Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De verdachte, een politieambtenaar, heeft zich laten omkopen om bij de verkiezing in het jaar 2010 op een politieke partij te stemmen. Het wettelijk strafmaximum was destijds relatief laag. Aannemelijk is geworden bovendien dat het 'common practice' was in Sint Maarten om kiezers op deze manier te beïnvloeden. De verdachte is, mede gelet daarop, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en de maximale geldboete van 300 gulden.

Uitspraak



Strafzaken over 2017 | AV

Datum uitspraak: 3 mei 2017

Zaaknummer: H 211/2016

Parketnummer: 100.00047/14

Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

S T R A F V O N N I S

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 14 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte D],

geboren op [een datum in het jaar] 1970 op Curaçao,

wonende in Sint Maarten, [adres].

Procesgang en onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 31 augustus 2016, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 6 april en 12 april 2017 in Curaçao (via een directe beeld- en geluidsverbinding met Sint Maarten).

Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. J. Spaans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. C.M. Marica, naar voren is gebracht.

De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.

In eerste aanleg is de verdachte van de gehele tenlastelegging vrijgesproken.

De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.

Vonnis waarvan beroep

Het Hof kan zich niet met de beslissing van het Gerecht in eerste aanleg verenigen. Het vonnis waarvan beroep kan daarom niet in stand blijven.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:

hij, in of omstreeks de periode 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich heeft laten omkopen door een gift en/of een belofte, te weten vier enveloppen, althans meer dan één, inhoudende bedragen van 300 dollar, althans geld , althans enige gift en/of belofte heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de [politieke partij] (te weten: [A]), wetende dat deze hem gedaan werd teneinde hem te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing zijn kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het niet uitoefenen of op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht hierin dat hij, verdachte, tijdens de verkiezingen zou stemmen op de [politieke partij];

subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

hij, in of omstreeks de periode van 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf zich te laten omkopen door een gift en/of een belofte, te weten vier enveloppen, althans meer dan één, inhoudende bedragen van 300 dollar, althans geld, althans enige gift en/of belofte heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de [politieke partij] (te weten: [A]), wetende dat deze hem gedaan werd teneinde hem te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing zijn kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het niet uitoefenen of op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht hierin dat hij, verdachte, tijdens de verkiezingen zou stemmen op de [politieke partij], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het in de zaak van medeverdachte [C] gevoerde verweer dat de dagvaarding een ‘obscuur libel’ is en daarom nietig dient te worden verklaard. Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat dit verweer niet kan slagen. Het is op grond van de tenlastelegging, zeker tegen de achtergrond van het dossier, volkomen duidelijk waartegen de verdachte zich had te verdedigen. De verdachte heeft zich daartegen ook verdedigd. De inleidende dagvaarding voldoet aan de wettelijke eisen. Het verweer wordt verworpen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij het door haar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer. Zij heeft zich daarbij aangesloten bij hetgeen daarover in de zaak van medeverdachte [C] naar voren is gebracht. Het verweer komt erop neer dat de redelijke termijn in ruime mate is overschreden zonder dat daarvoor een rechtvaardiging is aan te wijzen: de verdenking was van meet af aan helder, de namen van de betrokkenen waren weldra bekend en het onderzoek naar de feiten was niet complex. Volgens het verweer is niet alleen de redelijke termijn overschreden, maar is ook het fair trial-beginsel geschonden.

Het Hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.

Het Gerecht in eerste aanleg heeft met juistheid geoordeeld dat van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is. Wat betreft de berechting van de zaak heeft voor elke fase van het geding als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak voldoet iedere fase van het geding aan dat uitgangspunt:

de redelijke termijn is voor de verdachte aangevangen op 13 november 2012, namelijk het moment dat hij voor het eerst als verdachte werd gehoord, en de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting werd op 25 augustus 2014, derhalve binnen twee jaar, met een eindvonnis afgerond (het openbaar ministerie werd bij dat vonnis niet-ontvankelijk verklaard);

het openbaar ministerie heeft op 27 augustus 2014 tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld en het Hof heeft de behandeling van dat hoger beroep op 5 mei 2015, derhalve binnen negen maanden, met een einduitspraak afgerond (vernietiging van het vonnis met terugwijzing van de zaak naar het Gerecht in eerste aanleg);

de verdachte heeft tegen dit vonnis beroep in cassatie ingesteld, waarop de Hoge Raad op 15 maart 2016 heeft beslist (niet-ontvankelijkverklaring wegens het niet indienen van cassatiemiddelen);

het Gerecht in eerste aanleg heeft de zaak vervolgens opnieuw ter terechtzitting in eerste aanleg behandeld en op 14 september 2016, circa zes maanden na de uitspraak van de Hoge Raad, met een eindvonnis afgerond (integrale vrijspraak);

het openbaar ministerie heeft op 16 september 2016 wederom hoger beroep ingesteld en de behandeling van dit hoger beroep wordt vandaag, op 3 mei 2017, met een einduitspraak afgerond.

Toegegeven kan worden dat de totale duur van de procedure lang is, maar de gegeven omstandigheden kunnen naar het oordeel van het Hof niet de conclusie wettigen dat sprake is geweest van een inbreuk op het in art. 6, eerste lid, EVRM gewaarborgde recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn.

Bewezenverklaring

Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, met dien verstande dat:

hij, in of omstreeks de periode 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich heeft laten omkopen door een gift en/of een belofte, te weten vier enveloppen, althans meer dan één, inhoudende bedragen van 300 dollar, althans geld, althans enige gift en/of belofte heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de [politieke partij] (te weten [A]),

wetende dat deze hem gedaan werd teneinde hem te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing zijn kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het niet uitoefenen of op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht hierin dat hij, verdachte, tijdens de verkiezingen zou stemmen op de [politieke partij].

Het Hof acht niet bewezen hetgeen meer of anders aan de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

1. In verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 en de toetreding van Sint Maarten als zelfstandig land tot het Koninkrijk der Nederlanden is een vervroegde verkiezing uitgeroepen. Dat is gebeurd krachtens de Eilandsverordening vervroegde verkiezingen eilandsraad. In artikel 1, tweede lid, van de ze eilandsverordening is bepaald dat de dag van de stemming voor deze tussentijdse verkiezing zal plaatsvinden op 17 september 2010.

2. Twee dagen voor de verkiezing, op 15 september 2010, ving (wijlen) [E], destijds werkzaam als telefoniste bij het Korps Politie Sint Maarten, een gesprek op tussen de verdachte, medeverdachte [B] en medeverdachte [C]. Uit het gesprek werd haar duidelijk dat de [politieke partij] geld zou geven in ruil voor een stem op de partij. [E] heeft hierover en over hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld, het volgende verklaard:

“You are asking me what I know about persons getting money at [naam leider politieke partij]’s office in [plaats]. I can tell you this much. I understood that the [politieke partij] (Hof: [politieke partij]) was giving out money to people for them to vote for the [politieke partij]. This was spoken at the police station in Philipsburg. It was a conversation between the police officers [C], [de verdachte] and the VKS (Hof: Vrijwilligers Korps Sint Maarten) [B]. [B] was saying that somebody called them to pass at [naam leider politieke partij]’s office to get some money. I asked them if I could go with them. They said it was ok. We got into a police car and drove to [plaats]. We were working at that time. […] It was in the afternoon. [de verdachte] and [B] had on their uniform. [C] was working but he did not have on his uniform. […]

When we got to the office building we stopped and waited for a while. […] After a while a bouncer/security guard came and told us that […] we could talk to someone […].

He took us to the office. In the office we spoke with [A]. He is [naam leider politieke partij]’s uncle. He heard what we had to say. We asked for money. The […] guys asked seven hundred dollars. I asked for six hundred and fifty dollars. I wanted the money to pay my house rent. He took down the necessary information from us and told us he would get back to us. This was on the 15th of September 2010.

The following day, the 16th of September 2010, [B] received a call from [A]. […] [B] told me that [A] asked him to pass by the office by himself. […]

I saw [A] on the 17th of September 2010, the day of the voting. He was at the voting bureau in Cay Hill […]. I asked him about the money. […] He said that he gave [B] […] envelopes with money. He demonstrated to me how he gave [B] the money. He said that he wrapped the envelopes in a dummy ballot and passed it to [B]. He said [B] put it in his pocket. […] I understood that the envelopes each contained three hundred dollars.”

3. Medeverdachte [B], destijds werkzaam als soldaat bij het Vrijwilligers Korps Sint Maarten, heeft het volgende verklaard:

“You asked me if i knew anything about collecting [money] at [naam leider politieke partij]’s office at [plaats]. This is wat I can tell you. On the street I heard that the [politieke partij] was giving away money to people in need. I needed some help. I got a quotation for building materials. With this quotation I went to [naam leider politieke partij]’s office to see what they could have helped me with. On the 15th of September 2010, officers [de verdachte] and [C], [E] and I went to the office of [naam leider politieke partij] in [plaats]. […] It was in the afternoon. […] We got to speak to [A]. We went into his office. He took all of our information. He told us that he would have gotten back to us in due time.

On the 16th of September 2010 [A] called me. He told me to come to the office […] and that he would have something for me. […] I went to the office […]. Both times I went to [naam leider politieke partij]’s office, I went with a police patrol vehicle. […] When I got into [A]’s office he told me that he had something for us. He said that the money was not all that we asked for, but that we would get the rest after the election. He gave me a dummy voting ballot with something wrapped in it with an elastic band around it. I put [it] in my [pants] pocket. I did not check until I reached the police station. When I got to the station I checked the package that [A] gave me. I saw that I only got three envelopes and not four as I thought.

[de verdachte] was working at that moment. I am not sure if [C] was working. […] I gave [de verdachte] two envelopes, one for him and one for [C]. [E] was not at the balie at that time. I gave [de verdachte] the envelopes in the police station Philipsburg by the balie (frontdesk). […] I received three hundred dollars ($ 300) from in the envelop.”

4. Medeverdachte [A] heeft op 7 september 2012 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:

“I was [involved in the [politieke partij] during the election of 2010]. […] I was […] accountable to [naam leider politieke partij]. He was the party leader. […]

I knew [B] from back in the days and he came by me with his financial needs and so did the officers that accompanied him that day. […] They came [at the office of [naam leider politieke partij] in [plaats]] for financial help. […] I met them at the first floor in the back area. In a closed office. […] The information [that I took] […] is the financial aid that they were looking for. […] I told them let me see what I can do for you, if I can help you all out or not. […] We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the [politieke partij]. […] The purpose of taking the information [was] […] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote. […] On the 16th of September 2010, […] I [indeed] did call [[B]] from my cellular phone on the number that he gave me from his first visit to my office. […] [B] arrived […] late in the morning [by the office]. Just before lunch time. […] I gave [B] three envelops each containing […] money […].”

5. F], die de [politieke partij] gedurende de verkiezingstijd in 2010 onder andere hielp met het uitdelen van petjes en flyers, heeft over het kantoor in [plaats] het volgende verklaard:

“We used it for registering people mainly. […] They had to present their passport to see if they were registered on the island and if they were eligible to vote and how much members were in their family and if they were also able to vote. […] The main reason is to make sure that people has the right to vote. We collected data to make a database to see if they were registered and to see how big the family is. The party will then lobby with them.”

6. De verdachte was kiesgerechtigd voor de verkiezing op 17 september 2010. De verdachte was indertijd ouder dan 18 jaar, had de Nederlandse nationaliteit en was ingeschreven in de Sint Maartense Basisadministratie. Het kiesrecht was hem niet ontzegd.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte opnieuw van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het bewijst tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte bij de ontmoeting met medeverdachte [A] zijn identiteitskaart of paspoort heeft afgegeven en evenmin dat die ontmoeting is benut om de kiesgerechtigheid van de verdachte vast te stellen. De verdachte heeft bovendien ontkend dat hij geld heeft ontvangen en dat hij ook heeft toegezegd om op een bepaalde manier te stemmen. De raadsvrouw wijst voorts op de door de Landsrecherche getrokken conclusie dat tijdens het onderzoek niet kon worden vastgesteld dat personen waren omgekocht om hun kiesrecht op een bepaalde wijze uit te oefenen. Volgens de raadsvrouw heeft het Gerecht in eerste aanleg terecht geoordeeld dat geen overeenkomst tot stand is gekomen en kan hetgeen de procureur-generaal daartegen heeft ingebracht, dat niet anders maken.

Het Hof overweegt als volgt.

Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde omkopingsdelict is vereist dat met een kiezer overeenstemming is bereikt over het niet dan wel op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht. Niet is vereist dat de kiezer zich aan deze overeenstemming heeft gehouden of dat een in het vooruitzicht gestelde beloning daadwerkelijk is gevolgd.

Het Gerecht in eerste aanleg heeft aan zijn beslissing tot vrijspraak ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de verdachte “heeft toegezegd, of dat hij is verplicht, om op de [politieke partij] (of een andere partij) te stemmen”.

Van overeenstemming als hiervoor bedoeld, zou daarom geen sprake zijn. De raadsvrouw heeft zich achter dit oordeel geschaard. Het Hof oordeelt anders. Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat overeenstemming ook kan worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. Ingeval een kiezer een gift en/of belofte aanneemt en daarbij de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op de gewenste manier zal uitoefenen, is naar het oordeel van het Hof sprake van overeenstemming.

Bij de selectie en waardering van de bewijsmiddelen is het Hof tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de voor de verdachte meest belastende verklaringen, namelijk die van [B], [E] en [A].

De medeverdachten zijn niet, althans niet op noemenswaardige wijze, teruggekomen van deze elkaar over en weer bevestigende verklaringen.

Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte samen met zijn collega’s [B], [C] en [E] twee dagen voor de verkiezingen naar het kantoor van de partijleider van de [politieke partij] is gegaan, omdat deze politieke partij in ruil voor het uitbrengen van een stem geld zou geven. Zij hebben een gesprek gehad met [A], die was betrokken bij de [politieke partij]. In dat gesprek heeft [A] geprobeerd hen ervan te overtuigen om op de partij te stemmen. De verdachte, [B] en [C] vroegen elk een bedrag van $ 700,--; [E] vroeg een bedrag van $ 650,--. [A] heeft verklaard dat hij zou kijken of hij hen kon helpen bij hun financiële problemen. De verdachte, [B], [C] en [E] hebben hun persoonlijke gegevens achtergelaten en zijn vertrokken. Anders dan de raadsvrouw meent, kan uit de verklaringen van [B] en [A] worden opgemaakt dat aan de hand van deze gegevens werd nagegaan of zij kiesgerechtigd waren ([B] verklaarde “He took all of our information.”; [A] verklaarde: “We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the [politieke partij]. […] The purpose of taking the information [was] […] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote.”). De verdachte was kiesgerechtigd.

De volgende dag, 16 september 2010, werd [B] door [A] gebeld en vervolgens vond tussen hen beiden een ontmoeting plaats. [B] heeft toen van [A] drie enveloppen gekregen. De enveloppen waren gewikkeld in een ‘dummy’ van een stembiljet; iedere envelop was gevuld met $ 300,--. [A] heeft toen tegen [B] gezegd dat de rest na de verkiezingen zou volgen. [B] hield één envelop voor zichzelf en gaf de twee andere enveloppen aan de verdachte: één voor de verdachte zelf en één voor medeverdachte [C].

Het Hof is van oordeel dat de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, die voortvloeien uit de gebezigde bewijsmiddelen, redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs dat de verdachte een gift (een geldbedrag van $ 300,--) heeft aangenomen in de wetenschap dat dit werd gegeven in ruil voor een stem op de [politieke partij].

De verdachte heeft ontkend dat hij enveloppen van medeverdachte [B] heeft ontvangen. Aan die ontkenning hecht het Hof evenwel geen geloof. Nog daargelaten dat de verdachte een lezing van de ontmoeting heeft gegeven die niet strookt met de door [B] en [E] gegeven lezing (de verdachte zou naar het kantoor zijn gegaan om te kijken of daar strafbare feiten zouden worden gepleegd), vermag het Hof niet in te zien waarom medeverdachte [B] op dit punt niet naar waarheid zou hebben verklaard. Het is zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet goed te verklaren waarom [B] zo specifiek over de verdachte heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat hij alleen de verdachte enveloppen heeft gegeven; hij heeft niet verklaard dat medeverdachte [C] en/of [E] (uiteindelijk) een envelop hebben ontvangen. Het Hof gaat daarom ook wat dit betreft uit van de geloofwaardigheid van de verklaring van medeverdachte [B].

De verdachte is naar het kantoor van de [politieke partij] gegaan met de bedoeling om financiële steun te vragen in de wetenschap dat die partij die steun verleende in ruil voor een stem. Hij heeft zijn financiële wensen op tafel gelegd bij [A] die aangaf dat hij wilde dat de verdachte op zijn partij zou stemmen en dat hij nader zou bezien of hij aan de financiële wensen van de verdachte tegemoet kon komen. De volgende dag heeft [A] $ 300,-- bedoeld voor de verdachte aan [B] overhandigd, gewikkeld in een blanco stembiljet. Het moet onder deze omstandigheden voor de verdachte glashelder zijn geweest dat van hem werd verwacht dat hij in ruil voor de betaling zijn stem op de [politieke partij] zou uitbrengen. Door het geld aan te nemen heeft de verdachte op zijn beurt de verwachting gewekt dat ook hij daarvan uitging. Hierbij speelt ook de hoogte van het verstrekte geldbedrag – bepaald geen bagatelbedrag – een rol. Of de verdachte zich vervolgens aan de bereikte overeenstemming heeft gehouden of dat hij toch op een andere partij heeft gestemd is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van omkoping in de hier bedoelde zin niet van belang.

Dat de Landsrecherche indertijd tot een andere conclusie is gekomen, maakt dat niet anders. Het Hof is niet aan de conclusie van de Landsrecherche gebonden en heeft zich zelfstandig een oordeel gevormd. In dit oordeel ligt besloten dat door de Landsrecherche getrokken conclusie, niet juist is.

Hetgeen de raadsvrouw overigens tegen een bewezenverklaring heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel.

Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen. Die bepaling wordt toegepast, nu de equivalent daarvan in het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten (artikel 2:4 4 ) een voor de verdachte minder gunstige bepaling is.

Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

Als kiezer zich bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift en belofte laten omkopen om zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen.

Het bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

Oplegging van straf

Bewezen is verklaard dat de verdachte zich heeft laten omkopen om bij de verkiezing in het jaar 2010 op de [politieke partij] te stemmen.

De procureur-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.

Het Hof overweegt als volgt.

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

De ernst van het bewezen verklaarde schuilt in het verhinderen van een correct verlopende verkiezing, met als risico dat daarbij de zuiverheid van die verkiezing wordt aangetast. De wetgever heeft het bewezen verklaarde als misdrijf strafbaar gesteld, maar was destijds relatief mild getuige het wettelijk strafmaximum: een gevangenisstraf van ten hoogste 6 maanden of een geldboete van ten hoogste 300 gulden. Het strafmaximum is weliswaar in het naderhand ingevoerde Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten verhoogd tot een gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaren of een geldboete van ten hoogste 25.000 gulden, maar daarop kan geen acht worden geslagen nu de voor de verdachte meest gunstige bepaling moet worden toegepast.

Het Hof houdt er rekening mee dat aannemelijk is geworden dat het kennelijk ‘common practice’ was in Sint Maarten om kiezers op deze manier te beïnvloeden. In zoverre moet de ernst van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte worden genuanceerd. Tegelijkertijd mocht juist van iemand zoals de verdachte, iemand in een publieke functie, worden verwacht dat hij daartegen weerstand zou bieden. Dat de verdachte dit heeft nagelaten, mag hem worden aangerekend.

Het Hof weegt ten gunste van de verdachte wel mee dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld en dat deze veroordeling mogelijk gevolgen heeft voor zijn dienstbetrekking.

Het Hof is van oordeel dat, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, geen werkstraf, maar een geldboete moet worden opgelegd. Het Hof meent dat die straf beter past bij de aard van het bewezen verklaarde. Een deel van de verboden beloning kan zo ongedaan worden gemaakt. De voorwaardelijke gevangenisstraf onderstreept daarnaast de ernst van het bewezen verklaarde en maakt de strafoplegging dienstbaar aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het Hof is tot de slotsom gekomen dat het in dit geval passend en geboden is om naast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, de maximale geldboete van 300 gulden op te leggen. De verdachte zal daartoe worden veroordeeld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 27 en 31 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.

BESLISSING

Het Hof:

vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van 14 september 2016 en doet opnieuw recht als volgt;

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;

bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op de grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van NAf 300,-- (driehonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 (zes) dagen.

Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, S.A. Carmelia en T.E. van der Spoel, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 3 mei 2017.

Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het politiedossier van de Landsrecherche Sint Maarten, dat op 14 februari 2013 is gesloten en is geregistreerd onder de onderzoeksnaam “MASBANGU”.

Eilandsverordening van het eilandgebied Sint Maarten van 21 juli 2010, AB 2010, nr. 26.

Een geschrift, te weten een door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakt rapport d.d. 28 september 2010, houdende en op 20 september 2010 door [E] afgelegde en door haar nadien ondertekende verklaring, bijlage 1.1.

Een geschrift, te weten een door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakt rapport d.d. 28 september 2010, houdende en op 20 september 2010 door [B] afgelegde en door hem nadien ondertekende verklaring, bijlag 1.2

Proces-verbaal van verhoor d.d. 7 september 2012, bijlage 1.14. Opmerking verdient dat weliswaar is gerelateerd dat dit een getuigenverhoor betreft, maar dat hem daarbij wel de cautie is gegeven: “This interrogation takes place within the framework of a criminal investigation with regards to “vote buying”. You are not obliged to give a statement nor answer the questions.”

Proces-verbaal van strafrechtelijk verhoor d.d. 6 september 2012, bijlage 1.12.

Een niet van voormeld onder voetnoot 1 bedoeld politiedossier deel uitmakend proces-verbaal, namelijk het proces-verbaal van bevindingen kiesgerechtigheid verdachten Masbangu onderzoek d.d. 23 maart 2017, opgesteld door officier van justitie mr. D.M. Noordzij en als bijlage 2 gevoegd bij de ingediende appelmemorie.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature