U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Sommenverzekering. Kapitaalverzekering met overlijdensrisicodekking. Uitleg begunstiging in schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 7:966 lid 1 BW. Maatstaf. Feiten en omstandigheden met betrekking tot bedoeling verzekeringnemer.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



Zaaknummer: 11/02411

mr. Wuisman

Rolzitting: 25 mei 2012

CONCLUSIE inzake:

[Eiseres], optredende als wettelijk vertegenwoordigster van [betrokkene 1 en 2],

eiseres tot cassatie,

advocaten: mr. D. Rijpma en mr, A. van Staden ten Brink;

tegen

1. [Verweerster 1], optredende als wettelijk vertegenwoordigster van [betrokkene 3],

2. [Verweerder 2],

verweerders in cassatie,

advocaat: mr. K.T.B. Salomons.

1. Feiten en procesverloop

1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan((1)):

(i) Verweerster sub 1 in cassatie (hierna: [verweerster 1]) is gehuwd geweest met [betrokkene 4]. Uit dit huwelijk zijn geboren [verweerder 2] (op [geboortedatum] 1991) en [betrokkene 3] (op [geboortedatum] 1993). Het huwelijk is op 7 december 1999 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking geëindigd.

(ii) Eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres]) heeft een relatie gehad met [betrokkene 4]. Uit deze relatie zijn geboren [betrokkene 1] (op [geboortedatum] 2002) en [betrokkene 2] (op [geboortedatum] 2006).

(iii) [Betrokkene 4] is op 11 maart 2007 plotseling overleden.

(iv) Bij testament, opgemaakt op 26 januari 2007, heeft [betrokkene 4] zijn kinderen [verweerder 2] en [betrokkene 3] onterfd, zijn kinderen [betrokkene 1 en 2] tot enig erfgenamen benoemd en aan [eiseres] gelegateerd het vruchtgebruik van de vermogensbestanddelen van zijn nalatenschap die zij kiest.((2))

(v) [Betrokkene 4] heeft per 23 januari 2007 de begunstiging voor een levensverzekering bij RVS Levensverzekering NV (polisnummer [001]) aldus laten wijzigen dat zijn kinderen [betrokkene 1 en 2] begunstigd werden.((3))

(vi) [Betrokkene 4] heeft per 1 februari 2007 een kapitaalverzekering afgesloten bij Reaal Levensverzekeringen NV (polisnummer [002]), met overlijdensrisicodekking.((4)) De polis, opgesteld op basis van een aanvraagformulier van [betrokkene 4]((5)), vermeldt op blad 1 als begunstigde verzekeringnemer en op blad 2 als begunstigden bij overlijden van de verzekeringnemer: 1. Echtgenote van de verzekeringnemer; 2. Kinderen van de verzekeringnemer; 3. de wettige erfgenamen van de verzekeringnemer.

(vii) Reaal Levensverzekeringen NV heeft onder de kapitaalverzekering vanwege het overlijden van [betrokkene 4] een bedrag van € 255.676,22 uitgekeerd. Vanwege de onenigheid tussen [eiseres] en [verweerster 1] over de vraag welke kinderen als begunstigde tot het uitgekeerde bedrag gerechtigd zijn, is dit bedrag geplaatst op de derdenrekening van notaris [de notaris].

1.2 Bij dagvaarding van 4 november 2008 heeft [eiseres] tegen [verweerster 1] een procedure bij de rechtbank Breda ingeleid, waarin zij - kort gezegd - een verklaring voor recht vordert dat alleen de kinderen uit haar relatie met [betrokkene 4] als begunstigden gerechtigd zijn tot het door Reaal Levensverzekeringen NV uitgekeerde bedrag. Aan de vordering legt zij ten grondslag dat het met de bedoeling van [betrokkene 4] overeenstemt dat onder de aanwijzing van 'de kinderen' als begunstigden alleen de twee kinderen uit de relatie van haar met [betrokkene 4] worden begrepen. Ter staving van die bedoeling wijst zij niet alleen op de door [betrokkene 4] niet lang vóór zijn overlijden doorgevoerde aanpassingen van het testament en andere levensverzekeringen waaronder de RVS-levensverzekering (dagvaarding, sub 3 en 4), maar ook op overleg met een medewerker van een notariskantoor en een assurantietussenpersoon. Dat overleg resulteerde hierin dat het geboden was dat [betrokkene 4] zelf als begunstigde zou worden aangewezen ook bij overlijden van hem. Dat blijkt uit een e-mailbericht van 23 januari 2007 van de medewerker aan de assurantietussenpersoon en een brief van 31 maart 2008 van de assurantietussenpersoon. In dat geval zou de uitkering in de nalatenschap vallen. Dat zou meebrengen niet alleen dat de kinderen uit het huwelijk met [verweerster 1] geen recht ten aanzien van de uitkering zouden kunnen doen gelden, maar ook dat [eiseres] gedurende haar verdere leven het recht van vruchtgebruik met betrekking tot de uitkering zou hebben (dagvaarding, sub 10). De van Reaal Levensverzekeringen NV ontvangen polis van de kapitaalverzekering geeft de bedoeling van [betrokkene 4] niet juist weer. Hij heeft dit niet meer kunnen corrigeren, omdat de polis daags na zijn plotselinge overlijden werd ontvangen (dagvaarding, sub 11 en 18).

[Verweerster 1] bestrijdt de vordering. Zij stelt zich op het standpunt dat, zoals uit de polis blijkt, alle vier kinderen gelijkelijk gerechtigd zijn tot het uitgekeerde bedrag. Zij zijn alle vier als begunstigde aangewezen. Door het overlijden van [betrokkene 4] is die aanwijzing krachtens artikel 7:968 aanhef en sub b onherroepelijk geworden.

1.3 In haar eindvonnis van 29 juli 2009 stelt de rechtbank Breda voorop, dat - anders dan [verweerster 1] stelt - het hier niet gaat om een herroeping van een begunstigingsbepaling maar om de uitleg en bedoeling van de begunstigingsbepaling in de polis (rov. 3.4). Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit correspondentie over de kapitaalverzekeringsovereenkomst, dat [betrokkene 4] zelf begunstigde wenste te zijn en dat [betrokkene 4], al dan niet via zijn tussenpersoon, door een schriftelijke mededeling aan de verzekeraar zichzelf als begunstigde heeft aangewezen. Het aanvraagformulier is een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 7:966 BW. Deze mededeling heeft Reaal bereikt, zo blijkt uit het door Reaal, via de tussenpersoon aan [betrokkene 4] verstrekte polisblad (rov. 3.7 t/m 3.9). In afwijking van de aanwijzing op het aanvraagformulier en de wens van [betrokkene 4], vermeldt het polisblad een andere (onjuiste) begunstigingsbepaling. De begunstigingsbepaling in de polis moet als een kennelijke misslag worden gezien. De rechtbank oordeelt dat, nu [betrokkene 4] zichzelf als begunstigde heeft aangewezen, de uitgekeerde verzekeringspenningen in de nalatenschap van [betrokkene 4] vallen (rov. 10). De gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen.

1.4 [Verweerster 1] is in hoger beroep gegaan bij het hof 's-Hertogenbosch. Met de door haar aangevoerde grief bestrijdt zij dat de rechtbank voor wat betreft de regeling in de polis van de begunstiging ten onrechte van een misslag uitgaat. Uitleg van de begunstigingsregeling in de polis, ook aan de hand van de Haviltex-norm, voert tot geen andere slotsom dan dat "in redelijkheid niet kan worden aangenomen dat [betrokkene 4] de kinderen uit zijn huwelijk met haar ook ten aanzien van deze polis wenste uit te sluiten" (memorie van grieven, blz. 3, 4 en 5).

[Eiseres] bepleit opnieuw het tegendeel.

1.5 In zijn eindarrest van 8 februari 2011 komt het hof tot de slotsom dat de door [verweerster 1] aangevoerde grief doel treft. Dit oordeel stoelt in het bijzonder op wat het hof in rov. 7.7 overweegt. De regeling van de begunstiging maakt deel uit van de tussen [betrokkene 4] en de verzekeraar gesloten overeenkomst en dient aan de hand van de Haviltex-norm te worden uitgelegd. In de verhouding tussen [betrokkene 4] en de verzekeraar is het aanvraagformulier van [betrokkene 4] voor de verzekering de enige verklaring omtrent de begunstiging. De verzekeraar kon dan ook slechts de in het aanvraagformulier aangekruiste standaardregeling van de begunstiging in de polis opnemen. Indien [betrokkene 4] een regeling van de begunstiging had willen hebben als door [eiseres] gesteld dan had hij, zoals hij ook bij een andere verzekering had gedaan, dat kunnen aangeven. Dat [betrokkene 4] als gevolg van een onjuist advies tot het kiezen voor de standaardregeling in het aanvraagformulier is gekomen, is niet relevant, nu alleen van belang is diens uiting tegenover de verzekeraar. Het hof vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank en verklaart dat alle vier kinderen van [betrokkene 4] als begunstigden ten aanzien van verzekeringspenningen dienen te worden aangemerkt.

1.6 [Eiseres] heeft met een exploot van 9 mei 2011 cassatieberoep tegen het eindarrest van het hof ingesteld.((6)) [Verweerster 1] concludeert voor antwoord tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen laten ieder hun standpunt in cassatie door hun advocaten schriftelijk toelichten. Van de kant van [eiseres] volgt nog een repliek.

2. Bespreking van het voorgedragen cassatiemiddel

2.1 Onder het hoofd 'De cassatieklachten' volgen na een inleiding in zeven onderdelen ondergebrachte klachten.

onderdeel 1

2.2 De spil in dit onderdeel vormt artikel 7:967 lid 2 BW , dat men aantreft in de aan de sommenverzekering gewijde afdeling 3 van titel 17 van boek 7 BW. De eerste volzin van lid 2 luidt: "Is de begunstigde in hoedanigheid aangeduid, dan wordt de aanwijzing vermoed te zijn gedaan ten behoeve van hem die deze hoedanigheid bezit ten tijde dat de aanwijzing volgens artikel 968, onder b tot en met d, onherroepelijk wordt. " Een voorbeeld van de aanduiding van de begunstigde met slechts een hoedanigheid is de aanwijzing als begunstigde met de term 'kinderen'; zie in dit verband ook lid 6 van artikel 7:967 BW. Onder b van artikel 7:968 BW wordt als reden voor het niet meer kunnen herroepen van een aanwijzing als begunstigde genoemd dat het (verzekerde) risico door het overlijden van de verzekerde is geëindigd.

De geciteerde volzin komt inhoudelijk overeen met de eerste volzin van artikel 7.17. 3.4a uit het Regeringsontwerp (TK 1985-1986, 19 529, nrs. 1-2). In de MvT wordt over die volzin het volgende opgemerkt: "Voor aanwijzing van een persoon in zijn hoedanigheid, die in de praktijk tot problemen kan leiden, geeft lid 2 een enkele regel. Indien de nemer als begunstigde heeft aangewezen: mijn echtgenote, doch hij is nadien van eerste vrouw gescheiden en hertrouwd, dan zal hij in de regel niet zijn eerste maar tweede vrouw willen bevoordelen. De woorden 'volgens artikel 5 lid 1, onder b tot en met e onherroepelijk wordt ' brengen uiteraard mee dat beslissend is het moment waarop de aanwijzing onherroepelijk wordt. Bevat de aanwijzing zowel de naam als de hoedanigheid, dan prevaleert de naam. De vermoedens welke in dit lid worden uitgesproken, wijken voor een andere bedoeling."((7))

2.3 Mede blijkens de geciteerde toelichting is de eerste volzin van lid 2 van artikel 7:967 BW aldus te verstaan dat, wanneer bij een aanwijzing als begunstigde volstaan wordt met het vermelden van een hoedanigheid van de begunstigde, diegene die deze hoedanigheid heeft ten tijde dat de aanwijzing om de in artikel 7:968, sub b, c of d, BW vermelde reden onherroepelijk wordt, vermoed wordt als begunstigde te zijn aangewezen, tenzij van een andere bedoeling blijkt. Deze 'andere bedoeling' betreft de bedoeling van de verzekeringnemer. Dit valt af te leiden uit artikel 7:967 lid 3 jo. artikel 7:969 lid 1 BW. In lid 3 van artikel 7:967 BW is bepaald dat het weerlegbare vermoeden in lid 2 van dat artikel niet geldt in geval dat de aanwijzing als begunstigde onherroepelijk is geworden door aanvaarding van de aanwijzing. Dit laatste kan ingevolge artikel 7:969 lid 1 BW alleen geschieden met instemming van de verzekeringnemer. Vanwege deze eis van instemming van de verzekeringnemer is er geen goede reden om in het geval dat een aanwijzing door aanvaarding als begunstigde onherroepelijk is geworden de weg te volgen van een weerlegbaar vermoeden te volgen. Wat de bedoeling van de verzekeringnemer is, is blijkens diens instemming met de aanvaarding wel duidelijk. ((8)) Bovendien geldt meer in het algemeen dat bij de aanwijzing van de begunstigde de bedoeling van de verzekeringnemer een zeer belangrijke rol speelt.

Een en ander geldt dienovereenkomstig voor het geval dat in artikel 7:967 lid 2, tweede volzin, BW wordt genoemd, te weten dat de begunstigde zowel bij naam als in hoedanigheid is aangeduid: dan wordt de aanwijzing vermoed te zijn gedaan ten behoeve van de bij naam aangewezen begunstigde. Uit de regeling in de tweede volzin volgt dat er ook bij een nadere uitwerking van de hoedanigheid ruimte is voor het op basis van de werkelijke bedoeling van de verzekeringnemer leveren van tegenbewijs tegen de in die volzinnen opgenomen rechtsvermoedens.

2.4 Er zijn, zo volgt uit het voorgaande, bij de beoordeling of iemand als een begunstigde kan worden beschouwd in verband met de eerste volzin van lid 2 van artikel 7:967 BW twee stappen te zetten: in de eerste plaats dient te worden bepaald of betrokkene, ten tijde dat de aanwijzing als begunstiging op de voet van artikel 7:968, onder b t /m d, BW onherroepelijk is geworden, de hoedanigheid had zoals omschreven in de in de polis opgenomen begunstigingsregeling en in de tweede plaats dient te worden nagegaan of bij de verzekeringnemer toch niet een bedoeling heeft voorgezeten die afwijkt van het bij de eerste stap bereikte resultaat. Deze opzet impliceert dat, hoezeer bij de eerste stap ook een uitleg van de in de begunstigingsregeling omschreven hoedanigheid speelt, deze uitleg niet dezelfde activiteit is als het nagaan van de bedoeling die bij de verzekeringnemer heeft voorgezeten. Anders kan het niet komen tot een weerleggen van een vermoeden op grond van een andere bedoeling bij de verzekeringnemer. De vraag is waarin het verschil is gelegen tussen het uitleggen van de in de begunstigingregeling omschreven hoedanigheid bij de eerste stap en het bepalen van de eventueel andere bedoeling van de verzekeringnemer.

2.5 Het verschil ligt, naar het voorkomt, in het volgende. De begunstigingsregeling maakt deel uit van de overeenkomst die de verzekeringnemer en de verzekeraar met elkaar sluiten. De vaststelling van de betekenis van de begunstigingsregeling en een daarin opgenomen vermelding van een hoedanigheid vormt daardoor een uitleg van de verzekeringsovereenkomst. Die uitleg zal, althans in eerste instantie, volgens de Haviltex-norm dienen te geschieden.((9)) Daarbij dient te worden gelet op de uitlatingen en gedragingen van partijen jegens elkaar, dus op feiten en omstandigheden die voor beide partijen waarneembaar en kenbaar zijn. Die feiten en omstandigheden kunnen bijvoorbeeld bestaan uit toezending, op papier of digitaal, door verzekeraar of zijn assurantietussenpersoon van documentatie, bijvoorbeeld een aanvraagformulier met toelichtend materiaal, en het terugzenden door verzekeringnemer van het aanvraagformulier. Voor het vaststellen van de bedoeling van de verzekeringnemer kunnen echter ook van belang zijn feiten en omstandigheden, die niet kenbaar voor de verzekeraar zijn geweest. Uit die feiten en omstandigheden kan blijken bijvoorbeeld dat de verzekeringnemer een door de verzekeraar/assurantietussenpersoon aangereikte tekst - bijvoorbeeld 'kinderen van de verzekeringnemer' en eventueel een nadere omschrijving van die hoedanigheid - anders heeft opgevat dan de verzekeraar in redelijkheid heeft hoeven te begrijpen en hij daardoor met die hoedanigheid toch iets anders bedoelt dan de verzekeraar in redelijkheid kon verwachten. Het bijzondere van artikel 7:967 lid 2 BW is dat het aldaar bepaalde het mogelijk maakt om met die bedoeling rekening te houden. Dat rekening houden brengt mee dat degene, die daarbij belang heeft, in staat wordt gesteld door het leveren van tegenbewijs aan te tonen dat bij de verzekeringnemer een bedoeling heeft voorgezeten, die afwijkt van de aan de hand van de Havilex-norm vast te stellen betekenis van de in de begunstigingsregeling vermelde hoedanigheid.((10))

2.6 In onderdeel 1 wordt op feiten en omstandigheden gewezen die van belang kunnen zijn voor de bepaling van wat [betrokkene 4] op het oog had met 'kinderen van verzekeringnemer' als aanduiding van wie onder de met Reaal Levensverzekeringen NV afgesloten kapitaalverzekering. Zo wordt gewezen op de door [betrokkene 4] niet lang vóór zijn overlijden doorgevoerde aanpassingen van het testament en andere levensverzekeringen waaronder de RVS-levensverzekering, maar ook op overleg met een medewerker van een notariskantoor en een assurantietussenpersoon. Het hof gaat in rov. 7.7 op een en ander niet in. Want in aanmerking is slechts te nemen dat wat [betrokkene 4] tegenover de verzekeraar heeft geuit. Bij de uitleg van de begunstigingsbepaling gaat het immers, zo merkt het hof aan het begin van rov. 7.7 op, om de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars gedragingen en verklaringen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten. Hiermee geeft het hof, gelet op wat hierboven omtrent artikel 7:967 lid 2, eerste volzin, BW is opgemerkt, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daarover wordt in onderdeel 1 derhalve terecht geklaagd, alsmede over het passeren in rov. 7.9 van het bewijsaanbod van [eiseres].

onderdelen 2, 3, 4, 5 en 6

2.7 Gelet op wat hierboven omtrent onderdeel 1 is opgemerkt, behoeven de onderdelen 2 en 3 geen nadere bespreking.

2.8 Voor onderdeel 4 geldt dat het feitelijke grondslag mist. Het gaat uit van een oordeel van het hof over artikel 6:34 BW dat in het bestreden arrest niet voorkomt.

2.9 Over de onderdelen 5 en 6 valt op te merken dat [eiseres] bij de klachten in die op de begunstiging van [betrokkene 4] betrekking hebbende onderdelen geen belang heeft, aangezien het in de onderhavige zaak gaat om de vraag of de twee kinderen uit het huwelijk van [betrokkene 4] met [verweerster 1] als begunstigden kunnen worden aangemerkt. Het antwoord op die vraag hangt niet (mede) hiervan af dat in rechte komt vast te staan dat [betrokkene 4] zelf als begunstigde is aan te merken.

onderdeel 7

2.10 Onderdeel 7 bouwt mede voort op onderdeel 1 en treft daardoor ook doel.

3. Conclusie

Wegens gegrondheid van de onderdelen 1 en 7 van het voorgedragen middel van cassatie wordt tot vernietiging van het bestreden arrest geconcludeerd.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

1. Zie rov. 4.1 van het (in cassatie niet bestreden) tussenarrest van het hof Den Bosch van 12 oktober 2010.

2. Productie 4 bij de dagvaarding in eerste aanleg.

3. Productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg.

4. Productie 10 bij de dagvaarding in eerste aanleg.

5. Productie 6 bij de memorie van grieven. Het aanvraagformulier bevat een standaardregeling van de begunstiging, waarin als begunstigden worden genoemd: 1.Verzekeringnemer(s); 2.Diens echtgeno(o)t(o)e/ geregistreerd partner; 3. Diens kinderen; 4. Diens erfgenamen. Daarbij is aangetekend dat de standaardbegunstiging geldt, tenzij afwijkend is aangegeven. Dit laatste is niet gebeurd.

6. Dat is nog tijdig gebeurd, nu 8 mei 2011 een zondag was en de cassatietermijn bijgevolg op 9 mei 2011 verstreek.

7. Parl. Gesch. Verzekering, Hendrikse/Martius/Rinkes, blz. 233.

8. W.M.A Kalkman doelt op blz. 166, bovenaan, van zijn boek 'De overeenkomst van levensverzekering', 2007, bij de bespreking van artikel 7:967 lid 2 ook op de bedoeling van de verzekeringnemer. Zie ook Asser /Wansink, Van Tiggel&Salomons, 7-IX, 2012, nr. 712, het voorbeeld op blz. 619 onderaan en blz. 620 bovenaan betreffende de als 'mijn echtgenoot' aangeduide begunstigde.

9. Zie in dit verband Asser/Wansink, Van Tiggel&Salomons, 7-IX, 2012, nr. 709.

10. Daarmee geraakt de verzekeraar niet in een onhoudbare situatie in verband met de vraag aan wie hij bevrijdend de verzekerde som kan uitbetalen. Voor wat die vraag betreft is artikel 6:34 lid 1 BW bepalend. Heeft de verzekeraar uitbetaald aan iemand die hij op redelijke gronden voor de schuldeiser heeft mogen houden, dan heeft hij bevrijdend betaald. Zie hierover meer bij: Asser/Wansink, Van Tiggel&Salomons, 7-IX, 2012, nr. 710 en Asser/Hartkamp&Sieburgh, 6-1*, 2012, nr. 220 e.v.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature