A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 19/01548. Het geschil betreft de heffing van inkomstenbelasting terzake van de afkoop van een vrijgesteld stamrecht in 2014 met toepassing van de overgangsregeling van art. 39f Wet LB 1964.
Erflaters ontslagvergoeding van € 996.679 is als koopsom voor een stamrecht gestort in [A] BV (“de BV”), waarvan hij alle aandelen hield. Op de aanspraak uit het stamrecht was de vrijstelling van art. 11, lid 1, onderdeel g Wet LB 1964 (tekst tot 2014) van toepassing. De BV is op
1 december 2014 geliquideerd. Op die datum had het stamrecht een waarde van € 197.538. Bij de liquidatie van de BV heeft erflater het stamrecht afgekocht. De ter zake van de afkoop van het stamrecht af te dragen loonheffing ad € 81.728 is ten behoeve van de BV voldaan door erflater uit privémiddelen. Zowel het nettobedrag van de stamrechtuitkering als het bedrag van de door erflater betaalde loonheffing is in de rekening-courantverhouding van erflater met de BV geboekt.
Het is niet in geschil dat de zogenoemde 80%-regeling (art. 39f, lid 3 Wet LB 1964) toepassing vindt. Verder is onbestreden het oordeel van het Hof dat het door erflater betaalde bedrag aan loonheffingen gekwalificeerd moet worden als een informele kapitaalstorting.
A-G Niessen komt tot de conclusie dat hij het Hof en partijen niet kan volgen bij hun beoordeling van de vraag of erflater de afkoopsom heeft genoten. Op grond van de overgangsregeling wordt de aanspraak bij fictie aanmerkt als loon op het onmiddellijk aan de afkoop voorafgaande tijdstip. Het voorschrift impliceert dat de aanspraak ‘loon’ wordt op het moment voorafgaande aan de afkoop, een moment derhalve waarop nog niets werkelijk wordt genoten. Een toetsing aan art 3.146, lid 1 Wet IB 2001, is daarmee naar mening van de A-G zinledig geworden.
Ook als art. 3.146 Wet IB 2001 wel van toepassing zou worden geacht, falen de klachten van belanghebbenden omdat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het hele bedrag is genoten door verrekening van de bedragen in rekening-courant.
Verder concludeert A-G Niessen dat de klachten over de waardering van de aanspraak evenals het beroep van belanghebbenden op art. 1 EP EVRM falen. De klacht van belanghebbenden dat sprake is van een afgewaardeerde tbs-vordering miskent het oordeel van het Hof dat sprake is van een informele kapitaalstorting en faalt derhalve ook.
A-G Niessen concludeert tot ongegrond verklaring van het beroep in cassatie.