U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Profijtontneming. Cassatieberoep te laat ingesteld; verdachte n-o. (art. 432.1.b jo. art. 511h Sv).

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/01099 P

Zitting 6 juli 2021 (bij vervroeging)

CONCLUSIE

B.F. Keulen

In de zaak

[betrokkene],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,

hierna: de betrokkene.

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 5 maart 2020 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 87.418,00 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel behelst de klacht dat het hof het verweer inhoudende dat de aanschafwaarde van de in beslag genomen en vernietigde verdovende middelen en de overige in beslag genomen goederen die aan een productie van drugs zijn gerelateerd op de betalingsverplichting in mindering had dienen te brengen heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.

De rechtbank heeft bij vonnis van 5 september 2017 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 104.556 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarbij had de rechtbank ten aanzien van een deel van dit bedrag bepaald dat de verplichting tot betaling kwam te vervallen voor zover de mededader had voldaan aan (zo begrijp ik) de op hem rustende verplichting tot betaling aan de Staat. De betrokkene heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2020 ontleen ik het volgende:

‘De betrokkene, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. De betrokkene deelt mede:

Er is geen crimineel vermogen gerealiseerd of gecreëerd. De drugs zijn in beslag genomen. Er is geen enkel wederrechtelijk verkregen voordeel behaald.

(…)

De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota die aan dit proces-verbaal is gehecht en als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. In aanvulling hierop deelt de raadsman mede:

Omtrent de waarde van de aangetroffen drugs (pleitaantekeningen p. 2), is het standpunt dat betrokkene weliswaar hiervoor is veroordeeld, maar dat hij de aangetroffen drugs niet heeft gefinancierd. Met betrekking tot de kasopstelling betekent dit dat hij deze uitgaven niet heeft gedaan.’

6. De overgelegde pleitnota houdt onder meer het volgende in (met weglating van een voetnoot):

‘De rechtbank en uw hof hebben de verweren op het onderdeel van medeplegen c.q. medeplichtigheid verworpen, hetgeen betekent dat [betrokkene] verantwoordelijk wordt gehouden voor de aangetroffen zaken met als gevolg dat de aanschafwaarde van de aangetroffen drugs ook volledig is meegenomen in de ontneming.

Uitgangspunt bij dit soort ontnemingszaken is dat misdaad niet mag lonen. Dat uitgangspunt valt uiteraard wel te volgen, maar de vraag is gerechtvaardigd of de betalingsverplichting wel voor het volledige door de rechtbank vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld. Naar het oordeel van de verdediging valt er wel een en ander af te dingen op de door het OM gepresenteerde kasopstelling.

UITGAVEN

Aanschafwaarde drugs

Ten aanzien van de aangetroffen heroïne en cocaïne heeft namelijk te gelden dat de aanschafwaarde van de aangetroffen en in beslaggenomen heroïne en cocaïne is vastgesteld op respectievelijk € 36.133,- en € 23.139,33 terwijl berekend is dat [betrokkene] voor de aankoop van de metamfetamine per saldo € 3.780,- kwijt moet zijn geweest. Deze bedragen zijn ook zo als uitgaven in de kasopstelling opgenomen. In totaal gaat het om een bedrag van € 63.052,33.

Deze drugs is echter op 31 oktober 2014 in beslag genomen en, naar moet worden aangenomen, vernietigd. Indien er sprake is van inbeslaggenomen en vernietigde drugs is het naar het oordeel van de verdediging redelijk om de aanschafwaarde die ook is gehanteerd in de kasopstelling als uitgave en in die zin bij de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrokken, bij het bepalen van de hoogte van het bedrag van de betalingsverplichting, als reeds aan [betrokkene] ontnomen te beschouwen. Ik verwijs u in dat kader naar de als bijlage 1 bij deze pleitnota overgelegde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 21 november 2018 waarin ook is bepaald dat de aanschafwaarde op de betalingsverplichting in mindering wordt gebracht.

Aankoop Rodac pers en kasfacturen

De rechtbank heeft ook de aanschafwaarde van de Rodac pers ad € 2.343,- meegenomen in de uitgavenkant van de kasopstelling.

(…)

Overigens geldt hier – evenals ten aanzien van de inbeslaggenomen drugs – dat de pers al is afgenomen en het gaat dan niet op om ook nog eens de aanschafwaarde van de pers af te nemen. Feitelijk wordt [betrokkene] in dat geval dan namelijk tweemaal geplukt, hetgeen niet de bedoeling kan zijn. De uitgavenkant dient dan ook met € 2.343,- te worden verlaagd.

(…)

Conclusie

De conclusie van de verdediging is dat de eenvoudige kasopstelling niet juist is. Zowel aan de uitgaven als de inkomstenkant dient een en ander herzien te worden conform hetgeen in deze pleitnota is opgenomen.

De verdediging acht het daarnaast niet redelijk indien de aanschafwaarde van de in beslag genomen en vernietigde drugs wordt meegenomen in de kasopstelling. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op de betalingsverplichting nu [betrokkene] daar geen wederrechtelijk verkregen voordeel van heeft genoten.’

7. Het hof heeft in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen:

‘Schatting van het voordeel

Berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling

In het dossier (rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, inzake onderzoek […]) is het voordeel berekend aan de hand van de eenvoudige kasopstelling (blz. 10 e.v.).

Ter onderbouwing van deze berekeningsmethode is in het dossier (blz. 10) opgenomen dat aannemelijk is dat betrokkene zich gedurende enige tijd heeft beziggehouden met de vervaardiging van amfetamine en/of metamfetamine. Daarnaast zou betrokkene hoeveelheden heroïne en/of cocaïne hebben gekocht om deze te versnijden en door te verkopen. Betrokkene zou door dit alles voordeel hebben genoten. Doordat tijdens het strafrechtelijk onderzoek geen zicht is verkregen op alle individuele transacties/strafrechtelijke activiteiten en daarmee samenhangende opbrengsten, is gekozen voor de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling.

In deze eenvoudige kasopstelling zijn niet alleen de contante inkomsten en uitgaven van betrokkene opgenomen maar tevens die van zijn vrouw, [betrokkene 1]. In het dossier is daartoe opgenomen (blz. 10) dat betrokkene de uit de hiervoor genoemde misdrijven verkregen inkomsten geheel of gedeeltelijk aan [betrokkene 1] heeft overgedragen waardoor ook deze laatste voordeel heeft genoten.

Als samenvatting (blz. 11) is in het dossier opgenomen dat betrokkene en zijn vrouw voordeel hebben genoten uit de opbrengst van de vervaardiging van amfetamine/metamfetamine en de bewerking van heroïne en cocaïne. Door de contante inkomsten uit deze misdrijven te gebruiken voor de aankoop van voertuigen en andere goederen alsmede het storten op hun bankrekeningen om daarmee hun reguliere kosten te voldoen, hebben betrokkene en [betrokkene 1] blijkens de eenvoudige kasopstelling een voordeel genoten van € 102.051,-.

Oordeel hof over de gehanteerde berekeningsmethode:

Anders dan in het dossier en door de rechtbank als uitgangspunt is genomen, ziet het hof geen grond om in de eenvoudige kasopstelling tevens de contante inkomsten en uitgaven van [betrokkene 1], de echtgenote van betrokkene, te betrekken.

In de eerste plaats niet omdat het hof uit het dossier onvoldoende is gebleken van het bestaan van een feitelijke en financiële verwevenheid tussen betrokkene en [betrokkene 1]. Weliswaar zijn beiden met elkaar gehuwd, maar de omstandigheid dat betrokkene maandelijks een financiële bijdrage aan [betrokkene 1] betaalt als bijdrage aan huishoudelijke lasten is als contra-indicatie te beschouwen.

Verder is van belang dat betrokkene de bewezenverklaarde feiten alleen heeft gepleegd en dat [betrokkene 1] bij arrest van heden door dit hof (20-002872-17) integraal is vrijgesproken van het helen van de contante gelden die zij van betrokkene heeft ontvangen.

Hierna zullen in de eenvoudige kasopstelling enkel de contante inkomsten en uitgaven van betrokkene worden meegenomen en niet die van zijn vrouw.

Onderzoeksperiode

Het hof stelt de onderzoeksperiode op 1 augustus 2010 tot en met 31 oktober 2014. Weliswaar wordt op pagina 42 van het dossier vermeld dat de einddatum van de onderzoekperiode 31 oktober 2015 is, maar het genoemde jaartal berust op een kennelijke verschrijving, omdat uit de bewezenverklaring in het arrest van het hof van 16 februari 2016 tegen betrokkene en de in dat arrest opgenomen bewijsmiddelen volgt dat op 31 oktober 2014 (en niet één jaar later) op twee adressen in [plaats] en in [plaats] verdovende middelen die betrokkene voorhanden had, zijn aangetroffen. Dat het wat het jaartal betreft gaat om een kennelijke verschrijving wordt bevestigd doordat op de pagina’s 42 tot en met 45 van het dossier een opsomming van onder meer bankafschriften wordt gegeven over een periode die eindigt op 31 oktober 2014.

Beschikbare contante gelden

Beginsaldo

Het beginsaldo op 1 augustus 2010 – wordt anders dan in het dossier (blz. 45) – door het hof vastgesteld op € 246,-.

Legale contante ontvangsten

A.

Contante opnamen

Uit de opgevraagde ING bankrekening [001] van betrokkene bleek dat in de onderzoeksperiode 27 keer een kasopname was gedaan met een totaalbedrag van € 20.250,- (blz. 45).

B.

Contante inkomsten

In het dossier zijn geen contante inkomsten van betrokkene opgenomen.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat betrokkene contante inkomsten uit zijn werkzaamheden als personal trainer heeft gehad.

Met de rechtbank (blz. 12 van het vonnis) gaat het hof aan dit standpunt van de verdediging voorbij nu dit onvoldoende is onderbouwd.

Contante uitgaven

Contante stortingen

Uit de opgevraagde ING bankrekening [001] van betrokkene bleek dat in de onderzoeksperiode vier keer een contante storting was gedaan met een totaalbedrag van € 11.030,- (blz. 45).

Aanschafwaarde heroïne en cocaïne

Bij doorzoekingen in de woningen aan de [a-straat 1] te [plaats] en aan de [b-straat] te [plaats] zijn ten laste van betrokkene hoeveelheden heroïne en cocaïne aangetroffen.

De aanschafwaarde van de aangetroffen en in beslaggenomen heroïne bedroeg € 36.133,- en van de cocaïne € 23.139 (blz. 47).

Aanschafwaarde van overige goederen in relatie tot drugs:

Bij de doorzoekingen werden diverse chemicaliën, hardware en benodigdheden (verwarmingsketels, glaswerk en een hydraulische pers met meerdere persmallen) voor de vervaardiging en/of bewerking van verdovende middelen, te weten amfetamine, heroïne en cocaïne aangetroffen. Tevens werden 3 facturen van [A] B.V. aangetroffen voor de aankoop van grondstoffen en benodigdheden voor het vervaardigen van synthetische drugs.

Overeenkomstig het dossier neemt het hof daarbij in aanmerking:

-de kasfacturen ten bedrage van respectievelijk € 441,06, € 214,77 en € 87;58;

-een bedrag van € 3.780,23 in verband met de kosten van de grondstoffen voor de productie van metamfetamine;

-kosten hydraulische pers, merk Rodac: € 2.343,-

In totaal derhalve: € 6.866,64.

Standpunten verdediging

De verdediging heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat zowel de uitgaven ter zake de heroïne en de cocaïne alsmede de overige uitgaven in relatie tot drugs, waaronder een hydraulische pers van het merk Rodac, niet in de kasopstelling mogen worden betrokken omdat deze goederen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek in beslag zijn genomen en deels zijn vernietigd, waarmee deze goederen feitelijk al aan betrokkene zijn ontnomen.

Het hof verwerpt dit verweer van de verdediging omdat het miskent dat in het kader van een eenvoudige kasopstelling alle vaststelbare contante (legale) inkomsten en uitgaven worden betrokken. Dat met deze vastgestelde contante uitgaven door betrokkene goederen zijn gekocht die vervolgens in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen betrokkene in beslag zijn genomen en deels zijn vernietigd, doet aan dit uitgangspunt niet af.

Aanschaf en verkoopwaarde voertuigen

Standpunten verdediging

Ten aanzien van de aanschaf- en verkoopwaarde voertuigen (dossier, blz. 48) heeft de verdediging de navolgende standpunten ingenomen.

(…)

Resumé met betrekking tot aanschaf- en verkoopwaarde voertuigen

Uit het vorenstaande volgt dat het hof de navolgende contante inkomsten- en uitgaven bij de kasopstelling zal betrekken:

Inkomsten:

Verkoop VW Jetta kenteken 69-TS-DB: € 9.500,-

Verkoop VW Golf kenteken 90-FS-BJ: € 2.000.-

Totaal contante inkomsten auto’s: € 11.500,-

Uitgaven:

Aankoop VW Golf kenteken 00-KHN-5: € 17.000,-

Aankoop VW Jetta kenteken 69-TS-DB: € 9.500,-

Aankoop VW Jetta kenteken 4-KFT-89: € 13.000,-

Aankoop Peugeot 206 kenteken 3-XJS-59: € 2.500,-

Totale contante uitgaven auto’s: € 42.000,-

Derhalve (€ 11.500,- -/- € 42.000,-=) € 30.500,- meer uitgegeven dan ontvangen.

(…)

Eindsaldo contant geld

In de kleding van betrokkene werd bij zijn aanhouding een contant bedrag van € 246,- aangetroffen, hetgeen als eindsaldo zal worden opgenomen (blz. 48).

Resumé

Met inachtneming van het vorenstaande stelt het hof de eenvoudige kasopstelling als volgt vast:

Beginsaldo contant geld € 246,-

Legale contante opnamen: € 20.250.-

Feitelijk beschikbaar doen uitgaven € 20.496,-

Feitelijke contante uitgaven:

-contante stortingen: € 11.030,-

-aanschaf cocaïne: € 23.139,-

-aanschaf heroïne € 36.133,-

-aanschafwaarde goederen drugs: € 6.866,64

-auto’s (gesaldeerd) € 30.500,-

-eindsaldo contant geld: € 246.-

Totale contante uitgaven: € 107.914,64

Het verschil (€ 20.496,- -/- € 107.914,64=) - € 87.418,- (afgerond) stelt het hof vast als door betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.

Op te leggen betalingsverplichting

Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Inbeslaggenomen en vernietigde goederen

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanschafwaarde van de inbeslaggenomen en vernietigde cocaïne en heroïne en de overige inbeslaggenomen goederen die aan de productie van drugs zijn gerelateerd, waaronder een hydraulische Rodac-pers, op de betalingsverplichting in mindering dienen te worden gebracht, nu door deze inbeslagname en vernietiging feitelijk reeds een voordeel aan betrokkene is ontnomen. De verdediging heeft ter onderbouwing verwezen naar een arrest van het hof Amsterdam.

Het hof verwerpt dit standpunt van de verdediging.

Ten aanzien van de inbeslaggenomen en vernietigde heroïne en cocaïne overweegt het hof dat de betrokkene door de aankoop van die goederen het risico heeft genomen dat deze tijdens een strafrechtelijk onderzoek in beslag zouden worden genomen en daarna vernietigd. Het hof ziet hierin geen reden de omvang van de betalingsverplichting te matigen. De uitspraak van het hof Amsterdam maakt dit niet anders.

Ten aanzien van de overige met de productie van drugs gerelateerde voorwerpen is het hof van oordeel dat de opbrengst van deze goederen mogelijk in de executiefase kan worden betrokken middels verrekening, maar dat in het kader van deze ontnemingszaak daarin door het hof geen grond tot matiging van de omvang van de betalingsverplichting wordt gevonden.’

8. De steller van het middel wijst op twee uitspraken waarin de waarde van inbeslaggenomen voorwerpen in mindering is gebracht op de betalingsverplichting, in het licht van het reparatoire dan wel rechtsherstellende karakter van de maatregel. De steller van het middel wijst ook op de opvattingen van de wetgever omtrent de samenloop tussen verbeurdverklaring en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, en op rechtspraak van Uw Raad waaruit volgt dat het oordeel dat het onder de betrokkene in beslag genomen en in zijn strafzaak verbeurdverklaarde geldbedrag niet in mindering moet worden gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting in zijn algemeenheid onjuist is. Eenzelfde gedachte zou gelden in een aantal gevallen waarin verdovende middelen in beslag zijn genomen en vernietigd, namelijk indien ‘de veroordeelde de verdovende middelen zou hebben gekocht met geld wat aangeduid kan worden als wederrechtelijk verkregen voordeel/onverklaarbaar vermogen’. De steller van het middel is tegen deze achtergrond van oordeel dat ’s hofs overweging ‘dat de betrokkene door de aankoop van die goederen het risico heeft genomen dat deze tijdens een strafrechtelijk onderzoek in beslag zouden worden genomen en daarna vernietigd’, in strijd is met het rechtsherstellende karakter van de maatregel.

9. Het hof heeft de schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op art. 36e, derde lid, Sr, zoals dat ten tijde van de bewezenverklaarde feiten luidde (en thans nog steeds luidt). Bij toepassing van dat derde lid komt de berekeningswijze van het wederrechtelijk verkregen voordeel die wordt aangeduid als de eenvoudige kasopstelling in aanmerking. Daarbij worden als relevante gegevens onder meer gebezigd (1) de door de betrokkene in de onderzoeksperiode gedane contante uitgaven, onder meer bestaande uit contante stortingen op bankrekeningen, (2) de legale contante ontvangsten in de onderzoeksperiode, inclusief bankopnamen, (3) het eindsaldo aan contante gelden. Het negatieve verschil tussen contante uitgaven en ontvangsten, dat slechts veroorzaakt kan zijn door een onverklaarde bron van ontvangsten, wordt aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van art. 36e Sr.

10. In de eenvoudige kasopstelling die door het hof aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag is gelegd, zijn als contante uitgaven onder meer opgenomen de aanschafwaarde van heroïne en cocaïne en de aanschafwaarde van andere goederen in relatie tot drugs, waaronder de kosten van een hydraulische pers, merk Rodac. Dat is in overeenstemming met de berekeningswijze van de eenvoudige kasopstelling; daartegen keert het middel zich ook niet. De bezwaren richten zich tegen de beslissing van het hof om de waarde van de inbeslaggenomen en vernietigde cocaïne en heroïne en de waarde van de overige inbeslaggenomen goederen die aan de productie van drugs zijn gerelateerd, waaronder de Rodac-pers, niet op de betalingsverplichting in mindering te brengen, en de motivering van deze beslissing.

11. Uit rechtspraak van Uw Raad volgt dat het reparatoire karakter van de maatregel niet meebrengt dat de waarde van inbeslaggenomen drugs op de betalingsverplichting in mindering moet worden gebracht. Reeds in HR 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1199, NJ 1998/841 m.nt. Schalken overwoog Uw Raad:

‘5.2 Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft het voordeel dat door de aan de ontneming ten grondslag gelegde delicten is verworven. Daarbij doet in beginsel niet terzake welke bestemming dit voordeel heeft verkregen. Dan kan eventueel ter ontneming van dit voordeel verhaal worden gezocht op de aangeschafte voorwerpen en de opbrengst daarvan bij de ontneming worden verrekend. Indien dit voordeel is benut voor de aankoop van verdovende middelen, waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd met de wet is, zullen die middelen, indien deze zijn in beslag genomen, in de regel voorwerp vormen van een strafrechtelijke procedure waarin de onttrekking aan het verkeer van die middelen wordt uitgesproken of zal anderszins ten ongunste van de beslagene aan dit beslag een einde komen. De veroordeelde die ervoor heeft gekozen het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel te besteden voor de aankoop van dergelijke middelen, neemt daarmee het risico van (beslag en) onttrekking aan het verkeer daarvan. Het in het concrete geval daadwerkelijk door de veroordeelde behaalde voordeel wordt door het zich realiseren van dit risico niet verminderd.’

12. Deze overweging ziet op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar zegt ook iets over de betekenis die Uw Raad aan het reparatoire karakter van de voordeelsontneming hecht. De bestemming en besteding van wederrechtelijk verkregen voordeel is in beginsel irrelevant voor de toepassing van de ontnemingsmaatregel. Of van het verkregen geld een auto is gekocht, een vakantie is geboekt, of drugs zijn aangeschaft, doet voor die toepassing niet ter zake. Van belang is derhalve ook niet of de auto nadien bij een botsing total loss is geraakt, of de vakantie is doorgegaan, en of de drugs inmiddels verbruikt zijn. Wel kan de bestemming of besteding van belang zijn omdat een opgelegde betalingsverplichting onder omstandigheden (deels) op het aangeschafte voorwerp (de auto) kan worden verhaald. Maar voor de berekening van het voordeel en de oplegging van de betalingsverplichting is dat niet van belang. ’s Hofs overweging, inhoudend ‘dat de betrokkene door de aankoop van die goederen het risico heeft genomen dat deze tijdens een strafrechtelijk onderzoek in beslag zouden worden genomen en daarna vernietigd’ en ’s hofs oordeel dat het ‘hierin geen reden (ziet) de omvang van de betalingsverplichting te matigen’ sluiten daarbij aan.

13. In HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:874, NJ 2016/283 m.nt. Reijntjes heeft Uw Raad uit de memorie van toelichting bij de Wet verruiming mogelijkheden voordeelsontneming afgeleid dat ‘ook door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan worden bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen.’ Mede tegen die achtergrond heeft Uw Raad overwogen dat ’s hofs oordeel dat het onder de betrokkene inbeslaggenomen en in zijn strafzaak verbeurdverklaarde geldbedrag niet in mindering moest worden gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting ‘in zijn algemeenheid onjuist’ was.

14. Anders dan de steller van het middel meen ik dat deze rechtspraak goed verenigbaar is met de benadering die uit NJ 1998/841 naar voren komt. Uit NJ 2016/283 volgt dat het in mindering brengen van het inbeslaggenomen geldbedrag niet zijn grondslag vindt in de verbeurdverklaring als zodanig, maar in de omstandigheid dat het geldbedrag ‘door middel van of uit de baten van het strafbare feit’ is verkregen en op die grond verbeurd is verklaard. Inbeslaggenomen drugs zullen gewoonlijk worden verbeurdverklaard (of onttrokken aan het verkeer) omdat het om voorwerpen gaat met betrekking tot welk een (in de Opiumwet strafbaar gesteld) feit is begaan.

15. Nog wat anders gezegd: de gedachte achter de rechtsregel van NJ 2016/283 is niet, dat vermogensbestanddelen die aan de veroordeelde toebehoren en wederrechtelijk verkregen voordeel vertegenwoordigen reeds aan hem zijn ontnomen. De gedachte is dat deze reeds als ‘door middel van of uit de baten van een strafbaar feit’ (en daarmee ‘wederrechtelijk’) verkregen voordeel zijn ontnomen. Situaties waarin de overheid de betreffende vermogensbestanddelen op andere grondslag aan de betrokkene ontneemt staan, wat de toepassing van de ontnemingsmaatregel betreft, gelijk aan situaties waarin de betrokkene die vermogensbestanddelen verliest door een ripdeal, brand, ongeluk of verbruik.

16. Een en ander brengt mee dat het hof het verweer dat de aanschafwaarde van de in beslag genomen en vernietigde verdovende middelen en de overige in beslag genomen goederen die aan een productie van drugs zijn gerelateerd op de betalingsverplichting in mindering dienen te worden gebracht heeft verworpen op gronden die deze verwerping kunnen dragen.

17. Het middel faalt.

18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Gerechtshof Amsterdam 21 november 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4285; Rechtbank Noord-Nederland 11 september 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3620.

Zie de Wet van 31 maart 2011, Stb. 171.

Zie onder meer HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:414, NJ 2017/151.

Vgl. ook W. de Zanger, De ontnemingsmaatregel toegepast, Den Haag: BJu 2018, p. 157-158: ‘De ontnemingsmaatregel beoogt in deze rechtspraak niet de ontneming van hetgeen iemand overhoudt aan zijn strafbare feiten, maar van het voordeel dat iemand op enig moment heeft verkregen.’

Vgl. A-G Vellinga in zijn conclusie voor HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3721, NJ 2005/133, randnummer 12, waar hij spreekt over ‘het maatschappelijk risico van bezit’. Vellinga bespreekt ook andersluidende standpunten in de literatuur, waaronder van ondergetekende.

Vgl. art. 33a, eerste lid, onder a, Sr, zoals gewijzigd bij de Wet verruiming mogelijkheden voordeelsontneming, Stb. 2011, 171.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature