Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

loonvordering, toepassing art. 272 Rv

Uitspraak



GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

V O N N I S

op de vordering tot schorsing ex artikel 272 Rv van:

de naamloze vennootschap

YAELLE N.V. h.o.d.n. EFFY JEWELERS,

gevestigd in Sint Maarten,

hierna te noemen: Effy,

oorspronkelijk gedaagde, thans appellante,

verzoekster tot schorsing,

gemachtigde: mr. R.M. Stomp,

tegen

[GEINTIMEERDE]

wonend in Sint Maarten,

hierna te noemen: [geïntimeerde],

oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,

verweerster in het schorsingsincident,

gemachtigde: mr. J.G. Snow.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

Bij akte van 11 maart 2021, ingekomen ter griffie op 12 maart 2021, is Effy in hoger beroep gekomen van het tussen partijen op 5 maart 2021 gewezen en uitgesproken vonnis in kort geding van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht).

1.2.

Bij op 12 maart 2021 ingekomen afzonderlijk verzoekschrift, met producties, heeft Effy een vordering ingesteld die ertoe strekt dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst totdat in de procedure in hoger beroep zal zijn beslist.

1.3.

Bij op 22 maart 2021 per e-mail (door het Hof toegestaan) ingediend verweerschrift, met producties, heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot het niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster, althans tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van verzoekster in de proceskosten.

1.4.

Op 1 april 2021 hebben partijen per e-mail pleitnotities ingediend.

1.5.

Vonnis is bepaald op heden.

2 De beoordeling

2.1.

Bij de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 272 Rv geldt hetgeen de Hoge Raad op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, NJ 2020/425) heeft overwogen:

a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.

b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.

c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.

d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:

i. in een incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;

ii. in een incident tot zekerheidstelling;

iii. in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging;

iv. in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging indien tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld.

2.2.

Het gaat in deze zaak om het volgende. Vanaf begin 2015 is [geïntimeerde] op grond van een arbeidsovereenkomst (inmiddels) voor onbepaalde tijd in dienst bij Effy tegen een netto maandloon van laatstelijk NAf 3.569,65. Vanaf april 2020 heeft Effy niet meer het volledige loon aan [geïntimeerde] doorbetaald. Volgens Effy omdat [geïntimeerde] heeft geweigerd bepaalde door de werknemers in te vullen documenten teneinde de door Effy gewenste steun van de Sint Maartense overheid, de zogenaamde SSRP (payroll support), te verkrijgen, te komen tekenen. [geïntimeerde] betwist dit.

2.3.

Bij het bestreden vonnis is – samengevat – Effy veroordeeld om het achterstallige loon over april 2020 tot en met februari 2021 aan [geïntimeerde] te betalen vermeerderd met een wettelijke verhoging en de wettelijke rente, en vanaf 1 maart 2021 tot het einde van de arbeidsovereenkomst het nettoloon maandelijks aan [geïntimeerde] te voldoen.

2.4.

Aan haar verzoek heeft Effy – kort en zakelijk samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. De rechter had gezien de weigering van [geïntimeerde] om mee te werken aan het verkrijgen van de SSRP (payroll support) de loonvordering moeten afwijzen althans moeten matigen, te meer nu [geïntimeerde] vrijwillig heeft getekend voor reductie van haar loon. Sprake is van feitelijke en juridische misslagen die tot een schorsing dienen te leiden. De onverkorte toewijzing van de loonvordering leidt tot onaanvaardbare gevolgen en levert, mede tegen de achtergrond van de covid-pandemie, een gevaar op voor het voorbestaan van het bedrijf van Effy. Ook bestaat er een groot restitutierisico daar [geïntimeerde] niet uit Sint Maarten afkomstig is. Een belangenafweging dient in het voordeel van Effy uit te vallen. Ook daarom dient de tenuitvoerlegging van de veroordeling te worden geschorst. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen zullen voor zover van belang hieronder aan de orde komen.

2.5.

De gestelde weigering tot medewerking en vrijwillige loonreductie zijn door [geïntimeerde] betwist en niet althans onvoldoende onderbouwd. In de door Effy overgelegde producties kan daarvoor geen steun worden gevonden. Daarenboven zijn bedoelde stellingen reeds in de hoofdzaak aan de orde geweest en blijkt bij de beoordeling daarvan, in rov. 4.3. en 4.4. van het bestreden vonnis, niet van kennelijke misslagen. Verder is de door Effy bepleite matiging van de loonvordering van [geïntimeerde] in het bestreden vonnis ook (nogmaals) aan de orde geweest, te weten in rov. 4.7. en 4.8. van het bestreden vonnis, waarbij evenmin blijkt van kennelijke misslagen. Beoordeling van de bezwaren van Effy zou leiden tot een verkapt appel waarin een schorsingsincident niet mag ontaarden.

2.6.

Het in het kader van de belangenafweging door Effy gestelde restitutierisico is slechts onderbouwd met het feit dat [geïntimeerde] (oorspronkelijk) niet uit Sint Maarten afkomstig is. De stelling dat zij “de gelden mogelijk naar het buitenland zal wegsluizen” is op geen enkele wijze onderbouwd en zal het Hof daarom passeren zeker nu [geïntimeerde] enig restitutierisico betwist met het onweersproken gebleven betoog dat zij al jaren op Sint Maarten woont en dat inmiddels haar thuis noemt en de gelden noodzakelijk zijn voor het dagelijks onderhoud van haar en haar gezin nu ook haar echtgenoot geen inkomen meer heeft door de corona-crisis. Dat daarvan sprake zou zijn is dan ook niet vast komen te staan. Evenmin is komen vast te staan de stelling van Effy dat het voortbestaan van haar bedrijf in gevaar is. Ook het verder aangevoerde leidt niet, noch afzonderlijk noch in samenhang beschouwd, tot de conclusie dat het belang van Effy bij behoud van de status quo zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.

2.7.

Het verzoek zal worden afgewezen en Effy zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten worden veroordeeld.

B E S L I S S I N G

Het Hof:

- wijst het verzoek af;

- veroordeelt Effy in de kosten van dit schorsingsincident aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, tot op heden begroot op NAf 2.000,- aan gemachtigdensalaris.

Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en M.W. Scholte, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken op 23 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature