Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Conclusie AG. Middel met klacht over de samenloop van een bijzondere voorwaarde van gebiedsbeperking met de maatregel van gebiedsbeperking. Conclusie strekt tot verwerping van de klachten, aangezien de wet en de wetsgeschiedenis zich onder de gegeven omstandigheden niet verzetten tegen een dergelijke samenloop.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



Nr. 18/02544

Zitting: 22 januari 2019

Mr. D.J.C. Aben

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. De verdachte is bij arrest van 21 maart 2018 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, 2. “belaging” en 3. “eenvoudige belediging” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair zestig dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr, waarvan veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden als in het arrest omschreven. Voorts heeft het hof aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en die maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, bovendien de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel klaagt dat de strafoplegging in strijd is met het doel en de ratio van de wet. Onbegrijpelijk achten de stellers van het middel dat het hof in twee wettelijke kaders een contactverbod ten aanzien van [benadeelde 1] en een locatieverbod heeft opgelegd, namelijk zowel in het kader van bijzondere voorwaarden als in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel.

4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:

“1. hij op 21 juni 2017 te Capelle aan den IJssel, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2. hij in de periode van 7 december 2016 tot en met 21 juni 2017 te Capelle aan den IJssel, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 1] , door

- die [benadeelde 1] (telkens) heel vaak/veel sms- en e-mailberichten te sturen en

- vaak door de straat van die [benadeelde 1] te rijden en (daarbij) diverse voorwerpen (te weten onder meer takken en eieren en fruit) tegen de ramen van die [benadeelde 1] te gooien en (daarbij) in de richting van die [benadeelde 1] te schreeuwen en

- de vader van die [benadeelde 1] (te weten [benadeelde 2] ) heel vaak te bellen en veel sms-berichten te sturen en

- contact op te nemen (via telefoon/sms) met een vriendin van die [benadeelde 1]

met het oogmerk die [benadeelde 1] , te dwingen iets te doen en te dulden;

3. hij op 21 juni 2017 te Capelle aan den IJssel opzettelijk [benadeelde 1] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar het woord toe te voegen: kankerwijf.”

5. Het hof heeft onder de aanhef “Strafmotivering” het volgende overwogen:

“Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen en beledigen van zijn ex-vriendin. Hij heeft hierdoor zijn ex-vriendin in haar goede naam en eer aangetast en ervoor gezorgd dat zij zich onveilig voelde.

Voorts heeft de verdachte zijn ex-vriendin gedurende ongeveer een half jaar stelselmatig lastiggevallen. Hij heeft haar onder meer veelvuldig telefonisch en per sms benaderd en hij is herhaaldelijk door de straat van zijn ex-vriendin gereden waarbij hij voorwerpen tegen haar raam gooide en naar haar schreeuwde. Door zijn handelen heeft de verdachte zeer grote angst bij het slachtoffer teweeg gebracht. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dit soort feiten gedurende lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat het slachtoffer erg bang is geweest - en nog steeds is - blijkt wel uit het dossier en uit de door haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 februari 2018, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer feiten in de relationele sfeer. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.

Het hof heeft voorts acht geslagen op rapportages van de reclassering te weten een Integraal Eind Evaluatieverslag d.d. 25 oktober 2017 en een Voortgangsverslag toezicht d.d. 27 februari 2018 en opgemaakt door [verbalisant] . Uit dit laatste verslag blijkt dat het contact met de verdachte zeer moeizaam verloopt. Hij laat grensoverschrijdend gedrag zien en komt erg intimiderend over.

Uit hetgeen hiervoor is weergegeven blijkt dat er tussen de verdachte en aangeefster een groter probleem speelt dan enkel de onderhavige zaak. De relatie tussen hen beiden is op enig moment door aangeefster verbroken en sindsdien doet de omgang met hun dochter Mila de emoties hoog oplopen. De verdachte heeft thans geen omgang met Mila. Hoe zeer dit de verdachte ook aangrijpt, het dient duidelijk te zijn dat dit geen enkele rechtvaardiging vormt om te handelen zoals de verdachte heeft gedaan.

Het hof zal, met als doel om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst weer strafbare feiten pleegt, en om te voorkomen dat hij het op te leggen contact- en locatieverbod overtreedt, een voorwaardelijk strafdeel opleggen. Het hof is van oordeel dat voor deze stok achter de deur kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke taakstaf en zal aan de verdachte dan ook géén voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De oplegging van bijzondere voorwaarden, grotendeels zoals door de reclassering geadviseerd, zijn hierbij zonder meer noodzakelijk.

Alles afwegend leidt dit tot na te noemen straf.”

6. Het dictum van de bestreden uitspraak van het hof houdt, voor zover de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

“BESLISSING

Het hof:

(…) Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.

(…)

Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan: huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

(…)

- het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is direct of indirect contact te zoeken, te leggen of te hebben met mevr. [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum] 1993, woonachtig aan de [A straat 1] te Capelle aan den IJssel, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

- het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen het gebied dat wordt omsloten door de [B straat] , [C straat] , [D straat] en [E straat] en [F straat] te Capelle aan den IJssel. Het contactverbod wordt gecontroleerd aan de hand van elektronische controle, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat:

- de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden binnen het gebied dat wordt omsloten door de [B straat] , [C straat] , [D straat] en [E straat] en [F straat] te Capelle aan den IJssel. Het locatieverbod wordt gecontroleerd aan de hand van elektronische controle, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

- de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact, zal leggen, zoeken of hebben met mevr. [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum] 1993, woonachtig aan de [A straat 1] te Capelle aan den IJssel.

Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.

De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 1 jaar. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon beveelt het hof, gelet op artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is. (…)”

7. Met een beroep op de parlementaire geschiedenis bij de invoering van de vrijheidsbeperkende maatregel van art. 38v Sr, huldigen de stellers van het middel op het standpunt dat deze maatregel in het leven is geroepen voor die gevallen waarin de rechter niet toekomt aan de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf, maar de rechter het toch noodzakelijk acht dat een contact- en/of gebiedsverbod wordt opgelegd. Door aan de verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde een contactverbod op te leggen ten aanzien van [benadeelde 1] en daarnaast een locatieverbod, terwijl de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel datzelfde contact- en locatieverbod inhoudt, heeft het hof geoordeeld in strijd met het doel en de ratio van de wet, aldus de stellers van het middel.

8. Voor zover ik heb kunnen nagaan heeft de Hoge Raad over dit standpunt nog nooit eerder uitspraak gedaan.

9. De vrijheidsbeperkende maatregel is opgenomen in art. 38v Sr. Die bepaling luidde ten tijde van de bewezen verklaarde feiten als volgt:

“1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare

feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:

1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.

2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:

a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,

b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,

c. op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn,

d. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.

3. De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd. 4. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.

5. Het bevel, bedoeld in het vierde lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.

6. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.”

10. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

“1. Inleiding

(…) Dit wetsvoorstel moet worden bezien in de reeks van (wettelijke) inspanningen die nodig zijn om Nederland veiliger te maken. Een relatief kleine groep van personen recidiveert veelvuldig en is daarmee verantwoordelijk voor een groot aandeel van de criminaliteit en overlast. Veel nieuwe maatregelen hebben mede daarom betrekking op preventie, waarbij regelmatig gebruik wordt gemaakt van het bestuursrechtelijke instrumentarium. Dit is echter niet voldoende. Ook het strafrechtelijke instrumentarium dient zo volledig mogelijk te zijn, opdat de rechter optimaal is toegerust om gepleegde strafbare feiten effectief en voortvarend af te doen. (…) Bovendien is de rechter in staat sancties en de daarmee gepaard gaande beperking van grondrechten goed af te wegen en toe te snijden op de persoon van de dader en de omstandigheden van het geval. De persoonsgerichte aanpak staat hierbij centraal. Dat geldt voor dit wetsvoorstel evenals voor het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Kamerstukken 32 319). De wijze waarop dit plaatsvindt, verschilt evenwel.

Met de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke bestraffing wordt – anders dan met de thans voorgestelde maatregel – beoogd om in een proeftijd van enkele jaren te komen tot doorbreking van criminele gedragspatronen. Bij niet-naleving van de voorwaarden dreigt de tenuitvoerlegging van het resterend deel van de straf. Alleen indien deze strafdreiging zwaar genoeg is, is er een prikkel voor de veroordeelde om de voorwaarden na te leven. Om die reden komt een rechter bij de berechting van minder ernstige feiten niet altijd toe aan de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf. Ook bij ernstige feiten komt de rechter daar niet altijd aan toe, namelijk indien hij blijvende gedragsbeïnvloeding door het stellen van een bijzondere voorwaarde voor een langere duur niet noodzakelijk of haalbaar acht, bijvoorbeeld bij personen die niet bereid zijn mee te werken aan een traject van gedragsverandering dan wel bij personen bij wie slechts een onvoorwaardelijke straf passend is, gelet op de aard van het gepleegde delict of eerder gepleegde delicten. Met de thans voorgestelde zelfstandig op te leggen maatregel kan de rechter ook in deze gevallen een passende sanctie opleggen, zonder dat hij daarbij gebonden is aan het kader van de voorwaardelijke strafoplegging. (…)

7. Verhouding van de maatregel tot andere vrijheidsbeperkende interventies (…) 7.1. Vrijheidsbeperkende interventies na de berechting

Bij het opleggen van (bijzondere) voorwaarden bij voorwaardelijke veroordeling (artikel 14c Sr) en bij de voorwaardelijke invrijheidstelling (artikel 15 Sr) kunnen gebiedsverboden, contactverboden en meldingsge-boden als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De regering bevordert de toepassing van bijzondere voorwaarden in het kader van de persoonsgerichte aanpak. Hiermee wordt gedragsverandering bij veroordeelden beoogd. Veel veroordeelden zitten korter dan twee maanden in detentie. Dit is te kort om een blijvende gedragsverandering te bereiken. Op meerdere plekken in deze toelichting is beschreven hoe een voorwaardelijke straf daarvoor meer ruimte biedt door de proeftijd van meerdere jaren en door de toepassing van op de persoon van de veroordeelde afgestemde bijzondere voorwaarden. Dit is het belangrijkste verschil in karakter tussen de bijzondere voorwaarde en de thans voorgestelde maatregel die niet gericht is op blijvende gedragsbeïnvloeding, maar op herstel van de geschonden rechtsorde. Van de acties ter bevordering van de toepassing van bijzondere voorwaarden maakt ook deel uit een wijziging van de wettelijke regeling van de voorwaardelijke veroordeling. Met die wetswijziging (Kamerstukken 32 319) wordt onder meer de wettelijke verankering van de bijzondere voorwaarden uitgebreid door een lijst met mogelijke bijzondere voorwaarden vast te leggen, en wordt een mogelijkheid gecreëerd voor snel ingrijpen indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Met het onderhavige wetsvoorstel worden de sanctiemogelijkheden van de rechter verruimd, doordat de rechter zich bij het opleggen van een vrijheidsbeperkende sanctie in de vorm van een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht, niet langer hoeft te beperken tot het kader van de voorwaardelijke veroordeling. Zoals aangegeven, wordt met de toepassing van bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke bestraffing beoogd om onder begeleiding en toezicht van de reclassering tot structurele gedragsverandering, dat wil zeggen doorbreking van criminele gedragspatronen, te komen. De proeftijd van enkele jaren biedt daarvoor de gelegenheid. Dit veronderstelt wel dat er sprake is van ernstiger strafbare feiten, die de toepassing van ook ingrijpende bijzondere voorwaarden gericht op gedragverandering gedurende langere tijd rechtvaardigen. Bij toepassing van de voorwaardelijke strafmodaliteiten dient de zwaarte van de interventie om die reden in verhouding te staan tot de hoogte van de voorwaardelijke straf en daarmee tot de ernst van het feit, hetgeen de mogelijkheden bij lichtere strafbare feiten beperkt. Bovendien is er alleen indien de strafdreiging zwaar genoeg is een prikkel voor de veroordeelde om de voorwaarde na te leven. De maatregel als thans voorgesteld, is bedoeld voor al die gevallen waarin de rechter niet met een voorwaardelijke sanctie een blijvende gedragsverandering van de veroordeelde kan of wil bereiken, maar wel met een gerichte vrijheidsbeperking de geschonden rechtsorde wil herstellen. Dit kan het geval zijn bij «lichte feiten» of lichte gevallen van «zware feiten» waarbij voorwaardelijke veroordeling geen indruk maakt omdat de straf die er achter dreigt te laag is.

(…) Het is goed om te benadrukken dat aan de rechter een algemene bevoegdheid wordt toegekend om deze maatregel op te leggen en dat het dus aan de rechter is om in concrete gevallen waar beperking van de vrijheid van de veroordeelde gewenst is te kiezen voor een vrijheidsbeperkende maatregel of een voorwaardelijke veroordeling.

Het wetsvoorstel sluit niet uit dat de rechter bij de veroordeling zowel een vrijheidsbeperkende maatregel als een voorwaarde bij een voorwaardelijke straf kan opleggen. Deze combinatie kan aan de orde zijn in een geval waarin de rechter het wenselijk acht dat ook indien de betrokkene hoger beroep instelt de ordemaatregel van het gebieds- of contactverbod direct ingaat, zonder dat de proeftijd voor de eveneens opgelegde gedragsveranderende bijzondere voorwaarde(n) op dat moment reeds ingaat. Dit kan worden bereikt door een direct uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel en een bijzondere voorwaarde die ten uitvoer wordt gelegd op het moment dat het vonnis onherroepelijk wordt, op te leggen. In zo’n geval kan de combinatie gewenst zijn en stuit zij niet op bezwaren. In geval van een voorwaarde en een maatregel die dezelfde gedragsbeperking beogen en bovendien op hetzelfde moment uitvoerbaar zijn, zou een dergelijke combinatie (…) wel tot gecompliceerde situaties kunnen leiden indien bijvoorbeeld de maatregel niet wordt nageleefd én de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit pleegt waardoor de voorwaarde wordt overtreden. De betrokkene zou dan – in verschillende rechtsgangen – geconfronteerd kunnen worden met enerzijds een nieuwe straf voor het gepleegde strafbare feit en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf en anderzijds de vervangende hechtenis voor de opgelegde maatregel. Een dergelijke situatie zal zich evenwel, gelet op de afzonderlijke beslissingen die de rechter hierover neemt, niet voordoen.”

11. Met de stellers van het middel kan worden gezegd dat de regering er in de memorie van toelichting op heeft gewezen dat de rechter bij de berechting van minder ernstige feiten niet altijd toekomt aan de aanwending van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf. De strafdreiging moet immers zwaar genoeg zijn om een prikkel tot naleving van de voorwaarden te doen ontstaan. Dat is bij de berechting van minder ernstige feiten niet altijd het geval, aldus de minister. Uit die memorie van toelichting volgt eveneens dat de rechter daaraan ook bij ernstige feiten niet altijd toekomt, bijvoorbeeld indien een onvoorwaardelijke straf passend wordt geacht. Doordat in die gevallen de vrijheidsbeperkende maatregel kan worden opgelegd, is de rechter niet gebonden aan het kader van de voorwaardelijke strafoplegging. Tot slot houdt de memorie van toelichting in dat de regering bij de vrijheidsbeperkende maatregel in het bijzonder heeft gedacht aan relatief lichte feiten.

12. Gelet op de tekst van art. 38v Sr is het toepassingsgebied van de vrijheidsbeperkende maatregel echter niet beperkt tot die relatief lichte feiten. Van verschillende kanten is erop gewezen dat moet worden getwijfeld aan de toegevoegde waarde van de vrijheidsbeperkende maatregel ten opzichte van de voorwaardelijke veroordeling. De verhouding tussen de maatregel en de oplegging van (bijzondere) voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling speelt daarbij een belangrijke rol. De hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis wijst uit dat de regering de bijzondere voorwaarde met name aanmerkt als een middel om een blijvende gedragsverandering te bereiken in relatief zware zaken. De vrijheidsbeperkende maatregel is gericht op herstel van de geschonden rechtsorde in het geval van lichtere feiten. Hierbij kan echter worden opgemerkt dat in de praktijk ook de voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden wordt aangewend om bepaalde controlerende voorwaarden te stellen zonder dat daarmee een blijvende gedragsverandering wordt beoogd. Voorts kan ook bij relatief lichte feiten een bijzondere voorwaarde passend zijn. Tot slot moet worden opgemerkt dat de memorie van toelichting op art. 38v Sr eveneens inhoudt dat het aan de rechter is om in het concrete geval te kiezen voor een vrijheidsbeperkende maatregel of een voorwaardelijke veroordeling en dat niet is uitgesloten dat de rechter bij een veroordeling zowel een vrijheidsbeperkende maatregel als een voorwaarde bij een voorwaardelijke straf oplegt.

13. Het voorgaande brengt mee dat ik over het voorgestelde middel kort kan zijn. Noch de tekst van de bepaling van art. 38v Sr, noch de memorie van toelichting biedt aanknopingspunten voor de stelling dat de vrijheidsbeperkende maatregel enkel in het leven is geroepen voor die gevallen waarin de rechter niet zou toekomen aan de toepassing van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf, maar de rechter wel een contact- en/of gebiedsverbod wil opleggen. In de parlementaire geschiedenis is immers expliciet opgemerkt dat het aan de rechter is om een keuze te maken tussen een vrijheidsbeperkende maatregel en een vrijheidsbeperkende voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling, terwijl niet is uitgesloten dat de rechter bij een(zelfde) veroordeling een combinatie van beide oplegt.

14. Die situatie doet zich in de voorliggende zaak voor. Het hof heeft aan de verdachte in de voorliggende zaak immers een deels voorwaardelijke taakstraf opgelegd met daarbij onder meer als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod. Daarnaast heeft het hof de vrijheidsbeperkende maatregel van art. 38v Sr opgelegd die datzelfde contact- en locatieverbod inhoudt, met het bevel dat die maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De bijzondere voorwaarden heeft het hof niet op grond van art. 14e Sr dadelijk uitvoerbaar verklaard. De wetgever zag in de door het hof opgelegde combinatie geen bezwaren. Het voorgaande brengt mee dat het hof bij de strafoplegging niet heeft geoordeeld in strijd met het doel en de ratio van de wet, hetgeen de strafoplegging van het hof niet onbegrijpelijk maakt.

15. Ten overvloede wijs ik wat betreft de motivering van de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel nog op het volgende. In de wettekst van art. 38v Sr zijn geen bijzondere motiveringsvoorschriften opgenomen. Niettemin moet de oplegging van de maatregel wel worden gemotiveerd. Weliswaar worden aan die motivering geen hoge eisen gesteld, maar in een zaak waarin elke motivering van de oplegging van de maatregel ontbrak casseerde de Hoge Raad.

16. Het hof heeft in de bestreden uitspraak geen nadere overweging gewijd aan de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel. Die motivering zou niet hebben misstaan, mede gelet op de combinatie van deze maatregel met de voorwaarden die zijn opgelegd bij de (deels) voorwaardelijke taakstraf. Aangezien over het ontbreken van die motivering door de stellers van het middel niet wordt geklaagd, laat ik dit punt verder onbesproken.

17. Het middel faalt.

18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De procureur-generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

In twee arresten stond de motivering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen centraal: HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916, en HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4, NJ 2017/143 m.nt. F. Vellinga-Schootstra. Daarnaast stond in twee arresten de (on)mogelijkheid van de oplegging van deze maatregel centraal voor een delict begaan deels vóór de inwerkingtreding van art. 38v Sr: HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:79, NJ 2018/75 en HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:80.

Art. 38v Sr trad op 1 april 2012 in werking, Stb. 2011, 615, en is op 1 juli 2015 voor het laatst gewijzigd, Stb. 2015, 256.

Zie Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 2. In dit licht heeft Bleichrodt echter nog opgemerkt dat de stelling dat een bijzondere voorwaarde bij relatief lichte feiten niet zou afschrikken niet nader wordt onderbouwd. Zie F.W. Bleichrodt, ‘Beperking van bewegingsvrijheid en beïnvloeding van gedrag in het Nederlands straf- en strafprocesrecht’ in: F.W. Bleichrodt & S. de Decker, Gedragsverboden en vrijheidsbeperkingen, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 48-50.

Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 2.

Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 19.

F.W. Bleichrodt, ‘Beperking van bewegingsvrijheid en beïnvloeding van gedrag in het Nederlands straf- en strafprocesrecht’ in: F.W. Bleichrodt & S. de Decker, Gedragsverboden en vrijheidsbeperkingen, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 48-50. Volgens Vellinga-Schootstra heeft een verkenning van rechtspraak op rechtspraak.nl geleerd dat op het eerste gezicht niet veel terecht lijkt te komen van de bedoeling van de wetgever om art. 38v Sr met name toe te passen bij lichte feiten of bij lichte vormen van zware feiten en de voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden bij zware feiten. Zie HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4, NJ 2017/143, m.nt. Vellinga-Schootstra onder 8.

Zie het advies van de Raad van State (Kamerstukken II, 2010/11, 32551, nr. 4, p. 3). Zie ook F.W. Bleichrodt, ‘Beperking van bewegingsvrijheid en beïnvloeding van gedrag in het Nederlands straf- en strafprocesrecht’ in: F.W. Bleichrodt & S. de Decker, Gedragsverboden en vrijheidsbeperkingen, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 48-50.

F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2016, p. 323. Zie ook F.W. Bleichrodt, ‘Beperking van bewegingsvrijheid en beïnvloeding van gedrag in het Nederlands straf- en strafprocesrecht’ in: F.W. Bleichrodt & S. de Decker, Gedragsverboden en vrijheidsbeperkingen, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 48-50.

Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 20.

Indien zowel ten aanzien van de bijzondere voorwaarde(n) als de vrijheidsbeperkende maatregel de dadelijke uitvoerbaarheid wordt bevolen kan dat volgens de wetgever wel tot gecompliceerde situaties leiden. Zie Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 19. Zie hierover ook mijn conclusie van heden in de zaak 17/04531.

Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 19.

Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee voorafgaand aan HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4 onder 9 en de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voorafgaand aan HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916 onder 8.

Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voorafgaand aan HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916 onder 10.

HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4, NJ 2017/43, m.nt. F. Vellinga-Schootstra.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature