E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:PHR:2020:833
Parket bij de Hoge Raad, 19/02998

Inhoudsindicatie:

Beschadiging taxi, art. 350.1 Sr. 1. Betekeningsperikelen t.a.v. dagvaarding in h.b. (bij verstek). Heeft hof nagelaten te onderzoeken of verdachte verbleef in een accommodatie bestemd voor de tijdelijke opvang van vreemdelingen? 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr.

O.g.v. art. 588.1 ahf en onder b sub 3° (oud) Sv, dat in deze zaak van toepassing is, wordt een dagvaarding uitgereikt aan griffier indien geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in BRP en er ook geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is.

Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan echter o.m. niet worden aangenomen, indien het ernstige vermoeden bestaat dat verdachte een vreemdeling is die o.g.v. art. 2.6.1 Wet BRP jo. art. 21 lid 1, ahf en onder f Besluit BRP niet in aanmerking komt voor inschrijving als ingezetene in BRP, en niet d.m.v. een voor OM toegankelijk registratiesysteem is onderzocht of hij verblijft in een door het Rijk beschikbaar gestelde accommodatie die uitsluitend bestemd is voor het bieden van tijdelijke opvang aan vreemdelingen. Indien bij dat onderzoek een verblijfplaats in zo’n accommodatie aan het licht komt, moet die worden aangemerkt als de feitelijke woon- of verblijfplaats van verdachte. (Vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rov. 3.24 sub c.)

Uit art. 2.6.1 Wet BRP jo. art. 21.1 ahf en onder f Besluit BRP volgt dat vreemdeling die geen toelating heeft tot Nederland en verblijft in een door Rijk beschikbaar gestelde accommodatie die uitsluitend bestemd is voor het bieden van tijdelijke opvang aan vreemdelingen, gedurende de eerste zes maanden van het verblijf in Nederland niet in aanmerking komt voor inschrijving in de BRP.

Hof heeft geoordeeld dat de dagvaarding geldig is betekend. Daarbij heeft hof kennelijk geoordeeld dat niet het hiervoor bedoelde ernstige vermoeden bestond. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat de ID-staat SKDB van 7 september 2018 een V-nummer (vreemdelingennummer) van verdachte vermeldt en inhoudt dat verdachte geen verblijfstitel (meer) heeft, biedt onvoldoende grond voor dat ernstige vermoeden, in aanmerking genomen dat uit stukken van het geding moet worden afgeleid dat verdachte t.t.v. van de betekening van de appeldagvaarding al langer dan zes maanden in Nederland verbleef.

Opmerking verdient nog het volgende. Art. 588 (oud) Sv is bij de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet USB vervangen door art. 36e Sv. Met die wijziging is de in art. 588.1 ahf en onder b sub 3° (oud) Sv voorgeschreven uitreiking aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in BRP, en ook geen feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, vervallen. Dat heeft in het overwogene geen wijziging gebracht. Volgt verwerping.

HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichtingen opgelegd om aan Staat t.b.v. in arrest genoemde slachtoffer in arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest telkens genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie