Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

vertrouwensbeginsel

Uitspraak



Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:

Registratienummer: 71273/14 – H 231/16

Uitspraak: 2 mei 2017

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Vonnis in de zaak van:

HET LAND CURAÇAO,

zetelend in Curaçao,

hierna te noemen: het Land,

oorspronkelijk gedaagde, thans appellante,

gemachtigden: mrs. W.R. Flocker en I.U.C. Narain,

tegen

de besloten vennootschap CURAÇAO WEGENBOUW MAATSCHAPPIJ B.V.,

gevestigd in Curaçao,

hierna te noemen: CWM,

oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,

gemachtigde: mr. R.F. van den Heuvel.

1 Het verdere verloop van de procedure

1.1.

Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenvonnis van 29 november 2016.

1.2.

Op 7 februari 2017 hebben beide partijen een akte genomen, bij die van CWM zijn producties gevoegd.

1.3.

CWM heeft op 7 maart 2017 een akte uitlating producties genomen.

1.4.

Vonnis is bepaald op heden.

2 Beoordeling

2.1.

Het Land acht de door het Hof in het tussenvonnis (rov. 4.17) als voorlopig oordeel genoemde vergoeding te hoog, CWM acht deze te laag.

2.2.

CWM stelt te goeder trouw te zijn geweest. Een machtigingsregister ontbrak en CWM had geen reden tot twijfel. Voorts is de aanwijzing van de Koninkrijksregering nadien vernietigd. Vast staat evenwel dat CWM vanaf het begin wist dat de facturen zouden worden betaald door twee overheids-NV’s. Daaruit kon CWM afleiden dat er geen begrotingspost was. Het Hof blijft erbij dat CWM daarmee haar lot in handen had gelegd van de regering-Schotte, die ondanks of juist wegens het ontbreken van een begrotingspost de overheids-NV’s instrueerde te betalen. CWM heeft een risico genomen. Ook hetgeen is overwogen in rov. 4.12 van het tussenvonnis blijft van belang.

2.3.

Het door CWM gedane bewijsaanbod ter zake van het bestaan van een machtigingsbesluit is niet ter zake dienende. Indien er wel een machtigingsbesluit is, legt die enkele omstandigheid in het licht van de overige omstandigheden van het geval onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te kunnen komen. Het zou dan gaan om een machtiging van de ministerraad tot een onregelmatige handeling zonder begrotingspost. Het is dus niet nodig dat het Land op de voet van artikel 843a Rv wordt bevolen ter zake stukken in het geding te brengen.

2.4.

Dat de aanwijzing van de Koninkrijksregering op het punt van het verbod om nieuwe verplichtingen aan te gaan nadien is vernietigd (KB van 2 november 2012, Stb. 2012, nr. 535), is evenzeer in deze zaak van onvoldoende gewicht, mede gelet op de motivering van die vernietiging (overweging onder 2.3.5.5 van het KB). Voldoende is dat de uitgave naar de regelgeving van het Land ongeoorloofd was.

2.5.

Het Land heeft terecht benadrukt dat het hier gaat om een voor Curaçao belangrijke bescherming van gemeenschapsgelden en dat de bevoegdheidsregels niet overtreden behoren te worden zonder voor de wederpartij gevoelige consequenties. Het Hof heeft kennis genomen van de door CWM overgelegde financiële gegevens betreffende het project. Het Hof maakt zijn voorlopig oordeel dat NAf 750.000,= een redelijke vergoeding is tot eindoordeel. Ook uitgaande van onverschuldigde betaling komt het Hof in de gegeven omstandigheden uit op dit bedrag (artikel 6:210 lid 2 BW). Voor zover de waarde van de prestatie hoger is dan dit bedrag, geldt ook hier dat voor vergoeding daarvan slechts plaats is ‘voor zover dit redelijk is’.

2.6.

Kennelijk heeft het Land al betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis (akte CWM van 7 februari 2017, onder 4.8). Voor uitgestelde opeisbaarheid is dus geen reden.

2.7.

Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Het Land zal worden veroordeeld tot betaling van NAf 750.000,= aan CWM, vermeerderd, conform het bestreden vonnis, met de wettelijke rente vanaf 27 november 2014.

2.8.

Gelet op het resultaat van deze procedure worden de kosten gecompenseerd.

3 Beslissing

Het Hof:

vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:

veroordeelt het Land tot betaling aan CWM van een bedrag van NAf 750.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 2 mei 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature