Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Inkomstenbelasting en de premie AOV/AWW / Belastingjaar 1994

Betalingen van de schulden van een vennootschap kunnen als aftrekbare kosten van dienstbetrekking worden aangemerkt als de betalingen zijn verricht in zijn hoedanigheid van werknemer.

De betaling van de loonbelastingschuld van een vennootschap aan de eilandsontvanger wordt als negatief loon aangemerkt als geen verhaal op deze rechtspersoon mogelijk is.

Uitspraak



Beschikking van 30 augustus 2001, nr. 2000/214 en 215

DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN

zitting houdende in Sint Maarten,

inzake:

belanghebbende

tegen

de Inspecteur der Belastingen

1. Loop van het geding

1.1. Aan appellant zijn, met dagtekening 26 maart 1997, voor het jaar 1994 aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie AOV/AWW opgelegd naar achtereenvolgens een belastbaar inkomen van Naf 192.871 en een premie inkomen van Naf 33.853.

1.2. Tegen de aanslagen heeft appellant bij brief van 5 mei 1997 bezwaar ingediend. De aanslagen zijn bij beschikking van 17 juli 2000 gehandhaafd. Het beroepschrift is bij de Raad ingekomen op 15 september 2000, dus tijdig. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingezonden.

1.3. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zittingen van de Raad op 9 en 10 april 2001, gehouden op Sint Maarten. Op de eerste zitting zijn verschenen mr. P en W als gemachtigden van appellant en mr. R namens de Inspecteur; op de tweede zitting waren voornoemde W en de inspecteur aanwezig. De gemachtigden hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Zij hebben voorts bij brief van 10 april 2001 aan de Raad antwoord gegeven op ter zittingen gestelde vragen en een kopie van een koopovereenkomst ingezonden. Aan de Inspecteur zijn kopieën van deze stukken gezonden. Partijen hebben te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan nog een mondelinge behandeling van de zaak na beantwoording van deze vragen en inzending van de koopovereenkomst.

Vaststaande feiten

2.1. Appellant hield samen met zijn echtgenote direct of indirect alle aandelen in L N.V., een vennootschap die in twee winkels op het eiland x en y aan met name toeristen verkocht. Hij was tot medio 1991 tevens directeur van de vennootschap. Toen L N.V. destijds niet langer kon voldoen aan haar financiële verplichtingen, zijn haar voorraden, debiteuren, handelsnaam en activiteiten verkocht aan T N.V., een vennootschap die behoort tot de naar Italiaans recht opgerichte G S.p.a. (hierna: G). G was één van de leveranciers van L N.V. T N.V. heeft de activiteiten van L N.V. voortgezet onder dezelfde naam, op dezelfde locatie en met hetzelfde assortiment. Zij heeft ook het voltallige personeel van L N.V., vijfendertig werknemers waaronder appellant, in dienst genomen. Daarop is L N.V. in liquidatie getreden.

2.2. Appellant had indertijd een rekening-courant schuld aan L N.V., die op 31 mei 1991 USD 364.134 bedroeg. De A-Bank had een lening verstrekt aan L N.V., waarvan het saldo per 31 mei 1991 uitkwam op USD 2.467.600. Een dochtermaatschappij van G, M S.A.R.L, gevestigd in Luxemburg, heeft de vordering van de A-Bank op L N.V. overgenomen voor USD 1.300.000. Voor de overname van de vordering is USD 1.300.000 aan de A-Bank betaald. M S.A.R.L. heeft de aan deze vordering verbonden zekerheden uitgewonnen, waaronder zekerheidsrechten op het woonhuis van appellant in P en op de vaste activa van L N.V.

2.3. Appellant is per 1 september 1991 als ‘managing director’ in dienst getreden van T N.V. en van de aan haar gelieerde vennootschap C N.V. Bij brief van 18 september 1991 deelde G

appellant mee dat het nakomen van alle verplichtingen waarvoor hij persoonlijk aansprakelijk was tegenover de eilandsontvanger en de Inspecteur een voorwaarde is voor zijn indiensttreding. Bij brief van 20 september 1992 schreef G aan appellant: “Even though we expect that your valuable experience will make a substantial contribution to the success of the ventures of CDFTC and T, the outstanding debts of the former L Companies with local entities and persons would hamper the smooth operation of the Companies on St. Maarten. Therefore, in order to save guard the future of C and T, you agree to settle the old L debts to the following entities and persons:

- Island Receiver (Profit Tax, Wage Tax)

- X

- Y

- B

- ....

- ....

Your employment as managing directors of C and T is conditional upon your assurance to us that the monies paid to you as compensation as managing directors will be used to repay said debts according to our agreement of September 18, 1991 by returning the enclosed copy of this letter signed for approval”.

2.4. Appellant heeft in 1994 Naf 171.792 betaald ten behoeve van de schuldeisers van L N.V., waaronder Naf 54.146 aan de eilandsontvanger ter zake van loonbelasting, Naf 12.113 aan Yen Naf 54.981 aan de banken. Hij heeft het bedrag van Naf 171.792 in de aangifte inkomstenbelasting als aftrekbare kosten van dienstbetrekking in mindering op zijn loon van Naf 90.536 gebracht. De Inspecteur heeft dit bedrag niet in aftrek toegelaten. Appellant houdt thans niet langer staande dat de betalingen ter zake van de schulden aan B, een bevriende zakenrelatie van hem, in 1994 een bedrag van Naf 42.720 , aftrekbaar zijn van het loon. Appellant heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting 1991 tot en met 1998 in verband met het betalen van de schulden van L N.V. in totaal een bedrag van Naf 645.149 opgevoerd als aftrekbare kosten. In de aangiften inkomstenbelasting 1996 en 1997 zijn de betaalde bedragen voor slechts 75 percent afgetrokken (voor Naf 10.958, respectievelijk 29.799).

3. Omschrijving van geschil en standpunten van partijen

In geschil is of de betalingen van de schulden van L N.V. door appellant als aftrekbare kosten van dienstbetrekking kunnen worden aangemerkt.

De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken en de pleitnota.

Ter zitting heeft de gemachtigde nog het volgende verklaard. G is een producent van x en y. Bij de overgang van de onderneming in 1991 gingen 35 werknemers mee. Onbekend is of ook betaald is voor goodwill. Appellant genoot een jaarloon in geld van Naf 144.000 in 1990, 147.400 in 1991, 87.200 in 1992 en 89.900 in 1993. T N.V. heeft geld geleend aan appellant opdat deze zijn schulden aan derden vervroegd kan aflossen. Appellant is niet alleen verplicht schulden van L N.V. af te lossen, maar ook die van verbonden vennootschappen die eveneens zijn geliquideerd. Deze laatste schulden zijn relatief gering in omvang. In de arbeidsovereenkomst met appellant is de bepaling dat ‘the present employment … does not constitute a continuation of his previous employment with L opgenomen om schuldeisers van L N.V. buiten de deur te houden. De waarde van de woning van appellant bedroeg Naf. 1, 3 miljoen.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Appellant stelt dat hij zich bereid heeft verklaard om de schulden van L N.V. te voldoen om een dienstbetrekking bij T N.V. te kunnen krijgen. De Inspecteur stelt dat appellant zijn schuld aan L N.V. heeft betaald en de schulden van ‘zijn N.V.’ aflost, waarvoor hij reeds aansprakelijk was. De Raad is van oordeel dat in het algemeen niet kan worden aangenomen dat een werknemer enkel ter wille van het verwerven van een nieuwe dienstbetrekking zich bereid verklaart schulden van zijn gewezen werkgever op zich te nemen, laat staan een opoffering ter grootte van het hier aan de orde zijnde bedrag, zelfs niet als deze nieuwe betrekking kan worden opgevat als een voortzetting van de vorige dienstbetrekking. Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat zich hier een uitzondering op de regel voordoet.

4.2. Appellant stelt dat hij in zijn kwaliteit van werknemer met G heeft afgesproken dat hij de (of bepaalde) schulden van L N.V. zou voldoen en verwijst daarvoor naar de brieven van G van 18 september 1991 en 20 september 1992. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant echter niet aannemelijk gemaakt dat hij bereid was de schulden van zijn gewezen werkgever te betalen enkel om bij overgang van de onderneming in dienst te kunnen komen van de nieuwe eigenaar van de onderneming. Het ligt naar het oordeel van de Raad meer voor te hand dat appellant om een dreigend faillissement in privé af te wenden en om zijn goede naam op het eiland te beschermen bereid was om met de nieuwe eigenaar van de onderneming, G, tot een vergelijk te komen inzake zijn rekening-courant schuld aan L N.V. en zijn aansprakelijkheid voor de schuld van L N.V. aan de A-Bank. Appellant heeft zich weliswaar tegenover zijn nieuwe werkgever verbonden om deze schuld en verplichting na te komen, maar daarmee heeft hij geen financiële lasten aanvaard die hij voorheen nog niet had. Daarom kunnen de aflossingen niet worden aangemerkt als kosten die op de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking zijn terug te voeren. Het is verder niet gesteld of gebleken dat de schuld en verplichting hun grond vonden in de oude dienstbetrekking.

4.3. Appellant stelt voorts dat hij als gewezen bestuurder van L N.V. op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en letter b, van de Landsverordening op de loonbelasting 1976 hoofdelijk aansprakelijk is voor haar loonbelastingschuld en dat hij deze schuld heeft betaald aan de eilandsontvanger. De Inspecteur betwist dat de betaling aan de eilandsontvanger aftrekbaar is met de stelling dat appellant niet hoofdelijk aansprakelijk is zolang geen naheffingsaanslag in de loonbelasting is opgelegd aan de inhoudingsplichtige. Deze laatste stelling is niet juist, omdat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder van een rechtspersoon rechtstreeks voortvloeit uit voornoemde bepaling in de Landsverordening. Maar de Raad kan ook appellant niet volgen in zijn stelling. Weliswaar geldt dat een bestuurder, die hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting verschuldigd door de rechtspersoon, het bedrag van de betaling aan de eilandsontvanger als negatief loon in mindering op zijn inkomen kan brengen, maar dat geldt alleen voor zover geen regres op de rechtspersoon mogelijk is. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na de betaling van de loonbelastingschuld van L N.V. (of toen hij zich destijds tot deze betaling verplichtte) geen verhaal kon vinden op deze inhoudingsplichtige, met name door afboeking van de betaling (of de verplichting) op zijn rekening-courant schuld aan haar.

4.4. Vorenstaande overwegingen voeren de Raad tot de slotsom dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn hoedanigheid van werknemer betalingen heeft verricht ten behoeve van de aflossing van een aantal schuldeisers van L N.V. en voorts dat hij voor (de verplichting tot) het betalen van de loonbelastingschuld van L N.V. aan de eilandsontvanger geen verhaal kon vinden op deze rechtspersoon.

5. Beslissing

De Raad verklaart de beroepen ongegrond.

mrs. L. van Gijn, C.W.M. van Ballegooijen en L.F. van Kalmthout


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature