Uitspraak
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante],
wonend in Curaçao,
appellante,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Curaçao, van 25 augustus 2017, in zaak nr. GAZ 2016/79621, in het geding tussen:
appellante,
en
de Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport,
geïntimeerde,
gemachtigde mr. J.G. Ricardo, in overheidsdienst.
Procesverloop
Bij brief van 12 mei 2016 heeft geïntimeerde afwijzend gereageerd op het verzoek van appellante om de toezegging haar te benoemen tot directeur van de VSBO-school Juan Pablo Duarte na te komen (de afwijzing).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellante daartegen ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
De Raad heeft de zaak in de samenstelling mrs. D. Haan, voorzitter, L.C. Hoefdraad en R.L.G. Lieuw-van Gorp (Lieuw), leden, ter zitting behandeld op 28 februari 2019, waar appellante, bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen. Geïntimeerde werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door C. de Witt-Hamer en D. Sillie, beiden werkzaam voor het betrokken ministerie.
Na de zitting is Lieuw overleden en is haar plaats ingenomen door mr. J. Sybesma. Partijen hebben de Raad desgevraagd toestemming verleend in die samenstelling zonder nieuwe zitting uitspraak te doen.
Overwegingen
1. De Raad stelt ambtshalve vast dat appellante op 22 september 2017 binnen dertig dagen na verzending van de aangevallen uitspraak en derhalve tijdig een pro forma beroepschrift heeft ingediend. Voor de door geïntimeerde bepleite niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens termijnoverschrijding bestaat derhalve geen grond.
2. Anders dan appellante betoogt, heeft het Gerecht bij de aangevallen uitspraak terecht en op goede gronden geoordeeld dat appellante aan de beweerdelijke toezegging van de waarnemend Directeur van de Dienst Onderwijs (de wnd. Directeur) over een benoeming als schooldirecteur niet het rechtens te respecteren vertrouwen kon ontlenen dat geïntimeerde die toezegging zou honoreren door medewerking te verlenen aan het daartoe benodigde Landsbesluit.
Ook in hoger beroep heeft appellante geen feiten gesteld op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat geïntimeerde, die op grond van artikel 1, aanhef en onder e, van de Landsverordening voortgezet onderwijs voor de openbare scholen het bevoegd gezag is, rechtens gehouden was die medewerking te verlenen. De wervingsprocedure in 2014 voor schooldirecteur, waaruit appellante als benoembare kandidaat naar voren is gekomen, heeft immers onweersproken niet geresulteerd in een voordracht door de wnd. Directeur aan geïntimeerde, zodat geïntimeerde niet tot een eigen beoordeling daarvan is kunnen komen, laat staan dat zij aan appellante te kennen zou hebben kunnen geven daarmee in te stemmen. Appellante moest beseffen dat bij ontstentenis van instemming van het bevoegd gezag met haar benoeming tot schooldirecteur, zij er nog niet vanuit kon gaan dat haar benoeming als schooldirecteur zou worden geformaliseerd bij door de Regering van Curaçao te nemen Landsbesluit.
Nadat de wnd. Directeur werd opgevolgd door een nieuwe Directeur heeft die een nieuwe wervingsprocedure geëntameerd, waaraan appellante niet heeft meegedaan. Uit voorgaande volgt dat appellante ten onrechte meent dat zij, omdat geïntimeerde gebonden zou zijn aan het resultaat van de eerdere wervingsprocedure, daaraan niet behoefde mee te doen.
3. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.