U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Strafontslag. De gedragingen die appellant terecht zijn verweten leveren ernstig plichtsverzuim op. Dat plichtsverzuim kan appellant worden toegerekend en de door geïntimeerde opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag is niet onevenredig aan het vastgestelde plichtsverzuim. Appellant heeft met zijn gedrag de integriteit, zuiverheid en goede naam van het KPA ernstig beschadigd.

Formele relatie: ECLI:NL:OGAACMB:2019:108

Uitspraak



RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN

ARUBA

Op het hoger beroep van:

de Gouverneur van Aruba,

appellant,

gemachtigde: mr. M.P. Jansen, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,

tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 14 oktober 2019, AUA201901410 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:

appellant

en

[geïntimeerde],

wonend in Aruba,

geïntimeerde,

gemachtigde: mr. E. Duijneveld.

Procesverloop

Bij brief van 25 maart 2019, kenmerk [kenmerk] (kennisgeving) heeft appellant geïntimeerde in kennis gesteld van het voornemen van het Land om hem op grond van artikel 83, eerste lid, onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.

Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht vastgesteld dat geïntimeerde zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim en dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend. Het Gerecht heeft de straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd, met een proeftijd van twee jaren.

Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van geïntimeerde is verschenen.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Geïntimeerde was werkzaam als technisch medewerker timmeren bij de Dienst Openbare Werken (DOW). Op 29 mei 2018 heeft er een incident plaatsgevonden op de werkplaats van de afdeling bouwkundige werken van de DOW, waarbij geïntimeerde zijn collega K een harde klap in het gezicht heeft gegeven.

1.2.

Geïntimeerde is als ordemaatregel tijdelijk op een andere afdeling geplaatst. De directeur van de DOW heeft per brief van 24 juli 2018 aan de directeur van het Departamento Recurso Humano (DRH) gevraagd een disciplinaire procedure te starten tegen geïntimeerde.

1.3.

Op 8 november 2018 heeft een tweede incident plaatsgevonden, toen K met een andere collega kerstversiering kwam ophalen op het terrein waar geïntimeerde te werk was gesteld. Geïntimeerde zou toen K hebben bedreigd en op het raam van de auto waarin K zat hebben geslagen.

1.4.

Aan geïntimeerde is op 9 november 2018 de toegang tot het werk ontzegd en bij landsbesluit van 14 november 2018 is geïntimeerde in zijn ambt geschorst. Bij brief van 14 november 2018 is hij in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden voor het gedrag dat hem wordt verweten (kort samengevat): dat hij zich ongepast gedraagt en fysiek geweld gebruikt op de werkvloer jegens zijn collega’s. Geïntimeerde heeft zich op 3 december 2018 schriftelijk verantwoord.

1.5.

Bij de kennisgeving van het voornemen geïntimeerde de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, heeft appellant toepassing gegeven aan artikel 95 van de La, door ge ïntimeerde de keus te laten of hij al dan niet tegen dit voornemen een bezwaarschrift wil indienen bij het Gerecht. Geïntimeerde heeft gekozen voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de kennisgeving.

2. Het Gerecht heeft overwogen dat vastgesteld kan worden dat geïntimeerde zijn collega K op 29 mei 2018 heeft geslagen en dat geïntimeerde op 8 november 2018 K heeft bedreigd en met zijn vuist tegen een dienstvoertuig heeft geslagen. Appellant heeft volgens het Gerecht deze drie gedragingen onafhankelijk en in samenhang met elkaar, terecht als plichtsverzuim gekwalificeerd. Dit plichtsverzuim kan geïntimeerde worden toegerekend. Gelet op de ernst van de gedragingen, mede gezien de lange duur van het dienstverband van geïntimeerde waarbij hij niet eerder disciplinair is gestraft, is het Gerecht van oordeel dat de disciplinaire straf van ontslag daaraan niet evenredig is. Een voorwaardelijk ontslag is wel evenredig aan het vastgestelde plichtsverzuim.

3.1.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, omdat in de visie van appellant het plichtsverzuim zo ernstig is dat geen lichtere straf dan onvoorwaardelijk ontslag kan worden opgelegd. Het gaat volgens appellant om de bescherming en veiligheid van de overige werknemers van appellant alsmede overheidsgoederen

3.2.

Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar onderdelen 1.1 tot en met 1.4 van de aangevallen uitspraak.

4.2.

Zoals het Gerecht terecht heeft overwogen moet om plichtsverzuim te kunnen aannemen op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.

4.3.

In de kennisgeving is het volgende aan geïntimeerde verweten:

“U wordt verweten dat u reeds meerdere malen agressief gedrag heeft vertoond tegen meerdere collega’s. Er zijn meerdere incidenten voorgevallen waarbij u zich zowel verbaal en fysiek agressie en/of gewelddadig heeft uitgelaten tegen uw collega’s, hen grovelijk heeft beledigd en zelfs heeft mishandeld. U heeft laatst een collega vernederd door hem fysiek seksueel te intimideren en deze collega tevens onverwacht en hard in het gezicht te slaan. Voorts heeft u een andere collega, die zwakbegaafd is, aangevallen.”

Van al deze verwijten is maar een feit komen vast te staan, namelijk dat geïntimeerde zijn collega hard in het gezicht heeft geslagen. In het bijzonder is niet komen vast te staan dat appellant een collega heeft vernederd door hem fysiek seksueel te intimideren. Het is zelfs mogelijk dat het K was die geïntimeerde fysiek seksueel heeft geïntimideerd, maar zoals het Gerecht terecht heeft overwogen is niet met voldoende zekerheid vast te stellen wat er voorafgaand aan de klap tussen geïntimeerde en K is voorgevallen. Dit neemt overigens niet weg dat het geven van een harde klap aan een collega zonder meer als plichtsverzuim kan worden gekwalificeerd.

4.4.

Van het tweede incident op 8 november 2018 staat vast dat geïntimeerde K heeft bedreigd en tegen het raam heeft geslagen van het dienstvoertuig waar K in zat. Ook deze gedragingen leveren plichtsverzuim op. Dit plichtsverzuim en het in 4.3. vastgestelde plichtsverzuim kan aan geïntimeerde worden toegerekend, zoals het Gerecht ook terecht heeft vastgesteld.

4.5.

Voor de vraag welke straf evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim spelen in zijn algemeenheid meer aspecten dan alleen de verweten gedragingen een rol. In dit geval is van belang dat geïntimeerde al lang in dienst van het Land was en nooit eerder disciplinair is gestraft. Verder is ook van belang dat geïntimeerde tijdelijk op een andere plek te werk is gesteld met onder meer de bedoeling dat hij geen direct contact met K zou hebben. Het is vervolgens K die naar de werkplek van geïntimeerde is toegegaan. Het door geïntimeerde vertoonde gedrag is niet toelaatbaar, maar had niet plaatsgevonden als K zich niet op de werkplek van geïntimeerde zou hebben vertoond. Onder al deze omstandigheden is de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig aan de verweten gedragingen. De straf van voorwaardelijk ontslag lijkt in deze situatie juist een zeer passende straf te zijn, gericht op het voorkomen van herhaald gedrag van geïntimeerde.

4.6.

De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, A.H.M. van de Leur en

J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature