E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:PHR:2019:1043
Parket bij de Hoge Raad, 18/04041

Inhoudsindicatie:

Beklag, beslag ex art. 94/94a Sv op een geldbedrag i.h.k.v. een strafrechtelijk onderzoek tegen klager en een medeverdachte t.z.v. verdenking van witwassen. Termijn voor hernieuwd beklag, art. 552a.3 en 552a.4 Sv. Rb heeft klager n-o verklaard in zijn hernieuwde beklag wegens overschrijding van de in art. 552a.4 Sv bepaalde termijn van 2 jaar. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017: mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van art. 552a.3 tweede volzin Sv moet worden aangenomen dat de in art. 552a.3 Sv genoemde termijn ook van toepassing is in het geval van een hernieuwd beklag. Datzelfde geldt in voorkomende gevallen voor het bepaalde in art. 552a.4 Sv. Het geldbedrag is inbeslaggenomen in een strafrechtelijk onderzoek dat zich richtte op klager en zijn medeverdachte. Beide zaken zijn, zonder dat een rechter in de zaak betrokken is, met een sepot geëindigd. In een dergelijk geval is sprake van een situatie waarin geen vervolging is ingesteld zoals bedoeld in art. 552a.4 Sv zodat een hernieuwd beklag uiterlijk binnen 2 jaar na de inbeslagneming moet zijn ingediend. De omstandigheid dat beklag ex art. 552a Sv niet langer mogelijk is, laat onverlet dat in het geval het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, het OM ex art. 116 Sv gehouden is over de beslaglegging te beslissen en het beslag in beginsel te beëindigen. Volgt verwerping.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie