Conclusie
Nr. 16/05313
Zitting: 28 november 2017
Mr. A.J. Machielse
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft verdachte op 28 oktober 2016 voor 1 subsidiair: zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, 2 meer subsidiair: poging tot zware mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, en 2 meest subsidiair: mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren. Voorts heeft het hof gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende vier middelen van cassatie.
3. Het hof heeft bewezenverklaard dat:
"1 subsidiair.
hij op 20 juli 2013 te Groningen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdwond(en) en een breuk van het neusbeen en een kneuzing van de schedel, heeft toegebracht, immers heeft hij verdachte [slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg
- met een knuppel en/of een stoelpoot, tegen haar hoofd en/of in haar gezicht en/of tegen haar lichaam geslagen en
- meermalen tegen haar hoofd en/of in haar gezicht en/of tegen haar lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
2 meer subsidiair.
hij op 15 juli 2013 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer]
- meermalen met een knuppel of een stoelpoot tegen haar lichaam heeft geslagen en
- meermalen tegen haar hoofd en in haar gezicht en tegen haar lichaam heeft geslagen en
- bij haar hoofd heeft gepakt en op de grond heeft gegooid en
- een kopstoot heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2 meest subsidiair.
hij in de periode van 1 februari 2013 tot en met 14 juli 2013 te Groningen, opzettelijk [slachtoffer], zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte
- (meermalen) tegen haar hoofd en/of in haar gezicht en/of tegen haar lichaam geslagen en/of gestompt en geschopt en
- met een mes in haar been gestoken en dat mes (rond)gedraaid,
waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
3.1. Het eerste middel stelt de vraag aan de orde of de dood van het slachtoffer het gevolg is geweest van het geweld dat verdachte op 20 juli 2013 heeft uitgeoefend (feit 1) en of dat overlijden niet beter past in een causaal verband met het geweld dat verdachte daarvóór (feit 2) heeft gepleegd. De toelichting op het middel citeert uitgebreid uit de pleitnota van hoger beroep, het arrest en de aanvulling met bewijsmiddelen. De steller van het middel betoogt dat de keuze van het hof voor het eerste alternatief onbegrijpelijk is. Niet duidelijk is welke letsels het hof voor ogen stonden toen het hof repte over 'hoofdwond(en)' en 'schedelkneuzing'. Letsels die in aanmerking zouden komen zouden juist vóór 20 juli 2013 zijn ontstaan of niet in verband staan met het overlijden van het slachtoffer. Niet is evident wanneer de breuk van het neusbeen is toegebracht, noch hoe die breuk relevant is voor het overlijden.
3.2. In het verkort arrest heeft het hof onder het hoofd 'Causaliteit' het verweer waarop het middel doelt samengevat en verworpen door verwijzing naar de inhoud van rapporten van deskundigen. Het hof heeft daar onder meer overwogen:
“De vraag die door het hof moet worden beantwoord, is of het overlijden van het slachtoffer op 21 juli 2013 redelijkerwijs kan worden toegerekend als het gevolg van het gewelddadige handelen van verdachte op 20 juli 2013.
Het hof slaat bij de beoordeling of sprake is van een strafrechtelijk relevant causaal verband acht op de volgende rapportages en verklaringen van deskundigen.
Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog bij het NFI, heeft in haar rapport van 17 januari 2014 verslag gedaan van de door haar verrichte sectie. Die sectie vond plaats op 23 juli 2013. Zakelijk weergegeven houdt dit rapport onder meer het volgende in.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer], 20 jaren oud, kan het intreden van de dood goed worden verklaard door functiestoornissen van organen, waaronder hersenfunctiestoornissen door herseninklemming, ontregeling van de stofwisseling door spierafbraak. De orgaanfunctiestoornissen waren ontstaan als verwikkeling van:
- meervoudig ingewerkt (heftig) uitwendig mechanisch stomp geweld op het lichaam.
- belemmering van de luchtwegen (verstikking) door doorgemaakt geweld op de mondneusregio, al of niet in combinatie met die op de hals. Mechanische belemmering van de ademhaling door druk op de borstkas is ook een mogelijkheid, gezien de letsels aan de borstkas.
Uiteraard kunnen deze elk afzonderlijk dan wel in combinatie hebben plaatsgevonden.
Een toxicologische bijdrage aan of verklaring voor het overlijden van [slachtoffer] kan op grond van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek niet worden geconcludeerd.
Er waren macroscopisch en lichtmicroscopisch geen ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
(...)
Dr. F.R. W. van de Goot, arts en patholoog, heeft aanvullend onderzoek gedaan en concludeert in zijn rapport van 29 september 2014 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende.
Van [slachtoffer] werden verschillende letsels voor aanvullende datering uitgenomen.
De letsels zijn niet allemaal even oud. Een deel van de letsels (aan het been en mogelijk ook een deel van de letsels in het gelaat) lijkt reeds meerdere dagen oud te zijn. Het grootste deel van de letsels echter is recent en gegeven de klinische omstandigheden beduidend beter in te passen bij een ouderdom van circa 1 dag dan een langere periode.
Een scenario van herhaaldelijk slaan, al dan niet met een voorwerp, is dermate waarschijnlijker dat feitelijk de veronderstelde val van een trap kan worden genegeerd.
Bij [slachtoffer], oud 20 jaren, was het intreden van de dood het gevolg van extreme geweldinwerking te omschrijven als herhaaldelijk botsend mechanisch geweld waarbij een scenario van herhaaldelijk slaan, schoppen, etc., al dan niet in combinatie met slaan met een voorwerp zondermeer als reële mogelijkheid voor het ontstaan kan worden aangedragen.
Gezien het beloop van het geheel zijn de letsels bij leven opgelopen.
Verschillende letsels lijken veel ouder te zijn dan twee dagen. Indien er sprake zou zijn van eerdere geweldsinwerkingen dan zouden deze bevindingen een dergelijke veronderstelling zonder meer ondersteunen.
Behoudens kleine verschillen in nuance of formulering ondersteun ik de conclusies van de rapporteurs van het NFI.
Ter terechtzitting in hoger beroep is Soerdjbalie-Maikoe op 7 april 2016 als deskundige gehoord. Soerdjbalie-Maikoe heeft zakelijk weergegeven onder meer het volgende verklaard.
Het rapport dat door dr. F.R.W. van de Goot is opgemaakt, ondersteunt zij volledig.
Dr. Soerdjbalie-Maikoe heeft zich in haar sectierapport niet uitgelaten over een mogelijke val van de trap. Ter zitting van het hof heeft zij hier echter over verklaard dat zij de letsels niet kan verklaren door een val van de trap, gezien de uitgebreidheid maar ook de plekken waar de letsels zitten. Zij sluit die mogelijkheid uit. Bovendien hadden de letsels een specifiek patroon, welke goed kunnen worden verklaard door het slaan met een of meerdere voorwerpen. De essentiële letsels die verspreid over het lichaam zaten, zijn niet door een val van de trap te verklaren.
Er is een trauma geweest en daarna een cascade van factoren. Dat oude hematoom is er misschien wel geweest, maar is absoluut niet relevant geweest voor de cascade die uiteindelijk tot de dood heeft geleid.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de dood van [slachtoffer] op 21 juli 2013 redelijkerwijze kan worden toegerekend aan en het gevolg is van het zeer gewelddadige handelen van verdachte op 20 juli 2013.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat er geen bewijs is voor het causaal verband tussen de handelingen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer.”
3.3. Het hof heeft zich bediend van de woorden 'hoofdwonden' en 'schedelkneuzing' in de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair. Deze woorden komen voor in de tenlastelegging van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair. De pleitnota van hoger beroep bedient zich eveneens van deze woorden en verwijst zelfs in een voetnoot bij het woord schedelkneuzing naar de verklaring die dr. Soerdjbalie-Maikoe ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. Volgens de pleitnota zijn deze letsels niet zonder meer te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr .
3.4. Voor de beantwoording van de vraag welke hoofdwonden het hof bedoeld zal hebben verwijs ik naar de bewijsmiddelen, te beginnen met bewijsmiddel 26, een verslag betreffende het overlijden van [slachtoffer], opgemaakt door forensisch arts Drs. N. de Jong-van der Veer, zakeliik weergegeven:
"Om het hoofd zit een blauwe zwachtel. Op het voorhoofd is een kleine hechtwond te zien, daaronder zit een grote bloeduitstorting. Beide oogleden zitten helemaal dicht door het vocht. Ter hoogte van de linkerkaak is een bloeduitstorting te zien. Daarnaast is een klein deukje te zien. Naast de rechtermondhoek zit een bloeduitstorting van 4 bij 4 cm. (...)"
In bewijsmiddel 27 zijn de bevindingen te lezen van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, de patholoog die de sectie op het stoffelijk overschot heeft verricht. Zij heeft breuken van het neusbeen en de oogkas vastgesteld en onderhuidse bloeduitstortingen aan het hoofd (A1). Er waren in de mond/neusregio scheuren in de slijmvliezen van de lippen met bloeduitstortingen, bloeduitstortingen in het wangslijmvlies en rondom de bovenste lipriem. De neus was gezwollen; er was een breuk van het neusbeen met uitgebreide bloeduitstorting (A6). Over het gehele lichaam, met name aan het gelaat en ledematen waren vele rode en paarse huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen, met plaatselijke streepvormige of onregelmatige oppervlakkige huidbeschadigingen. Ook is uitgebreide bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid rondom tot in het bindvlies van het schedeldak, in de slaapspieren beiderzijds en in de weke delen van het gelaat vastgesteld. Aan het behaarde hoofd en het gelaat waren plaatselijk ruwrandige verscheuringen in de huid. Er was bloeduitstorting aan de linker oogkasrand en in de weke delen rondom het linkeroog (A7). Beide oogbollen vertoonden bloedingen (C). Deze bevindingen vormen de basis voor de volgende conclusie van de patholoog:
“Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer], 20 jaren oud, kan het intreden van de dood goed worden verklaard door functiestoornissen van organen, waaronder hersenfunctiestoornissen door herseninklemming, ontregeling van de stofwisseling door spierafbraak. De orgaanfunctiestoornissen waren ontstaan als verwikkeling van:
- meervoudig ingewerkt (heftig) uitwendig mechanisch stomp geweld op het lichaam.
- belemmering van de luchtwegen (verstikking) door doorgemaakt geweld op de mondneusregio, al of niet in combinatie met die op de hals."
Voorts heeft het hof gebruikgemaakt van de verklaring die de patholoog ter terechtzitting van 7 april 2016 heeft afgelegd, waaruit ik de volgende onderdelen citeer:
“(...) Ik kan de letsels, gezien de distributie van de letsels, waarmee ik bedoel de uitgebreidheid maar ook de plekken, waar de letsels zitten, niet verklaren door een val van de trap. Dat is voor mij uitgesloten. (...) U houdt mij voor dat ik ook bloeduitstortingen bij de neus en oogkas heb gezien. Dat klopt.
Dit waren ook recent ontstane bloeduitstortingen bij leven ontstaan. U vraagt wat ik met recent bedoel. Het event was op 20 juli 2013 en de dag van de sectie was 23 juli 2013. Er zitten drie dagen tussen oplopen van de letsels en de sectie. Ik vind de bevindingen heel goed passen bij die drie dagen. (...)
U houdt mij voor dat ook het ambulancepersoneel door de politie is gehoord en dat door hen is verklaard dat zij geen zicht in de keel hadden omdat deze vol bloed zat. U vraagt of ik hier iets over kan zeggen.
Het neusbeen was gebroken. Daar zat een bloeduitstorting omheen. Als het neusbeen is gebroken, kan bloed worden ingeademd. Bloed kan ook worden opgespuugd. In de mond heb ik ook bloeduitstortingen waargenomen. Dit betekent dat je bloed loost. Daarnaast vermengt het vocht uit de longen zich met bloed. Eigenlijk is het bloederig vocht.
U vraagt of u het goed begrijpt dat het bloed dan van de gebroken neus afkomstig is. Dat is inderdaad zeer waarschijnlijk. Er zijn twee plaatsen aan te wijzen waar het bloed vandaan kan komen. Dat is van de letsels van de mond en van de neusbreuk. U vraagt of dit ook een oudere neusbreuk kan zijn. Deze breuk kan zeker niet oud zijn, dat weet ik wel zeker, omdat bij deze breuk ook een bloeduitstorting zat. Een oude breuk is niet aan de orde.
U vraagt mij naar de breuk aan de linkeroogkas.(...) In dit geval was de bloeduitstorting recent, want het was bedekt met bloed. (...)
U vraagt hoe ik kon zien dat het recent was. Bij een bloeduitstorting verwacht je dat deze naar verloop van tijd de bloeduitstorting wordt opgenomen door het weefsel. Het is eerst rood, daarna trekt het vocht weg. Dan zie je een heel andere kleur en een heel ander patroon of structuur van het bloed. Het wordt lichter en vager. Op grond daarvan zou je kunnen zeggen dat het bijvoorbeeld een week of twee weken oud is. In dit geval waren het verse bloeduitstortingen, rood van kleur. Ik vind het heel goed passen bij enkele dagen.(...) U houdt mij voor dat ik ook een bloeduitstorting aan de rand van de zesde halswervel heb geconstateerd en vraagt wat daarvan de betekenis is. Deze breuk heeft zeker betekenis. De breuk ging gepaard met een bloeduitstorting. Het was een recente breuk geweest. De breuk was geen weken oud. De bloeduitstorting was rood en niet vervaagd.(...) De clinicus heeft een aantal dingen gedaan in de kliniek. Dat is onder andere de bloedafname en ook de interpretatie daarvan. (...) Zijn conclusie was dat er sprake was van een uitgebreide stollingsstoomis bij trauma, metabole ontregeling en bloeding. Daarmee wil ik aangeven dat dit allemaal verwikkelingen zijn geweest van het trauma. Niet dat er dus een pre-existente stollingsstoomis aanwezig was. (...) Vervolgens wordt er melding gemaakt dat er hematomen waren over het lichaam. Er waren inderdaad ook volgens de clinicus wat oude hematomen maar ook recente hematomen.
Volgens de clinicus is het zo dat er bij de progressieve bloeding sprake was van hemodynamische instabiliteit. Ik zal dit uitleggen. We hebben het een hele tijd gehad over oude en nieuwe letsels. Ik heb gemerkt er veel aandacht uitgaat naar de wonddatering omdat dit heel belangrijk zou zijn voor de vraag of de letsels recent of oud waren. Maar ik wil en kan uit de gegevens van de clinicus dus destilleren dat het de recente bloeduitstortingen waren die aanleiding gaven tot dat persisterend bloedverlies; hier staat tussen haakjes aan het hoofd en de neus, en een dalend hemoglobine gehalte. Die bloeduitstortingen waren de aanleiding dat mevrouw verslechterde. Dus het is niet het oude blauwe plekje van misschien twee weken geleden of iets dergelijks, maar het zijn de recente bloeduitstortingen die de boosdoeners zijn geweest waardoor deze mevrouw in een soort cascade kwam van hemodynamische instabiliteit waarbij ze dus allerlei behoeftes had zoals rode bloedcellen die toegediend moesten worden. Je ziet dus in het beloop, in de beschrijving, hoe ze achteruitgaat met allerlei secundaire problematiek die erbij komt. Hyperkalinmie, problemen bij de insuline-glucose gehaltes, en dan blijft ze dus hemodynamisch instabiel.
Dat betekent dus dat ze progressief blijft bloeden uit recente verwondingen. Je krijgt dan initieel grote vullingsbehoeften. Ondanks een goede vochtbalans blijft ze dus niet plassen en dan krijg je die cascade van orgaanfalen en uiteindelijk dus dat probleem ook in de hersenen, de metabole ontregeling.
Ik wil u dit vertellen omdat je hieruit duidelijk kunt zien wat eigenlijk kip en wat ei is geweest. En als ik dit lees dan weet ik eigenlijk bijna zeker waar het mee begonnen is. Er is een trauma geweest en daarna een cascade van factoren. Nogmaals, dat oude hematoom is er misschien wel geweest, maar dat is absoluut niet relevant geweest voor de cascade die uiteindelijk tot de dood heeft geleid.(...)
Ik heb u gezegd dat die bloeduitstortingen bloedrode, eigenlijk mooi rode, bloeduitstortingen waren. Als bloeduitstortingen wat ouder zijn in de tijd dan zie je in de onderhuidse weefsels al dat ze vervagen en je ziet aan het oppervlak al verschillen in kleur. (...)
Botbreuken loop je niet zomaar op. Als ik kijk naar de plaats waar er botten gebroken waren, dan heb ik dan niet over de ribben die waarschijnlijk door reanimatie zijn gebroken, maar dan heb ik het over de aangezichtsbreuken. Dat zijn botten die niet zomaar stuk gaan. Daar heb je heftig geweld voor nodig.(...) Deze vrouw had over haar hele lichaam bloeduitstortingen. Ze bloedde het meest aan het hoofd en de neus, maar had ook bloeduitstortingen op haar ledematen en rug. Op de rug heb ik ook diepgelegen bloeduitstortingen gezien. Dit roept een reactie op van het lichaam. De bloedplaatjes worden actief, de bloedcellen ook. Deze verplaatsen zich dan naar de plek om de bloeding te stelpen. Dan komt er een cascade van factoren op gang. Als het letsel uitgebreid is, zoals er in dit geval veel bloedingen op verschillende niveaus waren, dan kan het systeem dit niet meer goed organiseren.(...)
Deze vrouw verloor bloed uit verschillende letsels. Het systeem van bloedstolling kan dit niet aan.
Ze krijgt een cascade van problematiek en komt hierdoor in een neerwaartse spiraal terecht.
De clinicus heeft het ook zien gebeuren in de kliniek.
De herseninklemming is het gevolg van vochtophoping in de hersenen. Dit treedt op als de hersenen in de problemen komen doordat een ander systeem ontregeld is. De inklemming wordt veroorzaakt door vochtophoping in de hersenen. Dit wordt veroorzaakt door de cascade van problematiek. De bloedstolling die steeds slechter wordt. Ze krijgt dan ontregeling.
U houdt mij voor dat ik een bloeduitstorting aan het hoofd heb geconstateerd. Ja, maar deze bloeduitstorting heeft geen directe invloed gehad op dat wat je in de hersenen ziet. In de schedelholte waren er geen bloeduitstortingen. Het was een beperkt letsel. Dat letsel zie ik niet als directe boosdoener. Het heeft wel indirect meegewerkt aan de cascade van gebeurtenissen."
Bewijsmiddel 29 is een deskundigenrapport opgemaakt door F.R.W. van der Goot, arts en patholoog, dat onder meer het volgende inhoudt:
“Het grootste deel van de letsels echter is recent en gegeven de klinische omstandigheden beduidend beter in te passen bij een ouderdom van circa 1 dag dan een langere periode. (...)
Gezien het wondbeeld van het uitgenomen materiaal is het oplopen van circa één dag voor overlijden veel waarschijnlijker dan twee dagen voor overlijden. Verschillende letsels lijken veel ouder te zijn dan twee dagen. Indien er sprake zou zijn van eerdere geweldsinwerkingen dan zouden deze bevindingen een dergelijke veronderstelling zondermeer ondersteunen.
Behoudens kleine verschillen in nuance of formulering ondersteun ik de conclusies van de rapporteurs van het NFI.”
Als bewijsmiddel 30 heeft het hof opgenomen de verklaring van dr. F.R.W. van der Goot, ter terechtzitting van de rechtbank op 20 januari 2015 afgelegd en onder meer inhoudende:
"Ik ondersteun de bevindingen en conclusies uit het sectierapport."
3.5. De vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling jegens het slachtoffer heeft het hof bevestigend beantwoord. Artikel 82 Sr bevat een opsomming van gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt, maar laat de rechter vrij om ook buiten die gevallen lichamelijk letsel als zwaar te benoemen als dat overeenstemt met het gewoon spraakgebruik. Bij de sectie zijn onder meer breuken van het neusbeen en de oogkas geconstateerd, scheuren in het gelaat, uitgebreide bloeduitstorting aan de schedelhuid, in de slaapspieren, zwelling van de hersenen. Dat het hof deze letsels (gezamenlijk) als zwaar lichamelijk letsel heeft aangemerkt getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Dat niet iedere kwetsuur afzonderlijk als zwaar lichamelijk letsel zou zijn te kwalificeren doet hieraan niet af. Zelfs als alle afzonderlijke kwetsuren ieder voor zich geen zwaar lichamelijk letsel zouden opleveren kunnen zij dat in hun totaliteit wel doen.
3.6. Uit de verklaring die de patholoog ter terechtzitting van het hof op 7 april 2016 heeft afgelegd en die als bewijsmiddel 28 in de aanvulling is opgenomen is af te leiden dat zij zeer goed onderscheid heeft kunnen maken tussen recent ontstane bloeduitstortingen, waarbij zij uitgaat van 20 juli 2013 op zijn vroegst, en eerder toegebrachte verwondingen. Het overlijden van het meisje kan worden verklaard als gevolg van stollingsstoornis bij trauma, metabole ontregeling en bloeding. Er zijn wel oudere hematomen aangetroffen maar deze zijn niet relevant voor de verwikkelingen die tot de dood hebben geleid. De recente bloeduitstortingen waren de aanleiding voor het ontstaan van de situatie die het lichaam niet meer aankon en die uiteindelijk, op 21 juli 2013, heeft geleid tot orgaanfalen en overlijden. De bloeduitstorting aan het hoofd was een beperkt letsel dat indirect heeft meegewerkt aan de cascade van gebeurtenissen die uiteindelijk tot de dood heeft geleid.
3.7. Het slachtoffer is door het ambulancepersoneel aangetroffen met bloed in de mond en keelholte. Volgens de patholoog is het zeer waarschijnlijk dat dit bloed afkomstig is van de recente neusbreuk (bewijsmiddel 28). De bevindingen van verbalisanten, zoals neergelegd in bewijsmiddel 1 houden in dat zij in de woning op verschillende plekken bloedsporen zagen. Op de vloer in de woonkamer lagen bloedsporen/druppels; twee plassen met bloed voor het raam; een doek doordrenkt met bloed; op de bank bloedsporen enzovoorts. Haar haar zat onder het bloed (bewijsmiddel 2). De als bewijsmiddel 6 opgenomen verklaring van de moeder van het slachtoffer, [betrokkene 1], heeft het over een uren durende mishandeling door verdachte van haar dochter, op 20 juli 2013. Verdachte zat onder het bloed. Haar dochter zag er uit als iemand die totaal afgeslacht was. Al deze waarnemingen bevestigen de bevindingen van de pathologen dat massaal bloedverlies uiteindelijk de dood van het meisje heeft veroorzaakt. Weliswaar heeft het geweld dat verdachte op 20 juli 2013 heeft gebruikt jegens het slachtoffer veel meer ernstige verwondingen dan de in de bewezenverklaring genoemde toegebracht, maar dat neemt niet weg dat de verwondingen die in de bewezenverklaring zijn genoemd al als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden aangemerkt en dat zij hebben bijgedragen tot het overlijden van het slachtoffer. Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof kunnen afleiden dat het bewezenverklaarde zwaar lichamelijk letsel dat verdachte op 20 juli 2013 heeft toegebracht (mede) de dood heeft veroorzaakt en dat ander, eerder toegebrachte letsel daaraan niet heeft bijgedragen.
Het eerste middel faalt.
4.1. Het tweede middel keert zich tegen de bewezenverklaring in feit 1 van de voorbedachte raad. Daarvoor is nodig dat de daad al is voorgenomen. Voorts was er een contra-indicatie tegen de voorbedachte raad.
4.2. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad over de voorbedachte raad is op te maken dat aan de bewezenverklaring van die omstandigheid die tot een forse strafverzwaring aanleiding kan geven nadere eisen behoren te worden gesteld. Ik citeer:
"3.4. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156)."
4.3. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt om binnen de door de wet getrokken grenzen van het beschikbare materiaal tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt. Deze beslissing inzake de selectie en waardering van dit materiaal kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden, behoudens in bijzondere gevallen. Het oordeel betreffende het al dan niet bewezen zijn van het tenlastegelegde, met de daartoe gegeven motivering, zal niet onbegrijpelijk genoemd kunnen worden op de grond dat het beschikbare bewijsmateriaal al dan niet in verband met een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard, een andere (bewijs)beslissing toelaat.
4.4. Het hof heeft over de voorbedachte raad van feit 1 het volgende overwogen:
“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Voorts mag er geen sprake zijn van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan zoals een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of het verstrijken van een korte tijd tussen de handelingen en het genomen besluit.
Verdachte heeft in hoger beroep bekend dat hij [slachtoffer] op 15 juli 2013 met een stok en met de hand ‘aardig hard’ heeft geslagen. Hij heeft gezien dat zij daarna bloedde en blauwe plekken had. Er kwam bloed uit haar neus en zij had blauwe plekken in het gezicht en op haar benen. Hij heeft verder gezien dat [betrokkene 1] haar daarna tot 20 juli heeft behandeld aan haar wonden in het gezicht door daar zalf op te smeren.
Het hof leidt hier uit af dat verdachte wist dat hij door zijn handelen [slachtoffer] fors had verwond. Uit de verklaring van [betrokkene 1] volgt dat verdachte op 20 juli 2013 opnieuw de knuppel heeft gepakt, dat hij [slachtoffer] heeft laten aankondigen afscheid te nemen en [betrokkene 1] en de andere kinderen naar boven heeft gestuurd.
Het hof is van oordeel dat verdachte zich in de periode gelegen tussen 15 juli 2013 en 20 juli 2013 heeft kunnen beraden op zijn besluit om opnieuw soortgelijke handelingen op [slachtoffer] uit te voeren wederom met als doel om informatie van haar te krijgen van internet.
Naar het oordeel van het hof heeft hij gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Verder blijkt nergens uit dat hij bij aanvang van zijn handelingen uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld en zijn er ook overigens geen contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. In tegendeel, de hiervoor al genoemde bewoordingen van verdachte zijn bewijs voor verdachtes voornemen om [slachtoffer] zwaar te mishandelen. Onder deze omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat hij handelde met voorbedachte raad.”
4.5. In bewijsmiddel 4 heeft verdachte eerst verklaard over de mishandeling op 15 juli 2013. Verdachte was boos geworden omdat het slachtoffer er niet in slaagde om opnames van haar die volgens haar op internet zouden staan, te tonen. Verdachte heeft haar toen met een knuppel geslagen, geschopt, aan haar haren getrokken. In bewijsmiddel 5 zegt verdachte dat het slachtoffer weer zou proberen die opnames te vinden, dat het weer niet lukte en dat verdachte het zat was. Bewijsmiddel 6 is een verklaring van [betrokkene 1] over onder meer wat er op 20 juli 2013 is gebeurd. Verdachte kondigde 's middags al aan dat hij weer met [slachtoffer] aan de slag zou gaan om te proberen de foto tevoorschijn te halen. Zij verklaart dan verder:
“Ik had het vermoeden dat hij weer van plan was om haar te dwingen die foto te laten zien. En lukte dat haar niet, dat hij haar weer ging afranselen, mishandelen, aftuigen, met allerlei voorwerpen over de rug heen, met de hand bij der kop pakken en keihard op de grond gooien. Dat weet ik, omdat ik in die vijf, zes weken met eigen ogen heb gezien hoe mijn dochter werd afgeranseld.
En toen ben ik gaan eten. Toen wij gingen eten stond hij al op tien blikken bier. Van die grote blikken. Ik kon geen hap door de keel krijgen. Ik keek mijn dochter aan, en die werd helemaal lijkwit in het gezicht. En die zegt ook tegen mij, mam ik heb geen zin. Je moet wel wat eten want dan sterk je weer wat aan. En toen zei hij ik ga eerder met je beginnen, je moeder en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gaan zo naar boven, en die blijven daar. En toen zei ze mamma mag er wel bij zitten. Nee [slachtoffer], je moeder gaat zo met je beide broertjes naar boven en ik ga met jou opnieuw voor de computer zitten opnieuw weer proberen om die foto tevoorschijn te krijgen. En toen zei hij ik verzoek je nu om samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] naar boven te gaan.
Ik zat daar nog geen tien minuten en toen hoorde ik al geschreeuw gekrijs en geroep, getik.
En hij was aan het tellen, en tikken en rammen. Het duurde drie uur. Het ging steeds door.
Als ik zeg tikken en rammen bedoel ik dat hij haar sloeg, dat hij met voorwerpen bezig was, ik hoorde haar, ik hoorde dezelfde geluiden toen ik op de slaapkamer zat. Dat hij haar bij de kop beetpakte en haar op de grond neerstootte. Dat weet ik omdat ik dat een keer gezien had. Ik weet dat hij dat nu deed, omdat ik dat hoorde aan die geluiden. [slachtoffer] schreeuwde en jankte en krijste en smeekte hem op te houden. En hij telde van “tien negen acht, ja je gaat nu vertellen [slachtoffer], en als ik bij één ben, dan heb jij die foto op de computer”.
Toen ik in die vijf, zes weken in die kamer zat, toen zag ik alles gebeuren in die hoek. En toen ik alleen boven zat of met de beide jongens, hoorde ik diezelfde geluiden weer, getik en geschreeuw en geroep. En voorwerpen en knuppels, oh verschrikkelijk. Hij gebruikte een knuppel. Voordat ik naar boven ging, liep hij naar de meterkast en haalde die knuppel uit de meterkast en toen zette hij die in de hoek neer bij de tafel.
Ik ging tegen 6 uur naar boven. Zodra ik de deur sloot van de slaapkamer, toen begon het geschreeuw en gekrijs al. Op een gegeven moment was het even stil, toen ging de slaapkamerdeur open en toen kwam [verdachte] bij mij. Hij zei: “Nog tien minuten. Ik ben er zat van. Ik maak er een einde aan, ik ben er strontzat van. Ik ben al vijf, zes weken met haar bezig.” Niet tien minuten, het werd nog twee uur. In die twee uur hoorde je hetzelfde, getik, geram, geroep, gekrijs en het was net of al dat gekrijs en gegil en getik al heviger werd al groter.”
4.6. Het hof heeft bij zijn oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld kennelijk betekenis toegekend aan de gewelddadige voorgeschiedenis van recente en vergelijkbare aard in het optreden van verdachte jegens het slachtoffer. Op 15 juli 2013 heeft verdachte het slachtoffer al geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen toen het meisje er niet in slaagde om bepaalde foto's op internet te vinden. Verdachte had kennelijk eenzelfde optreden op het oog op 20 juli 2013 toen hij 's middags al aankondigde dat hij weer met [slachtoffer] aan de slag zou gaan om de foto op te zoeken. [slachtoffer] moest maar vast afscheid nemen van haar broers en haar moeder. De rest van het gezin moest naar boven. Verdachte wilde kennelijk geen getuigen van hetgeen hij het slachtoffer zou gaan aandoen. Daarvóór had hij de knuppel al weer klaargezet. Er zou sprake zijn van een soort herhaling van zetten, na verloop van een dag of vijf. Verdachte wist kennelijk al welke kant het weer op zou gaan. En inderdaad herhaalde zich het scenario van vijf dagen eerder, maar nu met de dood van het slachtoffer als gevolg. Verdachte heeft zich bijna een week kunnen bezinnen op zijn wandaden van 15 juli 2013 en op wat hem verder te doen stond, en heeft ervoor gekozen opnieuw dezelfde weg te betreden, met hetzelfde doel, hetzelfde slachtoffer en dezelfde wreedheid.
4.7. Het hof heeft geoordeeld dat verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld en dat er ook geen contra-indicaties tegen het aannemen van voorbedachte raad aanwezig zijn geweest. Dat is gelet op de voorgeschiedenis naar mijn oordeel zeker niet onbegrijpelijk. Het hof heeft evenmin blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over de voorbedachte raad.
Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt dat het hof een strafverzwarende omstandigheid van artikel 304, aanhef en onder 1 Sr onjuist heeft uitgelegd omdat het slachtoffer ten tijde van de feiten al meerderjarig was en dus niet kan worden aangeduid als "een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin".
5.2. Dit onderdeel is bij Wet van 12 juni 2009, Stb. 2009, 245 aan het eerste onderdeel van artikel 304 Sr toegevoegd. Onder deze omschrijving valt iedereen die het kind van een ander als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, zonder dat hij het gezag over dat kind uitoefent. Als voorbeeld wordt onder meer de levenspartner van de ouder genoemd. Ook aan zulke personen komt een vergelijkbare verantwoordelijkheid toe ten aanzien van de verzorging en opvoeding van het kind. In dat verband wijst de Minister op artikel 1:248 BW . Artikel 1:248 BW bepaalt dat het tweede lid van artikel 1:247 BW van overeenkomstige toepassing is op de voogd en op degene die een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem het gezag over de minderjarige toekomt. Het eerste lid van artikel 1:247 BW houdt in dat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder omvat zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Het tweede lid van artikel 1:247 BW kent de volgende inhoud:
"Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe."
5.3. Doordat aldus dit onderdeel van artikel 304, aanhef en onder 1 Sr wordt verbonden aan het ouderlijk gezag ligt het voor de hand om "een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin" aldus uit te leggen dat daaronder een kind wordt begrepen dat onder (andermans) gezag staat.
5.4. De strafverzwarende omstandigheid, erop neerkomende dat het om een kind moet gaan dat onder gezag staat, is tenlastegelegd en bewezenverklaard, maar uit de gebezigde bewijsmiddelen kan ik niet afleiden dat dit het geval was. In bewijsmiddel 27 is opgegeven dat het slachtoffer is geboren op 29 december 1992, zodat zij op het moment van overlijden 20 jaar oud was en niet meer minderjarig.
Het derde middel is terecht voorgesteld, maar het lijkt mij aangewezen de consequentie die ik hieraan verbind in het bestek van het vierde middel, dat de strafmotivering betreft, te bespreken.
6.1. Het vierde middel klaagt over de strafoplegging. Het hof heeft dezelfde straf opgelegd als is gevorderd door de AG, maar wel voor beduidend minder zware feiten. Bovendien heeft het hof dezelfde straf opgelegd als de rechtbank, terwijl in hoger beroep minder strafverzwarende omstandigheden aan de orde waren dan in eerste aanleg. Het hof had volgens de steller van het middel deze afwijkingen moeten motiveren.
6.2. De rechtbank heeft de verdachte voor 1 primair: moord, en 2 primair: poging tot doodslag, meermalen gepleegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar en gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. In hoger beroep heeft de AG veroordeling voor 1 primair: moord en 2 primair: poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar gevorderd, naast oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
6.3. In de motivering van de oplegging van straf en maatregel heeft het hof eerst het over verdachte opgemaakte rapport van het Pieter Baan Centrum samengevat. Vervolgens overweegt het hof het volgende:
“Het hof stelt vast dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het hof rekent hem de feiten in verminderde mate toe.
Daarnaast overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft meermalen over een periode van ruim vijf maanden geweld uitgeoefend op de aan zijn zorg toevertrouwde, [slachtoffer]. Het slachtoffer woonde bij haar moeder en verdachte in huis omdat zij vanwege haar verstandelijke beperking niet zelfstandig kon wonen en was van hun zorg afhankelijk. De door verdachte gepleegde mishandelingen zijn in ernst toegenomen. Verdachte heeft herhaaldelijk zodanig grof en heftig geweld toegepast, waaronder het slaan met een knuppel, dat dit vele bloeduitstortingen tot gevolg heeft gehad en verschillende breuken, onder meer in het gelaat.
Fors letsel heeft uiteindelijk geleid tot de dood van het slachtoffer op 21 juli 2013. In de laatste weken van haar leven en met name op 15 juli en 20 juli 2013 moet zij veel pijn, angst en verdriet hebben gehad en in grote eenzaamheid hebben geleefd. De buren hebben het slachtoffer horen gillen. Zij was volkomen weerloos tegenover verdachte, die haar als stiefvader juist behoorde te verzorgen en te beschermen. Dergelijke ernstige mishandelingen leveren in het algemeen hevige gevoelens van afkeer op. Dit wordt nog eens versterkt door het feit dat deze mishandelingen de dood van een jonge en erg kwetsbare vrouw hebben veroorzaakt.
Uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 31 augustus 2016 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten. Zo is verdachte in 2011 ter zake van mishandelingen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld. De door het hof bewezenverklaarde feiten heeft verdachte gepleegd terwijl de proeftijd van deze veroordeling nog liep. Daarnaast heeft dit gerechtshof verdachte in 2007 ter zake van seksueel misbruik van de minderjarige kinderen van een eerdere partner veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur dient te worden opgelegd. Deze straf dient met name ter vergelding van het leed dat verdachte het slachtoffer en nabestaanden heeft aangedaan. Het hof heeft voor de hoogte van de op te leggen straf – naast het voorgaande en het wettelijke strafmaximum – ook rekening gehouden met de schok die de door verdachte begane misdrijven in de rechtsorde teweeg hebben gebracht en de generaal en speciaal preventieve werking die van een dergelijke straf uitgaat.
Het hof komt tot een andere beoordeling van het bewijs van het door verdachte gepleegde geweld en tot een andere juridische kwalificatie daarvan. Het hof beseft dat dit oordeel – afgaande op de schets van de gang van zaken – voor niet strafrechtelijk geschoolden moeizaam te bevatten is. In de volksmond zal deze te berechten levensberoving ‘moord’ heten en niet worden ervaren als (slechts) ‘zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend’. Voor de nabestaanden heeft verdachte hun naaste vermoord. Zo voelt dat. En naar dagelijks spraakgebruik is dat ook zo.
De andere kwalificatie die het hof aan de bewezenverklaarde feiten geeft, heeft echter geen invloed op de straf die het hof verdachte zal opleggen. De duur en de mate van het geweld dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gebruikt is zo lang en zo ernstig geweest – en haar uiteindelijk fataal geworden – dat het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf ook passend en geboden acht.
Het hof zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren opleggen, met aftrek van voorarrest. De door de raadsman geopperde strafduur van negen jaren acht het hof gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, niet aan de orde.”
6.4. De maximumstraf die de rechtbank had kunnen opleggen voor de feiten waarvoor de rechtbank verdachte heeft veroordeeld was levenslang. Hetzelfde geldt voor de feiten waarvoor de AG in hoger beroep veroordeling vorderde. De maximale straf die het hof kon opleggen voor de door het hof bewezenverklaarde feiten bedroeg, als geen rekening wordt gehouden met de strafverzwarende omstandigheid van artikel 304, aanhef en onder 1 Sr, 20 jaar. Maar het is niet zo dat de rechter in hoger beroep, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan hier niet blijkt, gehouden is om te motiveren waarom hij een zwaardere straf oplegt dan de rechter in eerste aanleg heeft gedaan, laat staan dat de appelrechter niet zwaarder zou mogen straffen dan de rechtbank. Het hof heeft overigens wél gemotiveerd waarom het voor lichter gekwalificeerde feiten toch de straf oplegt die ook de rechtbank heeft gekozen en de AG in hoger beroep heeft gevorderd. Dat acht het hof onder meer gerechtvaardigd door de duur en de mate van het geweld dat verdachte tegen het slachtoffer heeft gebruikt. Aldus heeft het hof de strafoplegging toereikend gemotiveerd. Dat het hof ten onrechte ook de strafverzwarende omstandigheid van artikel 304, aanhef en onder 1, Sr aanwezig heeft geacht geeft mij geen reden om aan gegrondbevinding van het derde middel de conclusie te verbinden dat de motivering van de strafoplegging tekortschiet. De opgelegde straf blijft nog onder de maximumstraf die het hof zou kunnen opleggen als het van de juiste uitleg van artikel 304 Sr zou zijn uitgegaan en de strafverzwarende omstandigheid niet bewezen zou hebben geacht. Dat het hof bij de strafoplegging heeft betrokken dat het slachtoffer bij haar moeder en verdachte in huis woonde omdat zij vanwege haar verstandelijke beperking niet zelfstandig kon wonen en van hun zorg afhankelijk was, is een omstandigheid die ten nadele van verdachte in aanmerking kan worden genomen ook al is de strafverzwaringsgrond van artikel 304, aanhef en onder 1, Sr hier niet van toepassing. Het is immers een omstandigheid die de aard en ernst van de feiten nader kleurt, maar die het hof niet heeft gebracht tot het benutten van de ruimte die artikel 304, aanhef en onder 1, Sr zou hebben verschaft.
Het middel faalt.
7. Het eerste en tweede middel falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het derde middel is gegrond maar behoeft mijns inziens slechts te leiden tot verbeterde lezing van de bewezenverklaring en kwalificaties van de feiten 1, 2 en 3. Ook het vierde middel gaat niet op. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verbeterde lezing van de bewezenverklaring en kwalificaties, tot schrapping van artikel 304 Sr uit de opgave in het arrest van de toepasselijke wettelijke voorschriften, en overigens tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802, NJ 2000/510; HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407, NJ 2013/436 m.nt. Keijzer; HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289.
HR 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618.
HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2058.
HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2058.
AM: blijkens bewijsmiddel 2 kreeg de ambulance om 21:45 uur de oproep om naar het adres van verdachte te gaan.
HR 13 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:48 rov. 2.4.
HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2907, rov. 2.4., waarin de tijdspanne tussen de geweldsfasen wel korter was. Zie voorts voor een onderbreking in de gewelddadigheden HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3167, NJ 2016/112 m.nt. Rozemond.
HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1233.
Voluit: Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met de strafbaarstelling van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme, uitbreiding van de mogelijkheden tot ontzetting uit het beroep als bijkomende straf en enkele andere wijzigingen.
Kamerstukken II 2008/09, 31386, nr. 9, p. 8.
Aldus ook I. Jansen, GS Personen- en familierecht, art. 1:248, aant. A2: "Art. 248 regelt dat art. 247 lid 2 ook geldt voor de voogd/beide voogden en voor hen die een minderjarige verzorgen en opvoeden zonder dat hun het juridische gezag over de minderjarige toekomt."
HR 27 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2498, NJ 2001/297; HR 5 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9985, NJ 2013/467 m.nt. Keulen.
Zie HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5236 rov. 2.3.