U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

1. Gegronde bewijsklacht. 2. Vordering benadeelde partij. Ad 2. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a.1 Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd (HR LJN AV4007 en HR LJN BB7077). ’s Hofs toewijzing van de vordering van de benadeelde partij behoeft nadere motivering nu het hof heeft nagelaten inzichtelijk te maken welke door en namens de benadeelde partij aangevoerde schadeposten het hof als “rechtstreekse schade” heeft aangemerkt.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



Nr. 09/03293

Mr. Machielse

Zitting 21 december 2010

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 7 oktober 2008 verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod ", 2. "diefstal door twee of meer verenigde personen" en 3. "medeplegen van valsheid in geschrift" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 200 uren. Daarnaast heeft het hof, zoals in het arrest omschreven, de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

2. Mr. W.G. Nieman, advocaat te Leiden, heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. P.J.W. de Water, advocaat te Katwijk, heeft een schriftuur ingediend, houdende - als ik goed zie - een middel van cassatie dat in drie onderdelen uiteenvalt.

3.1 Alvorens ik toekom aan de bespreking van het eerste en het tweede onderdeel, zal ik - voor zover hier van belang - het voorgevallene ter terechtzitting van het hof van 23 september 2008, de bewezenverklaring en de bewijsvoering van het hof uiteenzetten.

3.2 Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 23 september 2008 blijkt dat de verdachte en de raadsman het woord tot verdediging hebben gevoerd. De raadsman heeft dit gedaan aan de hand van pleitnotities welke bij de stukken van het dossier zijn gevoegd en welke - voor zover hier van belang - het volgende inhouden:

"(...)

Cliënt is in beroep gegaan van dit vonnis omdat hij het niet eens is met de bewezenverklaring met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

(...)

Ik zal eerst de feiten ter sprake brengen waarvan mijn cliënt wordt verdacht, welke op de dagvaarding staan vermeld.

Cliënt bestrijdt dat hij in periode van 10 januari 2005 t/m 09 april 2005 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 560 hennepplanten in het perceel [a-straat 1] te Amsterdam.

Cliënt heeft dit perceel nooit gehuurd, dit perceel is gehuurd door [betrokkene 1]. Cliënt heeft [betrokkene 1] alleen maar geholpen met het opmaken van een valse loonstrook en hij heeft samen met [betrokkene 1] de bakken geplaatst, lampen opgehangen en [betrokkene 1] heeft de planten gepoot, overigens heeft cliënt dit nimmer gezien maar gaat hij er van uit dat het [betrokkene 1] is geweest die de bakken gepoot heeft.

De inbreng van cliënt met betrekking tot de wietplantage is derhalve beperkt gebleven tot het plaatsen van bakken, het ophangen van lampen en het steken van de stekker van de lampen in het stopcontact.

Verdere inbreng heeft cliënt nooit gehad, hij wist, niet eens hoeveel hennepplanten [betrokkene 1] heeft gepoot en of er wel geoogst is. Hij heeft [betrokkene 1] alleen willen helpen om elders woonruimte te vinden, hij heeft voor [betrokkene 1] ook de huur betaald bij wijze van lening. [betrokkene 1] zou hem terugbetalen nadat hij geoogst had. Voorzover cliënt weet is er nimmer geoogst en heeft hij nooit van [betrokkene 1] zijn huur teruggekregen.

Cliënt beschikt ook niet over een sleutel van het perceel, hij had niet feitelijk de beschikking over de hennepplanten en kon er voor de rest niets mee doen. De inbreng van cliënt ten aanzien van de wietplantage is alleen beperkt gebleven tot het plaatsen van wat bakken en het ophangen van lampen. Op zich is dit absoluut niet strafbaar.

Cliënt heeft daarna de woning nooit meer betreden.

In het proces-verbaal bevinden zich bovendien geen verklaringen van omwonenden die aangeven cliënt in de periode januari - april 2005 in of in de buurt van de woning te hebben gezien.

Bovendien wordt door de partner van [betrokkene 1], [betrokkene 5], wel degelijk bevestigd dat op het moment dat [betrokkene 1] de woning huurde de relatie slecht was, hoewel [betrokkene 1] haar niet heeft gezegd dat hij de woning wilde gebruiken als een plek waar hij zich kon terugtrekken maar dat hij dit niet aan haar heeft verteld lijkt mij wel voor hand liggend.

Het verhaal van [betrokkene 1] en van mijn cliënt op dit punt klopt derhalve.

Derhalve ben ik van mening dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat cliënt alleen danwel in vereniging met een ander 560 hennepplanten heeft geteeld of opzettelijk aanwezig heeft gehad.

Wat [betrokkene 1] met de planten deed was niet de zaak van cliënt, hij had hier ook geen verdere zeggenschap over.

Ik bepleit derhalve vrijspraak op dit punt van feit 1 van de tenlastelegging.

Ik bepleit ook vrijspraak ten aanzien van feit 2 van de tenlastelegging, de diefstal van stroom, op geen enkele wijze is aangetoond dat mijn cliënt hier enige inbreng of betrokkenheid bij zou hebben gehad.

De bewezenverklaring van de Politierechter op dit punt is dan ook ten enenmale onbegrijpelijk, temeer nu cliënt mij uitdrukkelijk heeft meegedeeld dat hij zelf alleen de stekker in het stopcontact heeft gedaan van de verlichting en met het

illegaal aftappen van elektriciteit niets te maken heeft gehad. Cliënt vermoedt dat [betrokkene 1] hier meer van weet en de zwarte piet richting cliënt toeschuift net als hij heeft gedaan met betrekking tot de 560 hennepplanten.

Er zijn voorts geen bewijsmiddelen in de vorm van technisch bewijs en/ of getuigenbewijzen die de betrokkenheid van mijn cliënt met betrekking tot het in bezit hebben van de hennepplanten en/ of de diefstal van stroom kunnen onderbouwen.

Derhalve bepleit ik ten aanzien van punt 2 van de dagvaarding eveneens vrijspraak.

(...)

Gelet op het bovenstaande bepleit ik de vernietiging van het vonnis van de politierechter rechtbank Amsterdam van 21 juni 2007. Voorts de vrijspraak van feit 1, 2 en 3 die op de tenlastelegging vermeld staan, met uitzondering van het cumulatief ten laste gelegde feit 3, met betrekking tot het vervalsen van een loonstrook (...)."

3.3 Het hof heeft - voor zover hier van belang - bewezenverklaard dat:

"ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

hij in het tijdvak van 10 januari 2005 tot en met 9 april 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk in perceel [a-straat 1] heeft geteeld een hoeveelheid van 560 hennepplanten;

ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

hij in het tijdvak van 10 januari 2005 tot en met 9 april 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan de N.V. [A];

(...)"

3.4 Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd:

1. Een proces-verbaal nummer 2005084355-1, op 9 augustus 2005 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde blz. 4).

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant voornoemd:

"Naar aanleiding van een melding van stankoverlast en een melding van de eigenaar van perceel [a-straat 1] te Amsterdam stelde ik op 9 april 2005 een onderzoek in. In de woning werd zowel in de huiskamer als in de slaapkamer een wietplantage aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat de eigenaar van de woning de woning had verhuurd met tussenkomst van een makelaar. Ik heb van de makelaar een kopie huurcontract ontvangen. De huurder op dit contract is: [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1964, wonende [a-straat 1] te Amsterdam."

2. Een proces-verbaal nummer 2005084355-1, op 7 augustus 2005 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 1-3). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant voornoemd:

"Op 9 april 2005 is in perceel [a-straat 1] een wietplantage aangetroffen. Deze plantage was volledig in bedrijf en bestond uit 560 planten. Van de planten zijn monsters genomen en voor onderzoek naar het politielaboratorium verstuurd. De politiedeskundige Jellema heeft onderzoek gedaan naar de aangetroffen hennepplanten."

3. Een proces-verbaal nummer 2005084355-2, op 9 april 2005 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde blz. 6-7).

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant voornoemd:

"Op 9 april 2005 heb ik te [a-straat 1] te Amsterdam 6 planten (cannabis) inbeslaggenomen."

4. Een rapport, zijnde een verslag van 18 april 2005, laboratoriumnummer 825N05, X-Pol nr. 2005083355, van de politiedeskundige drs. R. Jellema, werkzaam bij het Bureau Technische Onderzoeken van de Dienst Centrale Recherche van politie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde blz. 71).

Dit rapport houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de voornoemde deskundige:

"In de zaak contra de verdachte NN [a-straat 1].

De onderzoeksaanvraag en het materiaal werden op 14 april 2005 op het politielaboratorium te Amsterdam ontvangen van verbalisant [verbalisant 1].

Omschrijving: 6 bovengrondse plantendelen met vrouwelijke bloemen, vers gewicht 104 g, droog blad- en bloemgewicht 47,6 g.

Bevat: hennep."

5. Een geschrift, te weten een huurovereenkomst met betrekking tot de woning [a-straat 1] te Amsterdam van 10 januari 2005 (doorgenummerde blz. 48 e.v.). Dit geschrift houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

"Huurder/bewoner: [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats].

Het gehuurde: het appartement op de derde verdieping met berging in de onderbouw.

Adres: [a-straat 1] te Amsterdam.

Duur van de verhuur en huur:

ingangsdatum: 10 januari 2005

Huurperiode : 12 maanden

Einddatum : 31 januari 2006."

6. Een geschrift, te weten een aangifte van N.V. [A] van 15 april 2005, opgemaakt in de zaak tegen de verdachte (doorgenummerde blz. 16 e.v.). Dit geschrift houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2]:

"Namens N.V. [A] ben ik, [betrokkene 2], uit hoofde van mijn functie bevoegd om aangifte te doen van diefstal van energie . Uit het door Nuon ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepkwekerij was ingericht in perceel [a-straat 1] te Amsterdam (het hof begrijpt: de woning van [betrokkene 1]) in de periode van september 2004 tot en met 9 april 2005. De fraudespecialist constateerde dat de zegels van het zogenoemde klemmendeksel van de electriciteitsmeter waren verbroken. Na het verwijderen van het klemmendeksel is geconstateerd dat de zogenoemde shunt van de electriciteitsmeter was opengezet. Hierdoor werd o.a. de afgenomen electriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij niet via de meter geregistreerd.

Door de politie is in samenwerking met de fraudespecialist een inventarisatie gemaakt van de in de hennepkwekerij aangetroffen apparatuur en het vermogen hiervan. Naar aanleiding van deze inventarisatie is door mij een berekening gemaakt. Er is minimaal 14.303 kWh illegaal afgenomen ten behoeve van de hennepkwekerij."

7.1 Een proces-verbaal nummer 2005084355-26, op 3 mei 2005 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 115-116). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte voornoemd:

"Ik ben vaker met de politie in aanraking geweest, onder meer voor een hennepplanage.

Om de woning op de [a-straat] (het hof begrijpt: nummer [1]) te Amsterdam voor [betrokkene 1] te huren had [betrokkene 1] een loonstrookje nodig. Ik heb zo'n loonstrook gemaakt op de computer. Ik wist dat het verboden is om een loonstrook te vervalsen of vals op te maken om een woning te huren. Ik heb gebeld met de makelaar en een afspraak gemaakt. Dat was in december 2004, denk ik. Samen met [betrokkene 1] ben ik naar de makelaar toegegaan. [Betrokkene 1] heeft de loonstrook gegeven, gezegd dat hij daar (het hof begrijpt: bij [B]) werkte en de woning gehuurd. Ik weet niet meer precies wat er op dat moment betaald moest worden maar ik heb alles betaald. Omdat [betrokkene 1] geen geld had en ook geen werk, hebben wij de afspraak gemaakt dat [betrokkene 1] een hennepplantage zou starten en onderhouden. Verder was de afspraak dat ik mijn kosten voor de woning uit de opbrengst van het oogsten zou terugkrijgen. Bij de volgende oogsten zou ik een gedeelte van de opbrengst krijgen. [Betrokkene 1] en ik hebben samen de bakken geplaatst en de lampen opgehangen. [Betrokkene 1] heeft de plantjes gepoot. Ik weet niet meer hoe groot de plantage was, maar 500 plantjes kon wel lukken.

De electriciteit is verder aangesloten door [betrokkene 1]. Ik heb de lampen gewoon via de stekker laten lopen."

7.2 De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende voorzover van belang:

"Ik heb [betrokkene 1] ongeveer € 6000,- à € 7000,- geleend. Dat was bestemd voor de huur en als borg van een appartement aan de [a-straat 1] te Amsterdam. De woning was net opgeknapt, ik woonde daar zelf. [Betrokkene 1] en ik waren tot de conclusie gekomen dat hij daar een hennepplantage moest beginnen. Daarover hebben we bepaalde afspraken gemaakt. Als hij geoogst had, zou ik het geld dat ik hem geleend had terugkrijgen en meer. Ik wist dat ik investeerde in een hennepplantage. Ik heb de bakken geplaatst, lampen opgehangen en de stekker in het stopcontact gedaan. Ik beken dat ik tussen 1 september 2004 en 10 januari 2005 in Nederland samen met [betrokkene 1] een salarisspecificatie van [B] valselijk opgemaakt door in strijd met de waarheid daarin de vermelden dat het brutosalaris van [betrokkene 1] over de maand oktober 2004 € 6097,82 bedroeg, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te doen gebruiken."

8. Een proces-verbaal nummer 2005084355-9, op 17 mei 2005 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde blz. 45-47).

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 3]:

"Ik ben werkzaam voor het makelaarskantoor [C]. Namens dit bedrijf doe ik aangifte van valsheid in geschrift. Bij het afsluiten van de huurovereenkomst heeft [betrokkene 1] een identiteitsbewijs en een salarisstrook overgelegd. Na onderzoek naar aanleiding van een door de politie aangetroffen wietplantage is gebleken dat de salarisstrook vervalst is, aangezien het bewuste bedrijf sinds 2003 niet meer bestaat.

Ik ben driemaal met [betrokkene 1] in contact geweest, eenmaal ter bezichtiging van de woning, eenmaal op kantoor en eenmaal in de woning voor de overdracht van de sleutel en het tekenen van het huurcontract. Hij was steeds vergezeld van een man die zich voordeed als bemiddelaar. De huur werd contant betaald door de man die met [betrokkene 1] was."

9. Een geschrift, te weten een kopie van een salarisspecificatie van [B] op naam van [betrokkene 1] van 15 april 2005 (doorgenummerde blz. 69).

Dit geschrift houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

"2004 Oktober

[betrokkene 1], [b-straat 1] te [plaats].

Brutosalaris: 6097,82."

10. Een proces-verbaal nummer 2005084355-13, op 7 augustus 2005 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 76). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1]:

"Ik kwam in contact met een kennis die zei dat hij [verdachte] heette. [Verdachte] vertelde mij dat hij een woning kon regelen waarin ik me terug kon trekken als mijn vriendin en ik ruzie hadden. Ik wilde dat wel.

Op een dag belde hij me dat hij een geschikt pand had. Ergens tussen de eerste afspraak met [verdachte] en het tekenen van het contract hebben wij afspraak gemaakt over de woning. [Verdachte] en ik zijn toen naar de makelaar gereden. Met de makelaar zijn wij bij de woning gaan kijken. Dat was een woning op [a-straat] te Amsterdam. Ik heb toen een contract getekend."

3.5 De aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv bevat - voor zover hier van belang - de navolgende bewijsoverwegingen:

"Nadere bewijsoverwegingen

Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit nu niet is bewezen dat verdachte alleen dan wel in vereniging 560 hennepplanten heeft geteeld of aanwezig heeft gehad.

Dit verweer wordt weerlegd door de op dit punt gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd.

Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat op geen enkele wijze enige betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal van electriciteit is aangetoond, zodat hij van dit feit dient te worden vrijgesproken.

Naar de ervaring leert gaat het illegale telen van hennepplanten gepaard met het illegale aftappen van electriciteit. Door het medeplegen van het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten heeft de verdachte, die ervaring had met het telen van hennepplanten, naar het oordeel van het hof, dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich

schuldig zou maken aan het medeplegen van diefstal van electriciteit, hetgeen ook is geschied. Het verweer wordt dan ook verworpen.

(...)"

4.1 Het eerste onderdeel klaagt erover dat het hof onvoldoende gemotiveerd het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit heeft verworpen.

4.2 De steller van het middel heeft aangevoerd dat in hoger beroep het verweer is gevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit, nu de inbreng van verdachte beperkt is gebleven tot het plaatsen van bakken en het ophangen van lampen, welke op zich geen strafbare feiten zijn, en dat verdachte niet beschikte over een sleutel van de woning alwaar de hennepplantage is aangetroffen, feitelijk niet de beschikking had over de hennepplanten en niet als heer en meester over de hennepplantage kon beschikken. Het hof heeft, aldus de steller van het middel, door dit verweer "zonder duidelijke motivatie" te passeren, ten onrechte de juistheid van het gevoerde verweer - dat (ik lees, AM)(1) niet in strijd is met de gebruikte bewijsmiddelen, maar wel met de bewezenverklaring - in het midden gelaten.

4.3 De steller van het middel miskent dat de hiervoor onder 4.2 genoemde omstandigheden een bewezenverklaring van medeplegen van telen van hennep niet uitsluit. Deze omstandigheden staan er immers niet aan in de weg dat verdachte zodanig bewust, nauw en volledig met zijn medeverdachte [betrokkene 1] heeft samengewerkt dat kan worden gesproken van medeplegen.(2) Voor een bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat elk van de medeplegers een actief aandeel in de uitvoeringshandelingen heeft gehad dan wel daarbij lijfelijk aanwezig was. (3) Van belang is dat de bijdrage van de medepleger voldoende substantieel is geweest om te spreken van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking. Betrokkenheid bij het plan, voorafgaande afspraken of actieve aansporing van de feitelijke uitvoerders kan voor de vereiste intensiteit van samenwerking van belang zijn.(4) Bewuste, nauwe en volledige samenwerking kan worden afgeleid uit hetgeen zich heeft afgespeeld in de fase voorafgaand aan het plegen van de uitvoeringshandelingen.(5)

4.4 Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat in de door de medeverdachte [betrokkene 1] gehuurde woning een hennepplantage is aangetroffen, welke volledig in bedrijf was en bestond uit 560 planten (bewijsmiddelen 1, 2, 3, 4 en 5). Verdachte heeft een belangrijke rol gespeeld bij de realisering van de hennepkwekerij. Verdachte heeft tussen medeverdachte [betrokkene 1] en een makelaar bemiddeld bij de huur van de woning alwaar de hennepplantage vervolgens is ingericht en heeft [betrokkene 1] een aantal malen vergezeld bij afspraken met de makelaar (bewijsmiddelen 7.1, 8 en 10). Omdat [betrokkene 1] geen geld en geen werk had, heeft verdachte hem geld geleend dat was bestemd voor de huur en als borg van de gehuurde woning. Verdachte en [betrokkene 1] besloten dat [betrokkene 1] een hennepplantage zou starten en onderhouden. Daarover zijn bepaalde afspraken gemaakt. Verdachte zou de door hem gemaakte kosten voor de woning uit de opbrengst van het oogsten terugkrijgen en ook bij de volgende oogsten zou hij een gedeelte van de opbrengst krijgen. Verdachte wist dat hij investeerde in een hennepplantage. Verdachte heeft de bakken geplaatst, lampen opgehangen en de stekker in het stopcontact gedaan en [betrokkene 1] heeft de plantjes gepoot (bewijsmiddelen 7.1 en 7.2).

4.5 Het hof heeft in een nadere bewijsoverweging, zoals opgenomen onder 3.5, overwogen dat het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit nu niet is bewezen dat verdachte alleen dan wel in vereniging 560 hennepplanten heeft geteeld of aanwezig heeft gehad, wordt weerlegd door de op dit punt gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd. Mijns inziens kan uit de gebezigde bewijsmiddelen, in aanmerking genomen hetgeen is opgenomen onder 4.3 en 4.4, worden afgeleid dat verdachte zo bewust, nauw en volledig met [betrokkene 1] heeft samengewerkt dat kan worden gesproken van het in vereniging telen van 560 hennepplanten.(6) De verwerping van het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit ligt besloten in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, is niet onbegrijpelijk en behoeft, nu de door de verdediging aangevoerde omstandigheden - anders dan de steller van het middel oordeelt - niet onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring, geen nadere motivering.

4.6 Het eerste onderdeel faalt.

5.1 Ik lees het tweede onderdeel aldus dat het erover klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit onvoldoende met redenen is omkleed.

5.2 De steller van het middel heeft aangevoerd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het medeplegen van diefstal van elektriciteit, nu de ervaring leert dat bij het telen van hennepplanten lang niet in alle gevallen illegaal stroom wordt afgetapt.

5.3 Van voorwaardelijk opzet op de diefstal van elektriciteit is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de hennepkwekerij gepaard ging met de diefstal van elektriciteit. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat genoemde omstandigheid zich voordeed, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).(7)

5.4 Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij niet via de meter werd geregistreerd (bewijsmiddel 6). Verdachte heeft verklaard dat hij de stekker in het stopcontact heeft gedaan en de lampen via de stekker heeft laten lopen. De elektriciteit is verder aangesloten door zijn medeverdachte [betrokkene 1] (bewijsmiddelen 7.1 en 7.2).

Het hof heeft in een nadere bewijsoverweging, zoals opgenomen onder 3.5, overwogen dat het illegaal telen van hennepplanten, naar de ervaring leert, gepaard gaat met het illegaal aftappen van elektriciteit. Door het medeplegen van het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten heeft de verdachte, die ervaring had met het telen van hennepplanten, naar het oordeel van het hof, dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich schuldig zou maken aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit, hetgeen ook is geschied.

Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen noch uit de door het hof genoemde omstandigheden vloeit voort dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de hennepkwekerij gepaard ging met de diefstal van elektriciteit en deze kans ook heeft aanvaard. Derhalve is de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit onvoldoende met redenen omkleed.

5.5 Het tweede onderdeel slaagt.

6.1 Het derde onderdeel klaagt over de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

6.2 Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 23 september 2008 blijkt dat de verdachte en de raadsman het woord tot verdediging hebben gevoerd. De raadsman heeft dit gedaan aan de hand van pleitnotities welke bij de stukken van het dossier zijn gevoegd en welke - voor zover hier van belang - het volgende inhouden:

"(...)

Aangezien aan mijn cliënt niet ten laste is gelegd de vernieling van de woning en de daarin zich bevindende inventaris van de woning van [betrokkene 4] ben ik van mening dat reeds om deze reden de civiele vordering niet voor toewijzing

vatbaar is.

Overigens ben ik subsidiair van mening dat deze vordering niet-ontvankelijk is omdat absoluut onduidelijk is wat de schade is die [betrokkene 4] zou hebben geleden.

Zo claimt [betrokkene 4] een bedrag van € 3.163,21 dat aan Nuon Customer Care zou zijn betaald terwijl de ontnemingsvordering uitgaat van een bedrag van € 705,40 terzake gestolen energie.

Voorts kan ik de andere door [betrokkene 4] in rekening gebrachte posten niet in verband brengen met de wietplantage die zich immers slechts in woonkamer bevond.

Hooguit kan rekening worden gehouden met de kosten van vervanging van de lamel parketvloer in de woonkamer.

Ook het expertiserapport kan geen duidelijkheid geven ten aanzien van het causale verband tussen de andere schadeposten en de aanwezigheid van de wietplantage.

Voorts is onduidelijk in hoeverre de verzekering iets aan de verhuurder zou hebben uitbetaald, dit zal waarschijnlijk wel het geval zijn geweest in verband met het inschakelen van het expertisekantoor Knipmeijer. Hier moet meer duidelijkheid over komen.

(...) tevens bepleit ik (...) de afwijzing van de civiele vordering van [betrokkene 4].

(...)"

6.3 Het hof heeft vordering van de benadeelde partij ten bedrage van 12.177,87 euro gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van 5.455,50 euro en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en heeft deze beslissing als volgt gemotiveerd:

"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 4]

De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde.

De vordering is in eerste aanleg toegewezen.

De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem tenlastegelegde feiten.

Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.

Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.

Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer."

6.4 De steller van het middel heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij grotendeels is opgebouwd uit schade die niet rechtstreeks het gevolg is van de onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten. Verdachte is niet vernieling tenlastegelegd en derhalve had het hof de vordering dienen af te wijzen subsidiair had het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar vordering.

6.5 Vooropgesteld wordt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces (art. 51a, eerste lid, Sv). Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces.(8)

6.6 De vordering van de benadeelde partij strekt ter vergoeding van de tengevolge van de onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten geleden schade. De Opiumwet beoogt primair de bescherming van de volksgezondheid en daarnaast dienen bepaalde aspecten van deze wet tevens het belang van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, de handhaving van de openbare orde en de bestrijding van overlast door druggebruik.(9) De diefstalbepaling beschermt het vermogen, in het bijzonder de eigendom en het bezit van roerende zaken, in het onderhavige geval van elektriciteit. Weliswaar is de benadeelde partij, eigenaar van de woning waarin de hennepplantage is aangetroffen, in haar belangen geschaad doordat er schade aan de woning en de inboedel is ontstaan, maar mijns inziens is zij niet degene die rechtstreeks schade heeft geleden. De vraag immers of de geschonden norm van art. 3 Opiumwet en de geschonden norm van art. 310 Sr mede strekt tot bescherming tegen schade zoals door de benadeelde partij gesteld, dient ontkennend te worden beantwoord. Het betreft vermogensschade die door een derde wordt geleden. De benadeelde partij had derhalve op grond van art. 361, tweede lid onder b, Sv door het hof niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in haar vordering.

6.7 Het onderdeel slaagt.

7. Het eerste onderdeel faalt en kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het tweede en het derde onderdeel zijn terecht voorgesteld.

8. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 17 oktober 2008 beroep in cassatie ingesteld. Inmiddels zijn meer dan vierentwintig maanden verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit punt kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en de zaak dient te worden teruggewezen.(10)

9. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van de bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

10. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde, de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde straf en maatregel, en de zaak in zoverre zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 De steller van het middel heeft, gelet op het aangevoerde en de gebezigde bewijsmiddelen, kennelijk abusievelijk in de schriftuur opgenomen dat het verweer niet in strijd is met de bewezenverklaring, maar wel met de gebruikte bewijsmiddelen.

2 Zie bijvoorbeeld HR 17 december 2002, NS 2003, 62.

3 Zie bijvoorbeeld HR 25 maart 1975, NJ 1975, 270 m.nt. ThWvV en HR 6 juli 2004, LJN AO9905.

4 De Hullu, Materieel strafrecht, vierde druk, p. 437.

5 Zie bijvoorbeeld HR 17 november 1981, NJ 1983, 84 m.nt. ThWvV.

6 Ik merk hierbij nog op dat het enkele plaatsen van bakken en het ophangen van lampen geen (poging tot) telen oplevert. Vgl. HR 17 november 2009, LJN BJ3566, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het enkele inrichten van een ruimte om deze gereed te maken voor het kweken van hennep geen begin van uitvoering van het telen van hennep is. In het onderhavige geval heeft het plaatsen van de bakken en het ophangen van de lichten uiteindelijk geresulteerd in een volledig in bedrijf zijnde hennepplantage en levert dit handelen van verdachte een indicatie voor medeplegen op.

7 Vgl. HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552 m.nt. YB, rov. 3.6.

8 Kamerstukken II, 1989/90, 21345, nr. 3, p. 11.

9 Kamerstukken II, 2000/01, 27874, nr. 3, p. 1.

10 Vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.n. P.A.M. Mevis, rov. 3.5.3.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature