Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01736 J
Zitting 12 mei 2020
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 21 maart 2019 de verdachte wegens “overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een geldboete van € 200, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vier dagen jeugddetentie.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.T. de Vaal, advocaat te Den Haag, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep merk ik het volgende op. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 107, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 omschreven feit, welk feit zoals blijkt uit artikel 177, eerste lid, in verbinding met artikel 178, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 een overtreding is. Het hof heeft ter zake van dat feit een geldboete opgelegd van € 200, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vier dagen jeugddetentie. Ingevolge artikel 427, tweede lid onder b, Sv staat tegen de bestreden uitspraak beroep in cassatie niet open, zodat de verdachte in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen.
4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG