Conclusie
Nr. 11/02870
Mr. Machielse
Zitting 8 mei 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte](1)
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 11 februari 2010 voor "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod " (vóór 17 maart 2003) en voor "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod " (op en na 17 maart 2003) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en drie maanden.
2. Namens verdachte heeft mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, heeft beroep in cassatie ingesteld.
Mr. J.M.J.H. Coumans, eveneens advocaat te Amsterdam, heeft zich als verdachtes raadsman in cassatie gesteld.
3. De aanzegging van art. 435 lid 1 Sv is op 27 juli 2011 niet in persoon doch op geldige wijze betekend. Mr. Coumans is bij schrijven van 27 juli 2011 en derhalve tijdig over die aanzegging en de aanvang van de termijn bericht. Binnen de in art. 437 lid 2 Sv genoemde termijn van twee maanden is in de zaak van verdachte geen schriftuur ontvangen. Het cassatieberoep is derhalve niet-ontvankelijk.
4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met nr. 10/00958 ([medeverdachte]), in welke zaak ik vandaag ook concludeer.