E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:PHR:2015:2476
Parket bij de Hoge Raad, 15/02165

Inhoudsindicatie:

A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 15/02165.

Belanghebbende is door zijn ex-echtgenote voor de civiele rechter gedagvaard met als eis onmiddellijke verrekening van de levensverzekeringen en koopsompolissen die bij echtscheidingsconvenant , onder last van verrekening, aan belanghebbende werden toebedeeld. Deze procedure is geëindigd met een vaststellingsovereenkomst waarna belanghebbende ter verrekening van de bovengenoemde verzekeringen en polissen het overeengekomen bedrag aan de ex-echtgenote heeft betaald (hierna: de som ineens).

In zijn aangifte IB/PVV 2005 en 2006 heeft belanghebbende de som ineens en de advocaatkosten op zijn inkomen in mindering gebracht. De Inspecteur heeft de som ineens als onderhoudsverplichting in aftrek toegestaan maar de aftrek van advocaatkosten geweigerd. Ook de Rechtbank en Hof hebben de aftrek van de advocaatkosten niet toegestaan.

In cassatie stelt belanghebbende dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemaakte advocaatkosten niet in aftrek komen aangezien belanghebbende verplicht was een advocaat in de arm te nemen tot behoud van zijn inkomsten uit de nog uit te keren koopsompolissen en lijfrentes. Daarnaast heeft de bemoeienis van de advocaat er uiteindelijk toe geleid dat een kleiner bedrag aan de ex-echtgenote moest worden betaald, zodat ook de aftrekbare onderhoudsverplichtingen kleiner waren.

A-G Niessen merkt op dat tegenover het recht op aftrek van de som ineens bij belanghebbende in beginsel de belastbaarheid daarvan staat bij de ex-echtgenote, zodat sprake is van een balans in het wettelijk systeem. Anders is dat voor wat betreft de advocaatkosten die samenhangen met de civiele procedure die werd gevoerd met betrekking tot de verrekening van de pensioenrechten. De afdeling in de Wet IB 2001 waarin het recht op aftrek van onderhoudsverplichtingen is geregeld, voorziet namelijk niet in de aftrek van advocaatkosten. Uit de rechtspraak die onder de Wet IB 1964 reeds is ontwikkeld, volgt bovendien dat proceskosten, gemaakt ter beëindiging of vermindering van een (partner)alimentatieverplichting, of vergelijkbare procedures, geen aftrekbare kosten of persoonlijke verplichtingen vormen. Nu bij de invoering van de Wet IB 2001 geen wijziging werd beoogd, ziet de A-G geen aanleiding om van die rechtspraak af te wijken.

De klacht faalt.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie