Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

schadestaat, hoofdzaak bij verstek, afbakening, bindende kracht, immateriele schade, gebroken heup

Uitspraak



Burgerlijke zaken over 2019

Registratienummers: AUA201701830 CUR2018H00248

Uitspraak: 16 april 2019

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

V O N N I S

in de zaak van:

[APPELLANT],

wonend in Aruba,

oorspronkelijk gedaagde,

thans appellant,

gemachtigde: mr. D. Canwood,

tegen

[GEÏNTIMEERDE],

wonend in Aruba,

oorspronkelijk eiser,

thans geïntimeerde,

gemachtigde: mr. R.C. Samuels.

.

De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis in de schadestaatprocedure van 20 september 2017. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

1.2

Bij akte van appel van 12 december 2017 is [appellant] van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Bij op 23 januari 2018 ingekomen memorie van grieven heeft hij grieven tegen het vonnis aangevoerd. Deze strekken ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en hem zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties. Op 24 januari 2018 heeft [appellant] de grieven aangevuld.

1.3

Op 29 juni 2018 heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord ingediend, waarin hij concludeert tot bevestiging van het bestreden vonnis.

1.4

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Daar zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Zij hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van pleitaantekeningen.

1.5

Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2 De beoordeling

2.1 [

appellant] was niet aanwezig bij de uitspraak en het vonnis is hem niet aangetekend toegezonden. De appeltermijn is gaan lopen door de betekening van het bestreden vonnis. De betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden op 13 november 2017. Het beroep is vervolgens binnen zes weken ingediend. [appellant] is ontvankelijk in het hoger beroep.

2.2

In de nacht van 3 op 4 oktober 2015 omstreeks 2:15 uur heeft een incident plaatsgevonden op een parkeerplaats te South Beach. [geïntimeerde] wilde een bewusteloze vrouw te hulp schieten. Dit bleek later de partner van [appellant] te zijn. [appellant] wilde niet dat [geïntimeerde] zich met de situatie bemoeide. Hij heeft dit ook duidelijk tegen [geïntimeerde] gezegd maar die meende dat het niet verlenen van hulp aan de bewusteloze vrouw op dat moment onaanvaardbaar was, omdat [appellant] haar op een naar de inschatting van [geïntimeerde] onveilige en onverantwoorde manier probeerde weg te slepen. Er ontstond een woordenwisseling en vervolgens heeft [appellant] [geïntimeerde] met de vuist geslagen en hem geduwd. [geïntimeerde] is gevallen en heeft zijn heup gebroken.

2.3

In zijn inleidend verzoekschrift van 15 november 2015 heeft [geïntimeerde] gesteld dat uit de beschreven gang van zaken bleek dat [appellant] onrechtmatig jegens hem had gehandeld. [appellant] is niet verschenen in die procedure. Bij verstekvonnis van 17 februari 2016 is voor recht verklaard dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] en dat [appellant] daarvoor op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is. [appellant] is veroordeeld om aan [geïntimeerde] schadevergoeding te betalen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Tegen dit vonnis is door [appellant] niet opgekomen.

2.4

In deze procedure heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van zijn schade die hij heeft begroot op Afl. 96.117,89. [appellant] is in eerste aanleg wel verschenen maar hij heeft daar geen verweer gevoerd. Het Gerecht heeft de vordering geheel toegewezen.

2.5

In grief I heeft [appellant] alsnog zijn versie van de gang van zaken in de nacht van 3 op 4 oktober 2015 naar voren gebracht. Het belangrijkste verschil met de verklaring van [geïntimeerde] is dat [appellant] stelt dat [geïntimeerde] erg dronken was, dat [geïntimeerde] begon met duwen, waardoor [appellant] was gevallen, dat [geïntimeerde] ook begon te schreeuwen en hem bleef duwen en met de elleboog in de borstkast bleef stoten. Op een gegeven moment wilde [appellant] zijn partner in zijn auto tillen, maar [geïntimeerde] belemmerde dit. [geïntimeerde] bleef schreeuwen, met zijn elleboog in de borst van [appellant] stoten en hem wegduwen. [appellant] heeft [geïntimeerde] toen geduwd en vervolgens één klap op zijn gezicht gegeven. Daarna heeft hij zijn vrouw opgepakt en in de auto gelegd.

2.6

In het inleidende verzoekschrift in de zaak die heeft geleid tot het verstekvonnis van 17 februari 2016 heeft [geïntimeerde] gesteld dat [appellant] probeerde de buiten bewustzijn verkerende [naam 1] aan haar haren en haar jurk weg te slepen zonder haar op te tillen en dat dit gevaarlijk kon zijn omdat op dat moment nog niet vast stond wat haar mankeerde, dat hij aan [appellant] probeerde duidelijk te maken dat er voorzichtig gehandeld moest worden, dat [appellant] niet naar hem wilde luisteren, dat hij [geïntimeerde] heeft geslagen en geduwd, hoewel er geen enkele noodzaak was tot fysiek geweld, als gevolg waarvan [geïntimeerde] schade heeft geleden. Deze feiten zijn door [appellant], die in die zaak niet was verschenen, niet weersproken. Het vonnis van het Gerecht van 17 februari 2016 moet zo worden uitgelegd dat de gestelde feiten niet zijn weersproken, zodat deze vast staan, dat uit die feitelijke vaststellingen volgt dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en dat hij aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] als gevolg daarvan geleden schade.

2.7

De rechter in de schadestaatprocedure is gebonden aan de beslissing van de rechter die tot onrechtmatigheid en aansprakelijkheid heeft geoordeeld. Dit geldt ook voor de overwegingen waarop dit oordeel berust. Dit betekent dat niet alleen de beslissing dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld maar ook de in 2.6 vermelde feitelijke vaststellingen waarop die beslissing is gebaseerd in deze schadestaatprocedure bindende kracht hebben. Deze feitelijke vaststellingen vormen immers de kern van de grondslag voor de veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat (HR 17 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2247 (https://www.navigator.nl/document/id15761997011716110admusp?idp=LegalIntelligence&anchor=id-257bad3db047e100200f61a5493b6b01), NJ 1997, 230).

2.8

In deze procedure is dan ook geen ruimte meer voor de beoordeling van verweren die ertoe strekken dat [appellant] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde], dat de onrechtmatige daad hem niet kan worden toegerekend of dat zich een rechtvaardigingsgrond voordoet. Hiermee moet op één lijn worden gesteld het verweer dat de gevolgen van het incident geheel aan de eigen schuld van [geïntimeerde] zijn te wijten. Dit betekent dat de grieven moeten worden verworpen voor zover deze inhouden dat het slaan en duwen door [appellant] hem niet kan worden toegerekend dan wel gerechtvaardigd was omdat [geïntimeerde] zich ten onrechte met de situatie bemoeide, waarbij hij schreeuwde, duwde en meermalen met zijn elleboog stootte, en dat hij tussen [appellant] en zijn partner in is gaan staan, waardoor [appellant] zijn bewusteloze partner niet kon bereiken.

2.9

Het Hof begrijpt dat de grieven mede inhouden dat het ontstaan van schade gedeeltelijk aan de eigen schuld van [geïntimeerde] is te wijten. Dit verweer gaat niet op. Uit de vaststellingen waarvan in deze zaak moet worden uitgegaan (zie 2.6) volgt dat [naam 1] bewusteloos was, dat [appellant] haar voorttrok over de straat en dat [geïntimeerde] wilde ingrijpen omdat hij dit gevaarlijk vond. Uit die vaststellingen blijkt ook dat het initiatief voor het gebruik van geweld van [appellant] is uitgegaan. Het Hof maakt uit het eigen schuld verweer op dat wordt betoogd dat [geïntimeerde] zich fysiek ertegen heeft verzet dat [appellant] in de buurt van [naam 1] kon komen, onder meer door met zijn elleboog tegen de borst van [appellant] te stoten en door hem te duwen. Dit kan onder omstandigheden verwijtbaar gedrag aan de kant van [geïntimeerde] opleveren. Naar het oordeel van het Hof is daarvan in dit geval echter geen sprake omdat [geïntimeerde], naar niet althans onvoldoende is weersproken, goede bedoelingen had en met zijn handelen probeerde op te komen voor de belangen van [naam 1]. Dit moet ook voor [appellant] duidelijk zijn geweest, nu evenmin is bestreden dat [geïntimeerde] deze bedoeling meerdere keren duidelijk heeft gemaakt aan [appellant]. Gelet daarop en op de verhitte situatie die inmiddels was ontstaan, was een beperkte inbreuk op de lichamelijke integriteit van [appellant] door [geïntimeerde] gerechtvaardigd. Het handelen van [geïntimeerde] doet onder deze omstandigheden in het geheel niet af aan de verwijtbaarheid van het gedrag van [appellant]. Voor zover [appellant] heeft bedoeld te betogen dat de schade hem om deze reden niet (geheel) kan worden toegerekend, wordt dit betoog op dezelfde gronden verworpen.

2.10 [

appellant] heeft verder gesteld dat het causale verband tussen de klap en de schade niet is gebleken. [appellant] heeft niet althans onvoldoende betwist dat [geïntimeerde] ongedeerd was toen hij op de parkeerplaats aankwam, dat hij nadat hij een klap en een duw had gekregen van [appellant] op de grond terecht is gekomen, dat hij niet meer op kon staan en dat na de komst van de ambulance is gebleken dat hij zijn heup had gebroken. Deze omstandigheden wijzen er zozeer op dat [geïntimeerde] als gevolg van de klap en de duw is gevallen en zijn heup heeft gebroken, dat het op de weg van [appellant] lag om een andere (meer) aannemelijke toedracht te stellen. Dit heeft hij nagelaten. De stelling dat de val van [geïntimeerde] het gevolg zou zijn van de medische conditie van [geïntimeerde] dan wel van dronkenschap zijn niet of nauwelijks geconcretiseerd, niet of onvoldoende onderbouwd en dus speculatief. Het causale verband tussen de klap dan wel de duw en de gebroken heup wordt dan ook als vaststaand aangenomen.

2.11

Van enig verband tussen (het ontstaan van) de schade en de medische preconditie van [geïntimeerde] is niet gebleken, zodat ook het verweer van [appellant] dat hij geen rekening hoefde te houden met de gestelde delicate medische toestand van [geïntimeerde] ten tijde van het incident niet opgaat.

2.12 [

appellant] heeft betwist dat [geïntimeerde] tot het door hem gestelde bedrag schade heeft geleden. Ter zitting heeft [geïntimeerde] toegelicht dat de kostenposten Fysiotherapie, Orthopeed, Ziekenhuis (röntgenfoto’s), Ziekenhuis (opname), Labco en Politie Shaba alle betrekking hebben op de tijd die [geïntimeerde] heeft moeten besteden aan de gevolgen van het ongeval. In totaal betreft het 170,5 uur van Afl. 50,- per uur. Het is uiteraard goed denkbaar dat tijdverlies leidt tot vermogensverlies maar dat moet dan wel worden geconcretiseerd. [geïntimeerde] is eigen baas en ondernemer, hij bezit panden en winkels. Nu [geïntimeerde] geen voldoende duidelijk verband heeft gelegd tussen het tijdverlies en een vermindering van zijn inkomen / vermogen of een verhoging van zijn kosten heeft hij onvoldoende gesteld om aannemelijk te achten dat en tot welk bedrag hij als gevolg van dat tijdverlies schade heeft geleden. Deze schadeposten zijn dan ook niet toewijsbaar.

2.13

Ten aanzien van de post Woning [adres] heeft [geïntimeerde] ter zitting verduidelijkt dat deze post de huur betreft van een woning die hij had gehuurd maar waar hij als gevolg van zijn medische toestand en behoefte aan hulp niet kon verblijven. In wezen gaat het dus om gederfd woongenot. Ook deze post kan niet als vermogensschade worden aangemerkt en zal dus worden afgewezen.

2.14

De gevorderde advocaatkosten zijn niet nader onderbouwd, zodat niet kan worden vastgesteld dat het handelingen betreft die niet zijn inbegrepen in de proceskostenveroordeling. Ook deze post is niet toewijsbaar.

2.15

De overige posten (reis Miami, reis Mexico, overige kosten) met een totaalbedrag van Afl. 3.503,59 zijn voldoende duidelijk en concreet en overigens onbestreden, zodat deze toewijsbaar zijn.

2.16

Tot slot heeft [geïntimeerde] Afl. 50.000,- immateriële schade gevorderd. Vast staat dat [geïntimeerde] zijn heup op verschillende plaatsen heeft gebroken, meerdere operaties heeft moeten ondergaan, langdurig heeft moeten revalideren en nog jaren na de breuk onder behandeling heeft gestaan en staat van een fysiotherapeut en een orthopeed. Hij heeft veel pijn gehad en ook nu is hij niet helemaal klachtenvrij. Er zijn pinnen geplaatst in het gebroken heupbot die tot de dag van vandaag, ruim drie en een half jaar na het incident, nog niet zijn verwijderd. Hij zal daarvoor nogmaals moeten worden geopereerd met alle ongemakken van dien. Het herstelproces heeft veel tijd gekost en een hoop ongemak en ergernis opgeleverd. [geïntimeerde] heeft twee vakanties moeten afgelasten en een door hem gehuurd huis niet kunnen bewonen.

2.17

Nu [appellant] geen concreet verweer heeft gevoerd en in aanmerking genomen de hoogte van de vergoedingen die in Aruba voor immateriële schade plegen te worden toegekend, acht het Hof een immateriële schadevergoeding van Afl. 20.000,- in dit geval op zijn plaats.

2.18

De derde grief is gericht tegen het gelegde beslag. Uit het voorgaande volgt dat er geen reden is voor opheffing van het beslag. Gesteld noch gebleken is dat het bij dit vonnis toe te wijzen bedrag inmiddels is voldaan.

2.19

Nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.

3 De beslissing

Het Hof:

- vernietigt het bestreden vonnis;

- veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van Afl. 23.503,-;

- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

- compenseert de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;

- wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, M.W. Scholte en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 16 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature