Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

renvooiprocedure bewijs van afspraak om rentekosten te vergoeden

Uitspraak



Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:

Registratienummers: CUR201703592 (eerste aanleg)

CUR2018H00317 (hoger beroep)

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN

VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Vonnis van 15 september 2020 in de zaak van:

de naamloze vennootschap

MILES TRUCKING & HEAVY EQUIPMENT N.V.,

gevestigd in Curaçao,

oorspronkelijk eiseres,

thans appellante,

gemachtigde: mr. A.C. Small,

tegen

MR. A. HUIZING, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van

N.V. CURACAOSCHE DOKMAATSCHAPPIJ,

kantoorhoudende te Curaçao,

oorspronkelijk gedaagde,

thans geïntimeerde,

gemachtigde: mr. E.J.J. Huizing.

Partijen worden hierna ook Miles en de curator genoemd. De failliet wordt aangeduid als CDM.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

Bij akte van appel van 19 augustus 2019 is Miles tijdig in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 8 juli 2019 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht).

1.2.

Bij op 30 september 2019 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft Miles grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, eventueel onder verbetering of aanvulling van gronden, de vordering van Miles zal toewijzen, met veroordeling van de curator in de proceskosten van zowel eerste aanleg als appel.

1.3.

Bij memorie van antwoord, ter griffie ingediend op 27 december 2019, heeft de curator de grieven bestreden en geconcludeerd het vonnis waarvan beroep al dan niet onder verbetering en/of aanvulling van gronden te bevestigen, met veroordeling van Miles, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in beide instanties.

1.4.

Op 30 juni 2020 heeft een mondeling pleidooi plaatsgevonden. Daaraan voorafgaand hebben beide partijen productie(s) overgelegd. Beide partijen zijn bij de behandeling verschenen, waarbij Miles werd vertegenwoordigd door haar directeur de heer [Naam 1], bijgestaan door mr. A.C. Small voornoemd.

1.5.

Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2 De beoordeling

2.1.

Het Hof gaat uit van de volgende door het Gerecht onder 2.1 tot en met 2.3 van het tussenvonnis van 9 juli 2018 vastgestelde feiten.

2.1.1.

Miles heeft zogenaamd heavy equipment ter beschikking gesteld aan CDM. De daarvoor door Miles aan CDM gestuurde facturen zijn niet steeds (tijdig) voldaan.

2.1.2.

Op 2 februari 2017 is CDM in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. A. Huizing als curator.

2.1.3.

Miles heeft tijdig een vordering ter verificatie ingediend, waarvan een deel is erkend en een deel (ter grootte van NAf 158.3261,13) door de curator is betwist en is verwezen naar de onderhavige renvooiprocedure.

2.2.

In dit geding heeft Miles verificatie en erkenning van de vordering van NAf 158.326,13, althans het volgens Miles door CDM verschuldigde bedrag aan wettelijke rente, gevorderd alsmede een bevel aan de curator deze vordering te plaatsen op de lijst van erkende vorderingen, een en ander met veroordeling van de curator in de proceskosten.

2.3.

De vordering tot verificatie van een bedrag van NAf 158.326,13 heeft betrekking op de kosten die banken bij Miles in rekening hebben gebracht als gevolg van het achterwege blijven van tijdige betaling door CDM van facturen van Miles. Volgens Miles heeft CDM uitdrukkelijk toegezegd om die kosten te vergoeden. De curator heeft het bestaan van een afspraak omtrent betaling van de kosten betwist, evenals de omvang van de kosten.

2.4.

Het Gerecht heeft Miles toegelaten tot bewijs van haar stelling dat zij met CDM is overeengekomen dat deze de door de bank bij Miles in rekening gebrachte kosten vanwege te late betalingen door CDM zou vergoeden en ook van haar stelling dat met die door de bank in rekening gebrachte kosten het gevorderde bedrag is gemoeid.

2.5.

Na het horen van zeven getuigen heeft het Gerecht bij eindvonnis geoordeeld dat Miles het benodigde bewijs voor het kunnen vaststellen van de gestelde overeenkomst niet heeft geleverd. De vordering van Miles is daarom afgewezen, met veroordeling van Miles in de kosten van de curator. Het tweede deel van de bewijsopdracht met betrekking tot de hoogte van de vordering heeft het Gerecht buiten beschouwing gelaten.

2.6.

Tegen dit oordeel komt Miles op met twee grieven. De eerste grief komt er op neer dat Miles het niet eens is met de waardering van het bewijs door het Gerecht wat betreft de overeenkomst tot betaling van de bankkosten van Miles door CDM. Met de tweede, voortbouwende grief komt Miles op tegen de kostenveroordeling. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

2.7.

Vaststaat dat medio 2016 een bijeenkomst met verschillende aannemers heeft plaatsgevonden, waarbij [Naam 2] (destijds CEO van CDM) aan de aannemers heeft voorgesteld akkoord te gaan met betaling van 50% van hun facturen. Volgens Miles zou [Naam 2] tijdens deze bijeenkomst hebben toegezegd dat CDM de bankkosten van Miles zou betalen.

2.8.

Ook het Hof is, na waardering van al het thans beschikbare bewijs, van oordeel dat Miles het benodigde bewijs van haar stelling niet heeft geleverd. Wat uit de mondelinge en schriftelijke getuigenverklaringen blijkt aan concrete uitlatingen en gedragingen is onvoldoende om een bindende toezegging zoals door Miles gesteld te kunnen aannemen. Daartoe wordt het volgende overwogen.

2.9.

Het Hof zal bij de bewijswaardering, zo nodig veronderstellenderwijs, tot uitgangspunt nemen dat de hoofdrolspelers, [Naam 1] enerzijds en [Naam 2] en [Naam 3] anderzijds, in vergaande mate bij de ene, onderscheidenlijk de ander partij zijn betrokken. Ook het Gerecht heeft dat in rechtsoverweging 2.6 van het bestreden vonnis onderkend. Daarbij verdient opmerking dat volgens het Curaçaose burgerlijk procesrecht geen bijzondere wettelijke beperkingen gelden ten aanzien van de waardering van verklaringen van een partijgetuige, en dat de beperkingen die het Nederlandse recht (in artikel 164 lid 2 Rv) wel kent slechts betrekking hebben op de partij die de bewijslast draagt.

2.10.

Miles heeft in hoger beroep aanvullende schriftelijke verklaringen overgelegd van [Naam 1], [Naam 4] (één van de andere betrokken aannemers) en [Naam 5] (aanwezige op een vergadering bij CDM in juni/juli 2016). De inhoud van deze verklaringen werpt geen ander licht op de zaak. [Naam 1] heeft naast hetgeen hij eerder al had verklaard, nader verklaard dat [Naam 3] niet en [Naam 6], [Naam 5] en [Naam 7] wel aanwezig waren bij de bijeenkomst. De verklaringen van [Naam 6] en [Naam 7] die door Miles in eerste aanleg reeds zijn overgelegd bieden evenwel geen steun aan de stelling van Miles dat [Naam 2] heeft toegezegd de bankkosten van Miles te zullen betalen. Hun verklaring betreft enkel het onderwerp van de betaling van de facturen waarvoor de bijeenkomst destijds bijeen is geroepen. [Naam 4] en [Naam 5] verklaren opnieuw dan wel nader dat [Naam 2] tijdens de bijeenkomst op de vraag van [Naam 1] of CDM ook de bankkosten gaat betalen knikkend heeft gereageerd en iets heeft gezegd in de trant van “het komt in orde”. Het Hof is van oordeel dat een dergelijke reactie nog zodanig onbepaald is dat op basis hiervan niet kan worden aangenomen dat [Naam 2] een juridisch bindende toezegging heeft gedaan.

2.11.

Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat niet is gebleken dat [Naam 1] aan [Naam 2] heeft aangegeven om welke kosten het concreet gaat en welk bedrag daarmee is gemoeid. Dat voor [Naam 1] duidelijk was wat hij beoogde wil niet direct zeggen dat [Naam 2] dat ook zo heeft begrepen. Volgens [Naam 4] had [Naam 1] het over volledige betaling met rente; de term finance charges is niet gevallen, zo verklaart [Naam 4] met zoveel woorden. Alleen [Naam 5] verklaart (nader) dat [Naam 1] het over “bankkosten” heeft gehad. Met rente kan ook bedoeld zijn de contractueel overeengekomen betalings- of vertragingsrente of de wettelijke (handels)rente. Wat Miles (thans) wil is kennelijk de volledige vertragingsschade die mede afhankelijk is van het (voor CDM kenbare noch beïnvloedbare) overige (credit/debet)verloop op de rekeningen van Miles en een zeer hoge debetrente van 18%. De getuigenverklaringen bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat Miles uit de reactie van [Naam 2] heeft mogen afleiden dat hij deze kosten zou vergoeden. Dat, zoals [Naam 3] heeft verklaard, vijf jaar eerder in 2011/2012 vanwege bijzondere omstandigheden is afgesproken om de interestkosten van enkele specifieke facturen te betalen, maakt dat niet anders. Bovendien is het ook gelet op het onderwerp van de bijeenkomst – namelijk de moeizame betalingen door CDM van de facturen vanwege financiële nood – de vraag of Miles bij gebreke van een expliciete toezegging in redelijkheid heeft mogen begrijpen dat CDM bovenop de geëiste volledige betaling van de facturen haar bankkosten zou betalen. In de desbetreffende bijeenkomst deed [Naam 2] immers het voorstel aan de aannemers om genoegen te nemen met betaling van 50% van de facturen.

2.12.

Al met al heeft Miles in de gegeven omstandigheden gelet op de weinig concrete wijze waarop volgens de “neutrale” getuigen het onderwerp van de rente en de kosten ter sprake is gekomen en de reactie daarop van [Naam 2] (hoofdknikken gevoegd door bewoordingen waarover de getuigen het niet eens zijn maar die neerkomen op: “het komt in orde”, geuit in een kennelijk verhitte discussie), nog niet mogen menen dat hij een rechtens bindende wilsverklaring te pakken had, zonder dat hij de afspraak (ter vergadering of nadien) expliciet geconcretiseerd en bevestigd had gezien. Wat Miles heeft gesteld over de geruststellende verklaringen die nadien vanuit CDM zouden zijn gedaan, is eveneens te weinig en wordt bovendien onvoldoende door bewijs ondersteund. Een nader bewijsaanbod op dit punt ontbreekt. Dat Miles erop heeft vertrouwd dat het goed zou komen dient dan voor haar eigen rekening te blijven.

2.13.

Dat Miles heeft begrepen dat de toezegging van [Naam 2] ter vergadering betrekking had op de wettelijke rente, zoals die in eerste aanleg subsidiair is gevorderd, heeft zij niet gesteld en ook hier geldt dat van een voldoende specifieke en stellige reactie geen sprake is geweest. Tegen het oordeel in rov. 4.7 van het tussenvonnis van 9 juli 2018 heeft Miles geen klachten gericht en dat oordeel is ook juist.

2.14.

Ten aanzien van het tweede bewijsthema heeft Miles geen nader bewijs bijgebracht en de curator betwist dat (hem reeds voldoende duidelijk is gemaakt dat) Miles tot het gevorderde bedrag renteschade heeft geleden. Ook op deze grond moet de vordering worden afgewezen.

2.15.

Miles heeft niet afdoende aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan, hetgeen in hoger beroep wel mag worden verwacht. Wat Miles bij het bewijsaanbod in de memorie van grieven noemt, betreft naar het Hof begrijpt veeleer de uit het bewijs volgens Miles te trekken conclusies en niet een nadere specificatie en concretisering van hetgeen ter vergadering is besproken (en waarover de getuigen ook hun in voor het pleidooi overgelegde schriftelijke verklaringen niet reppen). Op de pleidooizitting heeft mr. Small desgevraagd ook niet verklaard dat hij omwille van die aanvulling en concretisering (bijvoorbeeld uit de mond van [Naam 6] en [Naam 7] per se opnieuw getuigen wil horen, maar slechts dat hij van een eventueel geboden gelegenheid gebruik zal maken. Het Hof ziet geen aanleiding om over te gaan tot het horen van getuigen.

2.16.

Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven falen en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Miles zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

3 Beslissing

Het Hof:

3.1.

bevestigt het vonnis waarvan beroep;

3.2.

veroordeelt Miles in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de curator gevallen en tot op heden begroot op NAf 318,50 aan explootkosten en NAf 10.500,- voor salaris van de gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, E.M. van der Bunt en W.J. Geurts-de Veld, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 september 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature