E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:PHR:2011:BO6691
LJN BO6691, Parket bij de Hoge Raad, 09/00835

Inhoudsindicatie:

Art. 46 Sr. Voorbereiding. Poging. Alternatieve tenlastelegging. Meervoudige kwalificatie. Alternatieve bewezenverklaring.

HR verwijst naar relevante overwegingen in HR LJN AE4200 en HR LJN ZD1345. Voorts geldt dat indien het openbaar ministerie de voorbereiding van meerdere hoofdfeiten wil tenlasteleggen, in de tenlastelegging duidelijk tot uitdrukking moet worden gebracht dat het om evenzovele voorbereidingen gaat. In geval van bewezenverklaring leidt dat vervolgens tot een daarmee overeenstemmende, meervoudige kwalificatie en toepassing van de samenloopregels van art. 55 e.v. Sr.

Denkbaar is dat in de praktijk ten tijde van het opstellen van de tenlastelegging onzeker is op welk hoofdfeit de voorbereiding betrekking had. Dat geldt ook voor de vraag of er sprake was van (enkelvoudige) voorbereiding van een hoofdfeit dan wel (meervoudige) voorbereiding van meerdere hoofdfeiten. Die moeilijkheid kan echter worden opgelost door het opstellen van een cumulatieve, alternatieve onderscheidenlijk subsidiaire tenlastelegging die - in geval van bewezenverklaring - ook bij het kwalificeren van het bewezene geen aanleiding geeft tot moeilijkheden. Daarbij verdient nog opmerking dat in het algemeen geldt dat een zogenoemde alternatieve bewezenverklaring toelaatbaar is voor zover een keuze uit de in de tenlastelegging alternatief vermelde kwalificaties voor de strafrechtelijke betekenis van het feit van geen belang is (vgl. HR LJN AC9316 rov. 6.4). Een dergelijk belang is in ieder geval aanwezig indien aan de alternatieven ongelijke strafmaxima zijn verbonden.

De tenlastelegging heeft betrekking op de (enkelvoudige) voorbereiding van één misdrijf en het Hof heeft in de bewezenverklaring ten onrechte opgenomen dat het de voorbereiding betrof van “een diefstal met geweld in vereniging en/of een afpersing met geweld in vereniging en/of een opzettelijke vrijheidsberoving in vereniging”. Voor het geval zou moeten worden aangenomen dat het hier om een alternatieve tenlastelegging gaat, had het Hof uit de alternatief vermelde hoofdfeiten een keuze moeten maken omdat de in de art. 312 en 317 Sr tegen ”diefstal met geweld in vereniging” onderscheidenlijk ”afpersing met geweld in vereniging” bedreigde gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren hoger is dan de in art. 282 Sr op “opzettelijke vrijheidsberoving” gestelde gevangenisstraf van acht jaren. Ook ’s Hofs meervoudige kwalificatie is dus onjuist.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie