Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94 Sv op gegevensdragers onder kla(a)g(st)er(s) i.v.m. onderzoek naar OMG Caloh Wagoh, art. 552a Sv. Het oordeel van de Rb dat het belang van de kla(a)g(st)er(s) bij teruggave van in de beschikking van de Rb vermelde gegevensdragers “thans, na een half jaar”, zwaarder moet wegen dan het belang van Sv, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. HR merkt t.a.v. gelasten van de teruggave van de goederen “indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen” op dat de wet geen “voorwaardelijke teruggave” kent. Is de rechter van oordeel dat het belang van Sv zich (nog) verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, dan dient hij het klaagschrift waarin de teruggave van die voorwerpen wordt verzocht ongegrond te verklaren. Is daarvan geen sprake, dan dient in de regel teruggave te worden gelast (vgl. ECLI:NL:HR:2019:1692). Samenhang met 9 andere beschikkingen. Volgt gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing naar de Rb.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 19/03636 B

Zitting 10 december 2019

CONCLUSIE

T.N.B.M. Spronken

In de zaak

[klaagster 2],

geboren te op [geboortedatum] 1987,

hierna: de klaagster

1 Inleiding

1.1.

Bij beschikking van 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, beslist tot gegrondverklaring van het door klaagster ingestelde beklag met betrekking tot de 13 in de beschikking aangeduide goederen “indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen”, heeft de rechtbank de teruggave gelast van die goederen aan klaagster “indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen” en heeft de rechtbank klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag ten aanzien van de overige goederen als aangegeven in de beschikking.

1.2.

Er bestaat samenhang met negen andere zaken. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.

1.3.

Uit de gedingstukken blijkt dat het in deze zaak en in de samenhangende zaken gaat om het volgende. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de motorclub ‘[A] MC’ hebben bij een grootschalige actie op 21 november 2018 op 40 locaties doorzoekingen plaatsgevonden, waarbij naast andere goederen, in totaal ongeveer 700 digitale gegevensdragers in beslag zijn genomen. Het onderzoek door politie en justitie naar de inbeslaggenomen gegevensdragers richt zich op het uitlezen daarvan en de (mogelijke) communicatie tussen klagers en degenen die in dit onderzoek als verdachte zijn aangemerkt. Het gaat daarbij om twee verdachten, een bestuurder van de motorclub, [betrokkene 1] (bijnaam: [betrokkene 1]) en [betrokkene 2]. Zij worden verdacht van deelname aan een criminele organisatie en betrokkenheid bij de liquidatie van [betrokkene 3]. Met betrekking tot de liquidatie zijn eerder vier verdachten aangehouden, waarvan drie lid van de motorclub [A]. De partner van klaagster in deze zaak (geen verdachte) is lid van [A] MC.

1.4.

De rechtbank heeft, zoals gezegd, in de onderhavige zaak bij beschikking van 28 mei 2019 het beklag op grond van art. 552a Sv tegen de inbeslagneming van dertien gegevensdragers (waaronder een GPS-tracker) onder de klaagster gegrond verklaard per 28 juni 2019, indien daarover op die datum door het openbaar ministerie nog geen beslissing tot teruggave is genomen.

1.5.

Het cassatieberoep is ingesteld namens het openbaar ministerie en mr. H.H.J. Knol, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2 Het oordeel van de rechtbank

2.1.

De beschikking van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:

“De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:

1. onder klaagster is op 21 november 2018 op locatie [a-straat 1] te [plaats] een (groot) aantal goederen in beslag genomen (zie bijlage I voor de lijst van inbeslaggenomen goederen);

2. klaagster heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen.

(…)

Overwegingen

De raadsman van klaagster heeft aangevoerd dat klagers (te weten: [klaagster 2] en [klager 1]) een normale baan hebben en daarnaast ook ondernemers c.q. ZZP-ers zijn. Hun computers, administratie en klantenbestanden zijn in beslaggenomen waardoor de voortzetting van hun ondernemingen nu onder grote druk zijn komen te staan. Klagers kunnen ook hun fiscale zaken niet regelen. Het is klagers niet bekend van welk strafbaar feit zij worden verdacht. Klagers nemen geen genoegen met deze gang van zaken en hebben recht op en belang bij de teruggave van deze goederen. Er is nooit afstand gedaan en het duurt allemaal onnodig lang, aldus de raadsman.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van een groot aantal goederen er op dit moment nog een onderzoeksbelang is. Dat maakt dat het OM zich verzet tegen de teruggave van:

E.01.01.001 smartphone

E.01.02.001 mobiele telefoon

E.01.03.001 Ipad

E.01.05.001 camera

E.02.01.001 mobiele telefoon

E.02.01.003 simkaart

E.02.01.005 mobiele telefoon

E.02.01.006 mobiele telefoon

E.03.01.002 mobiele telefoon

E.03.01.003 mobiele telefoon

E.03.01.004 Iphone

E.04.01.002.001 navigatie.

Bovenstaande digitale gegevensdragers konden niet volledig worden uitgelezen. Aangezien er nog geen inhoudelijk onderzoek plaats heeft kunnen vinden aan deze goederen, is het onderzoeksbelang nog onverkort van kracht. Het onderzoek richt zich op communicatie tussen klagers en verdachten in het onderzoek.

Ter zitting heeft de officier van justitie aangegeven dat alle gegevensdragers (tussentijds) zullen worden teruggegeven als deze zijn onderzocht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift voor wat betreft deze goederen vooralsnog ongegrond dient te worden verklaard.

Ook ten aanzien van de GPS tracker heeft de officier van justitie zich ter zitting verzet tegen teruggave. Hoewel het bezit ervan niet strafbaar is, moet onderzocht worden of deze is gebruikt bij het plegen van strafbare feiten.

Wat betreft de overige goederen op bijlage I en het geldbedrag van € 450,00 dient het klaagschrift volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze goederen en het geldbedrag zijn geretourneerd.

Ook de sleutels van Shurgard en All Safe (die vallen onder beslagcode E.02.01.008) zijn reeds teruggegeven (zie bijlage 7).

De rechtbank overweegt dat na verkregen machtiging van de rechter-commissaris te Den Haag een groot aantal huiszoekingen zijn gedaan in het kader van een grootschalig onderzoek dat zich richt op de verdenking dat [A] MC een criminele organisatie is. In dat kader zijn als verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aangehouden. In hoger beroep zijn door het Gerechtshof te Den Haag geen ernstige bezwaren aangenomen voor voornoemde verdenking. Over de redenen dat bij klaagster en haar partner huiszoeking is gedaan is in het kader van het onderzoeksbelang geen mededeling gedaan. Klaagster is en wordt evenwel tot op de dag van vandaag niet als verdachte in dit onderzoek aangemerkt. Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet veel langer de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de beëindiging van het beslag. Hoewel een groot aantal gegevensdragers in beslag is genomen en het begrijpelijkerwijs veel tijd kost om alles te doorzoeken is de rechtbank van oordeel dat het belang van klaagster bij teruggave van de gegevensdragers thans, na een halfjaar, zwaarder moet wegen. De rechtbank stelt een termijn van één maand waarbinnen het onderzoek dient te worden afgerond. De rechtbank zal het klaagschrift dan ook per 28 juni 2019 gegrond verklaren ten aanzien van de gegevensdragers waarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen en de teruggave daarvan gelasten.

Wat betreft de overige goederen op bijlage I, het geldbedrag van 6 450,00 en de sleutels dient het klaagschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze goederen en het geldbedrag zijn geretourneerd aan klaagster.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beklag per 28 juni 2019 gegrond ten aanzien van de volgende goederen, indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen:

E.01.01.001 smartphone

E.01.02.001 mobiele telefoon

E.01.03.001 Ipad

E.01.05.001 camera

E.02.01.001 mobiele telefoon

E.02.01.003 simkaart

E.02.01.005 mobiele telefoon

E.02.01.006 mobiele telefoon

E.03.01.002 mobiele telefoon

E.03.01.003 mobiele telefoon

E.03.01.004 Iphone

E.04.01.002.001 navigatie

E.01.01.004 GPS tracker;

- gelast de teruggave van het inbeslaggenomene, te weten

E.01.01.001 smartphone

E.01.02.001 mobiele telefoon

E.01.03.001 Ipad

E.01.05.001 camera

E.02.01.001 mobiele telefoon

E.02.01.003 simkaart

E.02.01.005 mobiele telefoon

E.02.01.006 mobiele telefoon

E.03.01.002 mobiele telefoon

E.03.01.003 mobiele telefoon

E.03.01.004 Iphone

E.04.01.002.001 navigatie

E.01.01.004 GPS tracker;

aan klaagster, indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen;

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag ten aanzien van de overige goederen op bijlage I, het geldbedrag van € 450,00 (bijlage 6), en de sleutels van Shurgard en All Safe (E.02.01.008).”

3 Het middel

3.1.

Het middel komt op tegen de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het klaagschrift en is gebaseerd op twee klachten.

3.2.

Primair wordt aangevoerd dat uit de overwegingen van de rechtbank niet expliciet blijkt dat zij de maatstaf heeft aangelegd dan wel heeft toegepast die geldt bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag. Dit brengt volgens de steller van het middel mee dat de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd.

3.3.

Subsidiair wordt gesteld dat het oordeel van de rechtbank dat "het belang van klaagster bij teruggave van de gegevensdragers thans, na een half jaar, zwaarder moet wegen", zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is. Daarbij wordt gewezen op rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de weging van de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag in het kader van de beklagprocedure.

Uit deze jurisprudentie leidt de steller van het middel af dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake is van onrechtmatig voortduren van beslag op grond van disproportionaliteit vanwege het verstreken tijdsverloop na de inbeslagname. Van de beklagrechter mag dan worden verlangd dat hij blijk geeft van een zorgvuldige belangenafweging door aandacht te besteden aan de bijzonderheden van het geval en daarbij helder motiveert waarom de persoonlijke belangen van klager in casu zwaarder dienen te wegen dan het strafvorderlijk belang bij handhaving van het beslag.

3.4.

In het onderhavige geval heeft de officier van justitie blijkens het voorlopig standpunt OM aangevoerd dat:

(i) op 21 november 2018 in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [A] MC op veertig locaties doorzoekingen ter inbeslagneming hebben plaatsgevonden, waaronder op het adres van klaagster,

(ii) klaagster geen verdachte is,

(iii) de onder klagers inbeslaggenomen gegevensdragers zullen worden onderzocht op (mogelijke) communicatie tussen klagers en de verdachte(n) in het onderzoek,

(iv) nader onderzoek dient plaats te vinden naar de strafbaarheid van de inbeslaggenomen GPS tracker,

(v) het onderzoeksbelang zich verzet tegen teruggave van de goederen aan klaagster,

(vi) bij de doorzoekingen op de veertig locaties in totaal ca. 700 digitale gegevensdragers in beslag zijn genomen, en

(vii) het volledig uitlezen van deze gegevensdragers een tijdrovende klus is, waardoor teruggave langer dan normaal op zich laat wachten.

3.5.

Door te oordelen dat "het belang van klaagster bij teruggave van de gegevensdragers thans, na een half jaar, zwaarder moet wegen" heeft de rechtbank volgens de steller van het middel onvoldoende oog gehad voor de omvang en de complexiteit van het te verrichten onderzoek aan alle inbeslaggenomen gegevensdragers. Daarnaast heeft de rechtbank niet aangeduid welke kennelijk zwaarder wegende belangen van de klaagster dan in het geding zijn en waarom het belang van strafvordering, welk belang is gelegen in het kunnen onderzoeken van de inbeslaggenomen gegevensdragers ten behoeve van de waarheidsvinding, daarvoor moet wijken. Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt niet van enige afweging van de belangen van de klaagster ten opzichte van de belangen van strafvordering, terwijl de rechtbank ook overigens geen aandacht heeft besteed aan de bijzonderheden van het geval. De motivering van de rechtbank schiet volgens de steller van het middel daardoor tekort.

4 Juridisch kader

4.1.

In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder de klaagster op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in de bijlage aan het klaagschrift genoemde goederen. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, ook in een zaak betreffende een ander dan de klager.

4.2.

De toepassing van deze maatstaf verplicht volgens de Hoge Raad niet tot een (ambtshalve) onderzoek met betrekking tot de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, maar sluit dat ook niet uit, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen. Daarbij hoeft het gegeven dat de inbeslagneming lang duurt niet zonder meer tot de conclusie te leiden dat voortzetting van het beslag disproportioneel is.

5 Beoordeling van het middel

5.1.

Gelet op het hiervoor weergegeven juridisch kader meen ik dat het middel terecht is voorgesteld. Uit de overwegingen van de rechtbank kan wellicht nog wel worden afgeleid dat de rechtbank bij haar beoordeling de maatstaf zoals bedoeld onder 4.1. heeft toegepast. Het oordeel van de rechtbank dat het belang van de klaagster zwaarder moet wegen dan het belang van strafvordering acht ik echter niet zonder meer begrijpelijk.

5.2.

Daarbij stel ik voorop dat de rechtbank (in elk geval op het moment van het nemen van de beslissing) kennelijk van oordeel is dat er een belang van strafvordering aanwezig is, welk belang is gelegen in de waarheidsvinding. De overwegingen dat het ‘’begrijpelijkerwijs veel tijd kost om alles te doorzoeken’’ en dat de rechtbank een termijn van één maand stelt waarbinnen het onderzoek dient te worden afgerond, wijzen daarop. Datzelfde geldt voor de overweging en de beslissing om het klaagschrift per 28 juni 2019 gegrond te verklaren indien dan nog geen beslissing is genomen over de teruggave van het beslag. De overwegingen van de rechtbank die kennelijk hebben bijgedragen aan de gegrondverklaring van het klaagschrift, namelijk dat door het hof Den Haag geen ernstige bezwaren zijn aangenomen ten aanzien van de twee verdachten, over de redenen van de huiszoeking geen mededeling is gedaan aan de klaagster en de klaagster niet als verdachte wordt aangemerkt, doen daaraan niet af.

5.3.

De Hoge Raad acht slechts in uitzonderlijke gevallen een gegrondverklaring vanwege disproportionaliteit toelaatbaar. In die gevallen dient de rechter een dergelijk oordeel goed te motiveren. In het licht van hetgeen door de officier van justitie en de klaagster is aangevoerd en de omstandigheden van het geval heeft de rechtbank dit laatste mijns inziens onvoldoende gedaan. Daarbij wijs ik erop dat het gaat om een grootschalig onderzoek naar ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband waarbij aanwijzingen bestaan dat dit zich heeft afgespeeld binnen de motorclub waar de partner van klaagster lid van is. Voor dit onderzoek zijn in totaal ongeveer 700 gegevensdragers in beslaggenomen waaraan complex digitaal onderzoek moet worden verricht. Aan de vaststelling dat na een half jaar het onderzoek nog niet is afgerond kan mijns inziens – mede in het licht van de jurisprudentie – dan ook niet het oordeel worden verbonden dat het openbaar ministerie niet voortvarend zou hebben gehandeld. De rechtbank geeft geen inzicht waarom – anders dan het openbaar ministerie kennelijk meent – het onderzoek naar haar oordeel binnen een maand (wel) afgerond zou kunnen zijn en waarom geen genoegen kan worden genomen met de stelling van de officier van justitie dat het beslag wordt opgeheven zodra het onderzoek daaraan is afgerond. Tot slot heeft de rechtbank niet voldoende kenbaar gemaakt in welk belang de klaagster precies wordt getroffen en waarom het beslag na een half jaar zo onevenredig zwaar drukt op de klaagster dat dit (niet nader omschreven) belang zwaarder moet wegen dan het belang van strafvordering. In het klaagschrift wordt weliswaar aangevoerd dat door het beslag de voortzetting van de ondernemingen van de klaagster en haar partner onder grote druk is komen te staan en zij ook hun fiscale zaken niet kunnen regelen, maar dit wordt vervolgens niet nader toegelicht. Onduidelijk is ook in hoeverre de rechtbank hetgeen door de klagers is aangevoerd nader heeft onderzocht en of bijvoorbeeld de mogelijkheid is overwogen dat de officier van justitie kopieën verstrekt van de gegevens die de klagers nodig hebben voor de voortzetting van het bedrijf en de fiscale zaken. Van een concrete en nauwkeurige belangenafweging toegespitst op de klagers blijkt dus niet.

5.4.

Het middel is terecht voorgesteld.

6 Ambtshalve opmerkingen ten overvloede

6.1.

Ook al dient het middel mijns inziens tot cassatie te leiden, wil ik ambtshalve nog opmerken dat de bestreden beschikking ook de volgende twee gebreken vertoont.

6.2.

Ten eerste heeft de rechtbank het klaagschrift met betrekking tot een dertiental voorwerpen gegrond verklaard en een last tot teruggave gegeven ‘’indien daarover op 28 juni 2019 door het OM nog geen beslissing is genomen.’’ De wet voorziet echter niet in het geven van een dergelijke beslissing. Is de rechter van oordeel dat het belang van strafvordering zich (nog) verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, dan dient hij het klaagschrift waarin de teruggave van die voorwerpen wordt verzocht ongegrond te verklaren. Is daarvan geen sprake, dan dient in de regel teruggave te worden gelast. Een voorwaardelijke last tot teruggave is dus niet mogelijk . Ook hierom kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.

6.3.

Ten tweede is in de samenhangende zaak van de partner van de klager, de klager [klager 1] (bij de Hoge Raad onder behandeling onder het nummer 19/03651), een (voorwaardelijke) last tot teruggave gegeven ten aanzien van dezelfde goederen waarvan de rechtbank in onderhavige zaak een (voorwaardelijke) last tot teruggave heeft gegeven aan de klager. Een last tot teruggave van het zelfde voorwerp kan echter niet worden gegeven aan twee verschillende klagers zodat ook op deze grond de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.

7 Conclusie

7.1.

Het middel slaagt.

7.2.

Ambtshalve heb ik – behoudens de onder 6 genoemde gronden – geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.

7.3.

Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover de rechtbank het beklag ten aanzien van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen (voorwaardelijk) gegrond heeft verklaard en de teruggave daarvan heeft gelast per 28 juni 2019 en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.8 en 2.9.

Verwezen wordt naar: HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:959; HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2785 en HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:977.

Geciteerd wordt uit de volgende beschikkingen: HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379; HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66 en HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3311.

Verwezen wordt naar conclusie AG Harteveld voor HR 18 november 2014, ECLI:NL:PHR:2014:2088, onder 4.7 en conclusie AG Harteveld voor HR 22 april 2014, ECLI:NL:PHR:2014:325, onder 4.6.

HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.8 en 2.9.

Vgl. HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3065 (art. 94a Sv beslag); HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2881, rov. 2.3. (art. 94a Sv beslag); HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3311 (94a Sv beslag); HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379 (art. 94 Sv beslag); HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66 (94a Sv beslag) en HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833, NJ 2014/278 m.nt. Keulen (art. 94a Sv beslag). Zie ook HR 24 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS9296 (art. 94 Sv beslag); conclusie AG Harteveld voor HR 7 januari 2014, ECLI:NL:PHR:2013:1683, NJ 2014/66, onder 3.3. en conclusie AG Knigge voor HR 29 mei 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW6674, NJ 2012/354, onder 4.7.

Zie bijvoorbeeld de volgende zaken die ook door de steller van het middel worden aangehaald HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379 (art. 94 Sv beslag; het ging hier om een “oudere zaak” en er kon kennelijk geen uitsluitsel worden gegeven wanneer de inbeslaggenomen computer zou worden onderzocht); HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66 (art. 94a Sv beslag; zaak lag al vijf maanden stil en er is sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht). HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3311 (art. 94a Sv beslag; na 2,5 jaar conservatoir beslag nog geen zittingsdatum bekend).

Een stuk dat deze vaststelling ondersteunt heb ik overigens niet in het dossier aangetroffen.

Waaronder ik ook reken de disproportionaliteit tussen het belang van de strafvordering enerzijds en de belangen van de klagers anderzijds, zie bijv. conclusie AG Harteveld voor HR 7 januari 2014, ECLI:NL:PHR:2013:1683, NJ 2014/66, onder 3.3 en conclusie AG Vellinga voor HR 31 januari 2017, ECLI:NL:PHR:2016:1452 onder 6.

Zie bijv. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379.

Ik merk op dat de (dragende) overwegingen van de rechtbank in deze zaak exact overeenkomen met de (dragende) overwegingen die de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan haar oordeel met betrekking tot de andere, samenhangende zaken.

HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1692.

Ik merk daarbij dat de onderhavige zaak en de zaak van de partner van de klaagster weliswaar hun oorsprong vinden in één en hetzelfde klaagschrift maar dat op de bijlage aan het klaagschrift per voorwerp is aangegeven aan wie het toebehoort: klager, klaagster of beiden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature