Conclusie AG over o.m. (i) de namens de verdachte opgeworpen vraag of in het kader van de strafoplegging bij aanvaarding van schending van de redelijke termijn rekening moet worden gehouden met de (nadelige) consequentie van een voorwaardelijke veroordeling voor de verdachte, te weten uitsluiting van voorwaardelijke invrijheidstelling (art. 15 lid 3 Sr) en (ii) de klacht van de benadeelde partij dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering tot vergoeding van immateriƫle schade. De AG adviseert de Hoge Raad de beroepen te verwerpen.