U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Geldlening rechtsvordering verjaard geen tijdige stuiting.

Uitspraak



Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:

Registratienummers: SXM201900944 - SXM2020H00021

Uitspraak: 11 juni 2021

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

B E S C H I K K I N G

in de zaak van:

de naamloze vennootschap

PSB BANK N.V.,

gevestigd in Sint Maarten,

in eerste aanleg eiseres, thans appellante,

hierna: de bank,

gemachtigde: mr. P.A.M. Brandon,

tegen

[GEÏNTIMEERDE],

wonende in Sint Maarten,

in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,

hierna: [Geïntimeerde],

gemachtigde: E.I. Maduro.

1. Het verloop van de procedure

1.1.

Bij akte van appel, ingediend op 17 februari 2020, is de bank in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 7 januari 2020 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).

1.2

Bij memorie van grieven met producties, ingekomen op 30 maart 2020, heeft de bank grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de bank zal toewijzen, met veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten van de beide instanties.

1.3

Bij een op 25 mei 2020 ingediende memorie van antwoord heeft [Geïntimeerde] het appel bestreden, met als conclusie dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen en daarbij de bank zal veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

1.4

Op de rol van 26 maart 2021 hebben partijen schriftelijke pleitnoties ingediend, waarbij de bank producties in het geding heeft gebracht. Op die producties heeft [Geïntimeerde] bij akte uitlating gereageerd.

1.5

Vonnis is gevraagd en bepaald op vandaag.

2. De beoordeling

2.1

Het gaat in deze zaak om de – door [Geïntimeerde] inhoudelijk niet betwiste – restantvordering uit hoofde van een tussen partijen op 16 januari 2008 gesloten geldlening voor een bedrag van NAf 20.000,- (“kontraktbedrag” inclusief rente en kosten”: NAf 29.654,50), terug te betalen vanaf 28 februari 2008 in 60 maandelijkse termijnen van NAf 494,25. [Geïntimeerde] heeft op 30 september 2012 voor het laatst een betaling gedaan en de vordering inclusief rente en kosten zoals die in dit geding is ingesteld bedraagt NAf 29.485,44,- met wettelijke rente vanaf 2 maart 2018 en NAf 5.987,09 aan incassokosten.

2.2

Het Gerecht heeft de vordering afgewezen omdat deze naar zijn oordeel was verjaard. Tegen dat oordeel is het appel gericht. Het wordt als volgt beoordeeld.

2.3

Indien gemakshalve met de bank wordt aangenomen dat de verjaringstermijn van vijf jaren pas is gaan lopen op 1 maart 2013 – de dag nadat de laatste termijn betaald had moeten zijn en de gehele contractsom (lening plus de overeengekomen rente) opeisbaar was geworden – is de op 29 augustus 2019 ingestelde vordering verjaard wanneer niet blijkt dat tussen 29 augustus 2014 en 1 maart 2018 relevante stuitingshandelingen hebben plaatsgevonden. Dat is ook in hoger beroep niet het geval.

2.4

Ten aanzien van de door de bank overgelegde brieven van 27 augustus 2014, 24 maart 2015 en 7 maart 2017 geldt in hoger beroep nog steeds dat de bank niet heeft bewezen dat deze door [Geïntimeerde] zijn ontvangen, dan wel dat deze aangetekend zijn verstuurd en op het woonadres van [Geïntimeerde] zijn aangeboden. Als dit bewijs

- waar het gaat om de brief van 7 maart 2017 - als gevolg van de orkaan Irma verloren is gegaan komt dat voor rekening van de bank. Dat de brieven – anders dan enkele later (in 2019) verzonden brieven - niet als “unclaimed” zijn teruggestuurd wettigt bij gebrek aan bewijs van aangetekende verzending niet het vermoeden dat een of meer van deze brieven [Geïntimeerde] heeft bereikt.

2.5

Het bij pleidooi in appel gedane aanbod door middel van getuigen te bewijzen dat “de brieven naar behoren zijn verzonden” dekt de te bewijzen omstandigheden niet (voldoende) en is daarmee niet ter zake dienend. Nu niet wordt aangeduid wie zouden kunnen worden gehoord is het bovendien te weinig gespecifieerd. Dat bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd en het Hof zal niet ambtshalve een bewijsopdracht geven.

2.6

Dat [Geïntimeerde] de vordering in geen van de door de bank of dier incassogemachtigde met [Geïntimeerde] gevoerde (telefoon)gesprekken heeft betwist is niet voldoende om aan te nemen dat [Geïntimeerde] de vorderingen heeft erkend in de zin van artikel 3:318 BW. Het doen van toezeggingen om te betalen is dat wel, maar dat [Geïntimeerde] zich op zodanige wijze heeft uitgelaten, is vooralsnog niet meer dan een onbewezen en door [Geïntimeerde] weersproken stelling. De verwijzing door PSB naar de door haar bij memorie van grieven en pleidooi overgelegde contacthistorie is onvoldoende om als voorshands bewezen, tot op tegenbewijs aan te nemen dat [Geïntimeerde] de vordering - in de onder 2.3 bedoelde relevante periode - heeft erkend door het doen van betalingsbeloften of het vragen van uitstel. Ook op dit punt ontbreekt nog steeds een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod en ziet het Hof voor ambtshalve opgedragen bewijslevering geen aanleiding.

2.7

Dat de bank (mondelinge) incassopogingen heeft gedaan en [Geïntimeerde] terdege ervan op de hoogte was dat de bank haar aanspraken niet had laten varen moge zo zijn, maar dat is voor toepassing van artikelen 3:317 en 3:318 BW onvoldoende.

2.8

De rechtsvordering tot nakoming van de overeenkomst is derhalve verjaard. Dat betekent, zoals ook de eerste rechter aan [Geïntimeerde] heeft voorgehouden, uitdrukkelijk niet dat [Geïntimeerde] het bedrag niet langer is verschuldigd, maar wel dat de vordering van de bank moet worden afgewezen. Het bestreden vonnis zal daarom worden bevestigd.

2.9

De proceskosten in hoger beroep dienen voor rekening van de bank te

worden gebracht. Zij worden – gelet op de bescheiden omvang van de gedingstukken en de vele herhalingen: gematigd - begroot op NAf 249,50 aan explootkosten en NAf 2.000,- voor salaris van de gemachtigde.

B E S L I S S I N G

Het Hof:

bevestigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt de bank in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Geïntimeerde] gevallen en tot aan deze uitspaak begroot op NAf 2.249,50.

Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 11 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature