis van [A] te Utrecht, waar verdachte (nog steeds) vanwege haar psychische toestand krachtens een rechterlijke machtiging gedwongen was opgenomen. Verdachte was in de separeercel geplaatst en mocht niet roken van aangeefster. Bij die gelegenheid heeft zij - in haar ontregelde geestelijke toestand - bedreigende taal geuit in de richting van aangeefster.

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van bedreiging sprake indien deze van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.

Hof acht bij de beoordeling van de feiten 1 en 2 allereerst van belang dat verdachte vanwege haar geestelijke toestand gedwongen was opgenomen op de psychiatrische afdeling om behandeld te worden voor haar daaruit voortvl[o]eiende klachten en onhandelbaar gedrag. Het is voorstelbaar dat verdachte, wanneer zij vanwege dat gedrag in de separeercel wordt of is geplaatst, grensoverschrijdend en onaangepast reageert wanneer zij door het personeel wordt beetgepakt. Datzelfde kan zich voordoen wanneer haar wens om in de separeercel te mogen roken, wordt afgewezen, hoe terecht die afwijzing op zichzelf genomen misschien ook moge zijn.

Als die reactie zo heftig is dat die een verbale bedreiging inhoudt dan staat gelet op de psychiatrische omgeving en context, waarin die reactie wordt gegeven, niet zonder meer vast dat in redelijkheid door professionals als aangeefsters te vrezen valt dat verdachte die verbale bedreiging ook werkelijk zal uitvoeren. Bijzondere omstandigheden om daarvoor bezorgd te zijn, zijn in de gegeven situatie niet gebleken.

Het hof acht daarom niet bewezen dat bij de bedreigde (aangeefster) de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd. Het hof zal verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.”

3.4

In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat voor zover het hof heeft geoordeeld dat de in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen naar hun aard en strekking bij de aangeefsters niet de redelijke vrees konden doen ontstaan dat de verdachte haar verbale bedreigingen ook zou uitvoeren dat oordeel onvoldoende is gemotiveerd, nu die uitlatingen op zichzelf genomen een strafbare bedreiging inhouden. Volgens de steller van het middel is de aard van de tenlastegelegde uitlatingen zodanig dat daardoor vrees kan ontstaan daadwerkelijk het leven te verliezen. Voor zover het hof zou hebben geoordeeld dat de omstandigheden waaronder de verdachte haar uitlatingen heeft gedaan met zich meebrengen dat de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen bij de aangeefsters niet de redelijke vrees konden doen ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd is dat oordeel volgens de steller van het middel onvoldoende gemotiveerd en/of onbegrijpelijk. De vaststelling dat de verdachte aan een psychische aandoening lijdt brengt volgens de steller van het middel niet met zich mee dat bij de bedreigden niet de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte haar bedreigingen zal uitvoeren, omdat niet valt in te zien waarom verdachten met een psychische aandoening hun bedreigingen niet zouden kunnen uitvoeren en dat dit tot gevolg zal hebben dat de aangeefsters zich daarom niet bedreigd hebben kunnen voelen. Hetzelfde zou gelden voor de omstandigheid dat de verdachte op basis van een rechterlijke machtiging vanwege een psychische aandoening in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen, de omstandigheid dat de verdachte naar een separeercel werd geleid dan wel de verdachte werd verboden te roken. De bedreigingen kunnen heel wel later, na het verblijf in de separeercel, worden uitgevoerd. Ook al deze omstandigheden tezamen genomen maken volgens de steller van het middel niet dat bij de aangeefsters niet de redelijke vrees kon ontstaan voor uitvoering van de misdrijven waarmee werd gedreigd. Volgens de steller van het middel worden de overwegingen van het hof nog onbegrijpelijker in het licht van de inhoud van de zich bij de gedingstukken bevindende aangiften. Deze komen er kort gezegd op neer dat de jegens aangeefster [aangeefster 1] geuite bedreigingen werden geuit toen zij in de lift stond, op dat moment door drie mannelijke collega’s omringd, en de verdachte een pakje sigaretten met aansteker tegen het gezicht van de aangeefster gooide, terwijl de aangifte van [aangeefster 2] inhoudt dat de verdachte de bedreigingen heeft geuit toen zij op de aangeefster afrende.

3.5

Verder wordt door de steller van het middel nog betoogd dat voor zover het hof heeft geoordeeld dat er voor een strafbare bedreiging in een psychiatrische omgeving en context bijzondere omstandigheden nodig zijn wil sprake zijn van bedreiging in de zin van art. 285 Sr, dat oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De maatstaf om vast te stellen wanneer sprake is van een strafbare bedreiging is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd. Of de vrees daadwerkelijk is ontstaan is niet direct relevant. Deze maatstaf brengt volgens de steller van het middel mee dat het antwoord op de vraag of van bedreiging in de zin van art. 285 Sr sprake is niet direct afhankelijk is van de functie en/of professionele rol van de bedreigde. Indien dat wel zo zou zijn, dan zou ook veel minder duidelijk zijn wanneer dan sprake is van een strafbare bedreiging. Een ander nadeel van de opvatting van het hof zou zijn dat professionals zich dan meer moeten laten welgevallen dan anderen en zij zodoende een deel van hun autoriteit verliezen en minder effectief kunnen optreden, terwijl er geen goede reden denkbaar is dat een uitlating als “Ik maak je dood” wel strafbaar is als die wordt geuit tegen de buurman, maar niet als die wordt geuit tegen een zorgprofessional. Deze professionals zouden juist een speciale bescherming moeten genieten.

3.6

Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht resp. zware mishandeling in een geval als het onderhavige is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen resp. zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448) en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252).

3.7

Het hof heeft ten aanzien van feit 1 vastgesteld dat dit feit op 29 augustus 2017 plaatsvond op de afdeling Intensive Care van het psychiatrisch ziekenhuis [A] . De verdachte was daar vanwege haar psychische toestand krachtens een rechterlijke machtiging gedwongen opgenomen. Op enig moment werd de verdachte vanwege haar onhandelbaar gedrag en haar ontregelde toestand door de aangeefster en drie mannelijke verpleegkundigen tegen haar wil naar de separeercel overgebracht. Bij die gelegenheid heeft zij, in haar emotionele geestelijke toestand, bedreigende taal geuit in de richting van de aangeefster. Ten aanzien van feit 2 heeft het hof vastgesteld dat dit feit eveneens in genoemd psychiatrisch ziekenhuis plaatsvond op 11 september 2017, waar verdachte op dat moment (nog steeds) krachtens een rechtelijke machtiging gedwongen was opgenomen. Verdachte is toen in de separeercel geplaatst en mocht niet roken van de aangeefster. Bij die gelegenheid heeft de verdachte, in haar ontregelde geestelijke toestand, bedreigende taal geuit in de richting van de aangeefster.

3.8

Het hof heeft bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van bedreiging van belang geacht dat de verdachte vanwege haar geestelijke toestand gedwongen was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis om te worden behandeld voor haar daaruit voortvloeiende klachten en onhandelbare gedrag. Tegen deze achtergrond is het voor het hof voorstelbaar dat de verdachte wanneer zij vanwege dat gedrag in de separeercel wordt geplaatst of is geplaatst grensoverschrijdend en onaangepast reageert wanneer zij door het personeel wordt beetgepakt. En eenzelfde reactie is volgens het hof voorstelbaar wanneer de wens van verdachte om in de separeercel te mogen roken wordt afgewezen, hoe terecht die afwijzing op zichzelf genomen ook zou mogen zijn. Volgens het hof brengen genoemde psychiatrische omgeving en context mee dat in het geval de reactie zo heftig is dat die een verbale bedreiging inhoudt, niet zonder meer vaststaat dat in redelijkheid door professionals zoals aangeefsters te vrezen valt dat de verdachte die verbale bedreiging ook daadwerkelijk zal uitvoeren. Het hof oordeelt dat bijzondere omstandigheden om daarvoor bezorgd te zijn in de gegeven situaties niet zijn gebleken, zodat niet bewezen is dat bij de bedreigde aangeefsters de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd.

3.9

Volgens de steller van het middel valt de onderhavige zaak wat betreft de locatie en de omstandigheden te vergelijken met de casus in het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0740, NJ 2008/598. In die zaak was aan de verdachte tenlastegelegd dat hij twee politieagenten zou hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door hen opzettelijk dreigend de woorden “Ik ga jullie doodmaken" en/of "Jullie gaan er aan" en/of "Je gaat dood, je gaat er aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, toe te voegen. Het hof had vastgesteld dat de verdachte de woorden "ik ga jullie doodmaken" en "jullie gaan dood, jullie gaan eraan" geboeid en gezeten in de politieauto had uitgesproken en de verdachte zich in de voorgeleidingsruimte op het politiebureau tot één van de agenten - die zich in gezelschap van meer collega’s bevond - had gericht met de woorden "je gaat dood, je gaat eraan". Het hof had geoordeeld dat de door de verdachte gebezigde woorden naar hun betekenis een onmiskenbare bedreigende strekking hebben, maar de omstandigheden waaronder de woorden door de verdachte waren gebezigd - geboeid in een politieauto en op het politiebureau in een voorgeleidingsruimte waarin meerdere politieambtenaren vertoefden - aan het aannemen van de redelijke vrees bij de verbalisanten dat zij het leven zouden verliezen in de weg staan. Dat de verbalisanten in hun proces-verbaal hebben gerelateerd dat zij zich door de uitspraken van de verdachte bedreigd voelden deed daar volgens het hof niet aan af. Dit oordeel hield in cassatie geen stand. Volgens de Hoge Raad was de aan dit oordeel gegeven motivering niet begrijpelijk. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat het hof met juistheid voorop heeft gesteld dat de door de verdachte gebezigde woorden naar hun betekenis een onmiskenbaar bedreigende strekking hebben en is voorts ervan uitgegaan dat de verbalisanten, zoals zij hebben gerelateerd, zich door die woorden bedreigd voelden. De door het hof genoemde omstandigheden, die erop neerkomen dat de verdachte op het moment dat hij zijn bedreigende woorden uitte niet in staat was de bedreiging ten uitvoer te brengen, kunnen volgens de Hoge Raad echter niet redengevend zijn voor het ontkennende antwoord op de vraag of de bedreiging naar aard en strekking bij de verbalisanten de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij - later - het leven zouden kunnen verliezen.

3.10

Anders dan in voornoemd arrest komt de door het hof in het onderhavige geval gehanteerde redenering er mijns inziens niet op neer dat de genoemde omstandigheden - psychiatrische omgeving en context - maken dat de verdachte fysiek niet in staat was de bedreiging ten uitvoer te brengen, in die zin dat de verdachte tegen haar wil - ik begrijp: door het personeel beetgepakt - naar de separeercel werd overgebracht (feit 1) dan wel zich in een separeercel bevond (feit 2). Het lijkt er veeleer op dat het hof van oordeel is dat genoemde omstandigheden maken dat niet zonder meer vaststaat dat de verdachte als gevolg van haar emotionele c.q. ontregelde geestelijke toestand in staat was om de bedreiging ten uitvoer te brengen, zodat ook niet zonder meer vaststaat dat in redelijkheid door professionals als de aangeefsters te vrezen valt dat de verdachte die verbale bedreiging ook werkelijk zal uitvoeren. Deze omstandigheden zijn mijns inziens net zo min als in het aangehaalde arrest van de Hoge Raad redengevend voor het ontkennende antwoord op de vraag of de bedreiging naar aard en strekking bij de aangeefsters de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij - later - het leven zouden kunnen verliezen resp. zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Dergelijke omstandigheden horen dunkt mij thuis bij de (daaropvolgende) vraag of het opzet van de verdachte daarop was gericht, dan wel de vraag naar de strafbaarheid van de dader (toerekenbaarheid). Daarbij merk ik nog op dat de tenlastelegging, zoals weergegeven onder 3.2, naast het uiten van bewoordingen ook inhoudt dat deze bewoordingen zijn geuit terwijl de verdachte dreigend op de aangeefsters af kwam lopen. Daarover heeft het hof niets vastgesteld (zie onder 3.7). Tegen deze achtergrond is het oordeel van het hof dat bijzondere omstandigheden om bezorgd te zijn dat de verdachte haar verbale bedreigingen ook werkelijk zal uitvoeren in de gegeven situatie niet zijn gebleken, niet zonder meer begrijpelijk. Dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het openbaar ministerie daarover geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren heeft gebracht doet daar mijns inziens niet aan af.

3.11

Voor zover in het oordeel van het hof besloten ligt dat zorgprofessionals als de onderhavige maar meer moeten incasseren en dat jegens hen meer is geoorloofd (Garantenstellung), meen ik dat een dergelijke benadering geen steun vindt in het recht.

3.12

Het middel slaagt.

4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, voor zover het betreft de beslissingen met betrekking tot het bij inleidende dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Het cassatieberoep richt zich niet tegen de vrijspraak voor feit 3.

Een ernstige geestelijke stoornis staat slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (vgl. HR 9 december 2008, NJ 2009/157). Vgl. PHR 15 september 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1025 (HR: 81 RO), waarin was gesteld dat er aanwijzingen waren voor psychologische of wellicht psychiatrische problemen, hetgeen volgens het hof aan het aannemen van opzet niet in de weg stond.

Vgl. HR 18 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1468.

Vgl. HR 19 december 2000, NJ 2001/101 (belediging politieagenten). Art. 285 lid 5 Sr houdt met betrekking tot politieambtenaren (en overige ambts-gezagsdragers) zelfs een strafverhogingsgrond in.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature