Conclusie
Nr. 14/06425
Zitting: 18 april 2017
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 3 september 2014 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 september 2013 bevestigd, met aanvulling van gronden. Bij dat vonnis is de verdachte ter zake van 1. “diefstal door twee of meer verenigde personen” en 2. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met last tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijk opgelegde straf. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals in het vonnis vermeld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3 Het eerste middel
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof het onderzoek ter terechtzitting ten onrechte achter gesloten deuren heeft doen plaatsvinden zonder dat daartoe in het proces-verbaal van de terechtzitting een met gewichtige redenen omklede beslissing is opgenomen en zonder dat de verdachte daaromtrent is gehoord. Nu niet blijkt dat het onderzoek ter terechtzitting in het openbaar heeft plaatsgevonden, heeft dit verzuim nietigheid van het onderzoek in hoger beroep en van het arrest van het Hof tot gevolg, aldus de steller van het middel.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 augustus 2014 houdt inderdaad niet in dat de behandeling in het openbaar heeft plaatsgevonden. De aanhef van dat proces-verbaal houdt immers, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Proces-verbaal van de met gesloten deuren gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken op 20 augustus 2014.”
3.3.
Voorts is in voornoemd proces-verbaal vermeld dat de zaak van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep gelijktijdig, doch niet gevoegd, is behandeld met een andere strafzaak tegen de verdachte (onder parketnummer 20-003346-13). Het proces-verbaal in de andere zaak tegen de verdachte vermeldt dat die behandeling in het openbaar heeft plaatsgevonden.
3.4.Het voorgaande heeft bij mij het ernstige vermoeden doen ontstaan dat hier sprake zou kunnen zijn van een kennelijke verschrijving. Om die reden heb ik, via de rolraadsheer, het hof verzocht om opheldering omtrent dit punt. Dit verzoek om nadere toelichting heeft geresulteerd in een brief van de voorzitter, mr. F. van Es, die het proces-verbaal van 20 augustus 2014 mede heeft vastgesteld en heeft ondertekend, van 21 februari 2017, die - voor zover van belang - inhoudt:
“De mededeling in het proces-verbaal dat de terechtzitting op 20 augustus 2014 in de strafzaak met parketnummer 20-002967-14 t.a.v. verdachte [verdachte] is gehouden ‘met gesloten deuren’ betreft een kennelijke vergissing. De terechtzitting is in het openbaar gehouden.
Bijgaand doe ik u een herstelproces-verbaal toekomen. (…)”
Het opgemaakte herstelproces-verbaal van de terechtzitting van 20 augustus 2014 is als bijlage aan de brief gehecht.
3.5.
Een afschrift van dit herstelproces-verbaal is bij schrijven van 3 maart 2017 aan de raadsman van de verdachte toegezonden. In datzelfde schrijven is aan de raadsman van de verdachte een nadere termijn verleend voor het wijzigen, aanvullen dan wel intrekken van de voorgestelde middelen. Deze termijn, die afliep op 17 maart 2017, is verstreken zonder dat de raadsman van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt.
3.6.
Op grond van de inhoud van de brief van de voorzitter van de strafkamer van het hof en het bijgevoegde herstelproces-verbaal van de terechtzitting van 20 augustus 2014, een en ander zoals hiervoor weergegeven onder 3.4, moet het er derhalve voor worden gehouden dat het hof als gevolg van een kennelijke misslag in de aanhef van het proces-verbaal de woorden "met gesloten deuren", in plaats van "in het openbaar (gehouden terechtzitting)", heeft opgenomen. De Hoge Raad kan het proces-verbaal met herstel van deze misslag lezen. Door die verbeterde lezing faalt het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4 Het tweede middel
4.1.
Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in cassatie is overschreden.
4.2.
De verdachte heeft op 17 september 2014 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 19 februari 2016 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendingstermijn van acht maanden, met ruim 9 maanden, is overschreden. Voorts zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Het middel klaagt daarover terecht. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Het tweede middel slaagt, terwijl het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Het hof heeft zich verenigd met het vonnis van de politierechter en met de gronden waarop het berust, met aanvulling van de bewijsmiddelen en met aanvulling van art. 63 Sr in de aangehaalde wetsartikelen.
Vgl. HR 4 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0207.