Uitspraak
Uitspraak op het hoger beroep van:
De Regering van Curaçao,
appellante (hierna: de Regering),
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof, advocaat
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van1 juni 2020, CUR201802807, in het geding tussen:
de Regering,
en
[betrokkene],
wonende te Curaçao,
geïntimeerde (hierna: betrokkene),
gemachtigde: A.V.E. Vilchez
Procesverloop
De Regering heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak ter zitting van 24 februari 2022 behandeld. De Regering heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Overwegingen
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is werkzaam als beleidsmedewerker A, schaal 11, bij de beleidsorganisatie Human Resources & Organisatie van het ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening.
1.2.
In juni 2017 heeft het ministerie van Justitie de functie van Adviseur/Consulent E, schaal 12, opengesteld. Als functie-eisen zijn onder meer vermeld: een academische opleiding aangevuld met drie ervaringsjaren, actuele kennis van het materiële ambtenarenrecht en van de rechtspositionele regelingen voor de politie en de kustwacht.
1.3.
Betrokkene en vier andere sollicitanten hebben op de functie gereageerd. De selectiecommissie heeft de sollicitatiebrieven vervolgens beoordeeld aan de hand van de gestelde functie-, opleidings-en ervaringseisen.
1.4.
Betrokkene is met één andere sollicitant door de brievenselectie gekomen. Mede omdat beide overgebleven sollicitanten eerder bij het ministerie van Justitie hadden gewerkt, heeft de selectiecommissie besloten geen sollicitatiegesprek met hen te voeren maar beide kandidaten een casusopdracht te laten maken.
1.5.
De minister van Justitie (minister) heeft betrokkene bij beslissing van 5 april 2018 (afwijzingsbesluit) meegedeeld dat zij in ruime mate aan de gestelde functie-eisen voldoet, maar dat de voorkeur is uitgegaan naar de andere voorgedragen kandidaat. Daarbij heeft de minister als voornaamste reden voor de afwijzing van betrokkene genoemd dat de voorgedragen kandidaat meer ervaring heeft met de bij de functie betrokken doelgroep en hun rechtspositie. Tegen het afwijzingsbesluit heeft betrokkene op 9 mei 2018 bezwaar gemaakt bij de minister.
1.6.
Bij landsbesluit van 4 juni 2018 heeft de minister de voorgedragen kandidaat benoemd in de opengestelde functie.
2. De minister heeft het bezwaar van betrokkene tegen het afwijzingsbesluit bij besluit van 6 juni 2018 ongegrond verklaard. Hierbij heeft de minister de afwijzing van betrokkene en de keuze voor de voorgedragen kandidaat nader onderbouwd. Verder heeft de minister daarbij uiteengezet waarom de selectiecommissie in dit geval heeft gekozen voor een casusopdracht.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht, voor zover van belang, het bezwaar gegrond verklaard en het afwijzingsbesluit vernietigd. Daartoe heeft het Gerecht het volgende overwogen. Betrokkene heeft betoogd dat zij door het afwijzingsbesluit in haar financiële rechtspositie is aangetast en dat zij met haar bezwaar compensatie beoogt in de vorm van het rechttrekken van haar bezoldiging naar schaal 12. Betrokkene heeft hiermee aannemelijk gemaakt dat zij voldoende belang heeft bij voortzetting van de procedure. Verder heeft de minister onvoldoende onderbouwd dat de voorgedragen kandidaat over meer kennis en ervaring voor de uitoefening van de functie beschikt dan betrokkene.
4. De Regering heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het afwijzingsbesluit is vernietigd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Regering heeft aangevoerd dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene procesbelang had bij de behandeling van haar bezwaar.
5.1.1.
Wat het Gerecht heeft overwogen over het betoog van betrokkene, zoals hiervoor weergegeven onder 3, wordt ondersteund door het verhandelde ter zitting van het Gerecht. Daaraan voegt de Raad het volgende toe. De door betrokkene gewenste compensatie in de vorm van de ophoging van haar bezoldiging naar schaal 12 vat de Raad op als een verzoek om schadevergoeding. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3207) kan de omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming tot het oordeel leiden dat sprake is van een actueel procesbelang. Daarvoor is vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. Daarvan is in dit geval sprake. Immers, niet onaannemelijk is dat betrokkene door de afwijzing van haar sollicitatie een salarisschaal is misgelopen. Anders dan de Regering heeft betoogd, is daarbij niet van belang dat betrokkene het verzoek om een financiële compensatie niet tegelijk met het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit naar voren heeft gebracht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.2.
De Regering heeft verder aangevoerd dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de afwijzing geen deugdelijke motivering bevat.
5.2.1.
Weliswaar heeft het Gerecht het besluit van 6 juni 2018, waarbij de minister het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit ongegrond heeft verklaard, vernietigd omdat de minister niet bevoegd was om op het bezwaar te beslissen, en zich beperkt tot de toetsing van het afwijzingsbesluit, maar niet kan worden voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de minister de motivering van het afwijzingsbesluit in het besluit van 6 juni 2018 heeft aangevuld naar aanleiding van het bij hem ingediende bezwaar. De vraag die in hoger beroep dan ook voorligt is of de motivering van het afwijzingsbesluit, zoals aangevuld in het besluit van 6 juni 2018, toereikend is om het afwijzingsbesluit te kunnen dragen.
5.2.2.
Voorop staat, zoals het Gerecht terecht onder verwijzing naar vaste rechtspraak heeft overwogen, dat de beslissing van de minister in een sollicitatieprocedure, zoals hier aan de orde, het resultaat is van een beoordeling van de capaciteiten van een betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft de minister beoordelingsruimte. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend.
5.2.3.
De Raad is van oordeel dat de Regering het afwijzingsbesluit met de nadere motivering ervan, zoals neergelegd in het besluit van 6 juni 2018, in samenhang met de nadere onderbouwing aan de hand van de in hoger beroep overgelegde stukken, toereikend heeft onderbouwd. De beroepsgrond slaagt dan ook.
5.2.4.Overwogen wordt dat, gelet op het gelijke opleidingsniveau van beide kandidaten, de Regering redelijkerwijs doorslaggevende betekenis heeft kunnen hechten aan de duur en de relevantie van de werkervaring van de benoemde kandidaat in vergelijking met betrokkene.
5.3.De slotsom luidt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het afwijzingsbesluit is vernietigd. Doende wat het Gerecht zou behoren te doen zal de Raad het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaren
6. Voor een veroordeling van de Regering in de kosten van betrokkene in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het besluit van 5 april 2018 is vernietigd;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 5 april 2018 ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. P. Klik, leden, uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.