Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Anciënniteitseis en uitstel van bevordering bij arbeidsongeschiktheid. Als het gaat om het vaststellen van de arbeidsongeschiktheidsperiode moeten alle dagen in een periode van ziekte worden geteld, dus geen vijf, maar zeven dagen per week.

Uitspraak



RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN

ARUBA

Op het hoger beroep van:

[Appellante],

wonend in Aruba,

appellante,

gemachtigde: mr. R.P. Lee,

tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 27 mei 2019, AUA201803052 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:

appellante

en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,

gemachtigde: mr. M.P. Jansen, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 13 augustus 2018 is appellante met ingang van 1 augustus 2013 bevorderd naar de rang van hoofdklerk (schaal 5, dienstjaar 7).

Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.

Geïntimeerde heeft geen contramemorie ingediend.

Appellante heeft een vijftal op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken van het Gerecht ingezonden.

De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante is werkzaam bij de naschoolse kinderopvang Traimerdia. Met ingang van 1 januari 2004 is zij als ambtenaar in tijdelijke dienst benoemd in de rang van klerk (schaal 3). Per 1 januari 2008 is zij bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4). Bij brief van 6 november 2013 heeft appellante verzocht haar met ingang van 1 januari 2011 te bevorderen naar de rang van hoofdklerk (schaal 5).

1.2.

Het waarnemend hoofd van de Dienst Publieke Scholen (DPS) heeft bij brief van 29 januari 2018 voorgesteld appellante met ingang van 1 maart 2013 te bevorderen naar schaal 5. Dit voorstel is niet gevolgd, maar wel het voorstel van de directeur van het Departamento Recurso Humano om appellante met ingang van 1 augustus 2013 te bevorderen naar de rang van hoofdklerk (schaal 5). In de bestreden beschikking is de keus voor deze ingangsdatum van de bevordering gemotiveerd met de stelling dat overeenkomstig de gehanteerde gedragslijn het bevorderingsmoment wordt vertraagd van ambtenaren die arbeidsongeschikt zijn en daardoor geen arbeid kunnen verrichten. Bij een arbeidsongeschiktheid van meer dan 90 dagen in de beoordelingsperiode kan het bevorderingsmoment worden verschoven naar een latere datum. In de voor appellante geldende beoordelingsperiode - die loopt van 1 januari 2008 tot 1 maart 2013 - is appellante in totaal 143 kalenderdagen arbeidsongeschikt geweest.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellante tegen de bestreden beschikking ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerecht van 8 januari 2018, ECLI:NL:OGAACMB:2018:2, heeft het Gerecht overwogen dat geïntimeerde inderdaad een vaste gedragslijn hanteert wat betreft het verband tussen arbeidsongeschiktheid en de datum van bevordering. Evenals in de door het Gerecht genoemde uitspraak heeft het Gerecht in de zaak van appellante geen grond gezien voor het oordeel dat geïntimeerde zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het functioneren van appellante niet beoordeeld kon worden. Volgens het Gerecht is niet in geschil dat geïntimeerde overeenkomstig genoemde gedragslijn heeft besloten.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep (kort samengevat) naar voren gebracht dat het gaat om ongepubliceerd en niet beschreven beleid, waarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Dit beleid kan ook niet met terugwerkende kracht worden toegepast. Volgens appellante is onduidelijk sinds wanneer dit beleid wordt toegepast en het is de vraag of dat beleid ook al werd toegepast in 2012 en 2013. Verder heeft appellante aangevoerd dat de vertraging van de bevordering in haar geval disproportioneel is. Geïntimeerde heeft een vertraging van 1 jaar en 8 maanden toegepast, terwijl appellante in totaal 143 kalenderdagen arbeidsongeschikt is geweest.

3.2.

Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tegen de door het Gerecht genoemde uitspraak is hoger beroep ingesteld. Daarop is beslist bij uitspraak van de Raad van 18 augustus 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:50, waarbij de uitspraak van het Gerecht is bevestigd. In die uitspraak ging het om een ambtenaar die in de periode van vier jaar na haar laatste bevordering 626 dagen arbeidsongeschikt is geweest, en na de aanvang van haar arbeidsongeschiktheid arbeidsongeschikt is gebleven. Onder deze omstandigheden kan worden onderschreven dat geïntimeerde zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij het functioneren van appellante niet heeft kunnen beoordelen. Een verdere carrièrelijn van die ambtenaar kan weer worden uitgestippeld als en zodra de ambtenaar weer gaat werken.

4.2.

Uit de in 4.1 beschreven situatie kan, in relatie tot de situatie die in de onderhavige zaak aan de orde is, anders dan het Gerecht heeft gedaan, niet worden geconcludeerd dat geïntimeerde inderdaad een vaste gedragslijn hanteert. Appellante is namelijk wel bevorderd, alleen niet met ingang van het moment waarop zij bevorderd wilde worden. Bovendien heeft geïntimeerde nooit gesteld dat het functioneren van appellante door haar arbeidsongeschiktheid niet beoordeeld kon worden.

4.3.

Naast de situatie dat geïntimeerde een bevordering uitstelt, omdat als gevolg van langdurige arbeidsongeschiktheid het functioneren van de betrokken ambtenaar niet beoordeeld kan worden, stelt geïntimeerde een vaste gedragslijn te hanteren dat bij een arbeidsongeschiktheid van meer dan 90 dagen in de beoordelingsperiode het bevorderingsmoment kan worden verschoven naar een latere datum. Het idee daarbij is dat het moment van bevorderen in zo’n situatie wordt opgeschoven met de periode van arbeidsongeschiktheid in de beoordelingsperiode. Naar het oordeel van de Raad kan in zijn algemeenheid een vaste gedragslijn waarbij voor het bevorderingsmoment rekening wordt gehouden met langdurige arbeidsongeschiktheid niet als onredelijk worden gekwalificeerd. Zeker niet gezien in het licht van het relatief hoge ziekteverzuimpercentage onder ambtenaren van het Land Aruba.

4.4.

Appellante beroept zich op onbekendheid met de door geïntimeerde gehanteerde vaste gedragslijn. Geïntimeerde heeft niet duidelijk kunnen maken door wie en wanneer deze gedragslijn is vastgesteld en of en waar die gedragslijn bekend is gemaakt. Van een voldoende kenbare gedragslijn is dan ook (nog) geen sprake. Dat neemt niet weg dat geïntimeerde in deze en vergelijkbare zaken bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid tot bevordering uitleg heeft gegeven aan de anciënniteitseisen, als bedoeld in onder meer Bijlage B bij de Bezoldigingsregeling Aruba 1986. De door geïntimeerde gegeven uitleg dat het bij anciënniteit gaat om tijd doorgebracht in actieve dienst, is op zichzelf een redelijke uitleg. Getoetst moet dan worden of geïntimeerde deze uitleg op een juiste en consistente wijze hanteert

4.5.

Onduidelijk is welke beoordelingsperiode geïntimeerde in acht neemt. Kennelijk wordt deels wel aangesloten bij de anciënniteitseis voor bevordering naar een hogere rang, maar in het geval van appellante, voor wie een anciënniteitseis geldt van vier jaar in de rang van klerk 1ste klasse, is uitgegaan van een beoordelingsperiode van vijf jaar en twee maanden. Daarbij heeft geïntimeerde kennelijk aangesloten bij het voorstel van het waarnemend hoofd DPS om appellante met ingang van 1 maart 2013 te bevorderen.

4.6.

Arbeidsongeschiktheid gedurende 143 dagen komt neer op een arbeidsongeschiktheidsperiode van vier maanden en 23 dagen. In de overzichten van arbeidsongeschiktheid worden namelijk alle dagen in een periode van ziekte geteld, dus geen vijf, maar zeven dagen per week. Dit leidt tot de conclusie dat appellante in de door geïntimeerde in acht genomen beoordelingsperiode ten minste vier jaar en negen maanden in actieve dienst is geweest als klerk 1ste klasse. Daarmee heeft zij ruimschoots voldaan aan de anciënniteitseis van vier jaar. Voor een verlenging van de anciënniteitsperiode na 1 maart 2013 is dan ook geen grond aanwezig. Evenmin is een grond aanwezig om appellante pas met ingang van 1 maart 2013 te bevorderen naar de rang van hoofdklerk. In de periode van vier jaar voorafgaand aan 1 januari 2012 - het vroegst mogelijke tijdstip met ingang waarvan appellante bevorderd kan worden naar de rang van hoofdklerk - is appellante gedurende 120 dagen arbeidsongeschikt geweest en dat is omgerekend een periode van vier maanden.

4.7.

Het Gerecht heeft de bestreden beschikking ten onrechte in stand gelaten. Geïntimeerde zal opnieuw op het verzoek om bevordering van appellante moeten beslissen.

4.8.

Eerder in deze uitspraak is overwogen dat het redelijk is dat geïntimeerde de diverse geldende anciënniteiteisen - in het kader van verzoeken of voordrachten tot bevordering - zo uitlegt dat het gaat om actieve dienst. Anciënniteitseisen zijn echter niet identiek, maar variëren. Een periode van vier maanden arbeidsongeschiktheid bij een anciënniteitseis van vier jaar is van een geheel andere orde dan een periode van vier maanden arbeidsongeschiktheid bij een anciënniteitseis van een of twee jaar. Gelet op wat hiervoor is overwogen ligt een bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) met ingang 1 januari 2012 in de rede.

4.9.

De slotsom is dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat het Gerecht had moeten doen, zal de Raad het bezwaar tegen de bestreden beschikking alsnog gegrond verklaren, de bestreden beschikking vernietigen en geïntimeerde opdracht geven een nieuwe beschikking op het verzoek van appellante te nemen.

5. De Raad ziet aanleiding geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en hoger beroep.

Beslissing

De Raad:

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het bezwaar gegrond;

- vernietigt de bestreden beschikking;

- bepaalt dat de Gouverneur van Aruba binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beschikking op het verzoek van appellante neemt met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt de Gouverneur van Aruba tot betaling aan appellante van haar proceskosten in bezwaar en in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 2.800,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, A.H.M. van de Leur en

J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature