Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

zeevervoer. Bevoegde rechter. Cognossement. Overgang risico goederen. Opslag. Brand. Zeevervoerder noch scheepsagent zijn aansprakelijk voor de vergane goederen.

Uitspraak



GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201900261

Vonnis d.d. 29 september 2020

inzake

[eiser],

wonende in Sint Maarten,

eiser,

gemachtigde: mr. J.G. SNOW,

tegen

1 de naamloze vennootschap [de scheepsagent],

gevestigd in Sint Maarten,

gedaagde sub 1,

hierna: de scheepsagent,

2. de vennootschap naar buitenlands recht [de zeevervoerder],

gevestigd in Florida (Verenigde Staten van Amerika),

gedaagde sub 2,

hierna: de zeevervoerder,

gemachtigde: mr. D.D. ZAHAVI.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:

het inleidend verzoekschrift met producties, ontvangen op 20 maart 2019,

de conclusie van antwoord met producties,

de conclusie van repliek met producties,

de conclusie van dupliek met producties,

akte uitlating producties,

tussenvonnis van 18 februari 2020,

akte met producties van gedaagden,

akte met producties van eiser,

akte uitlating producties van gedaagden.

1.2.

De uitspraak is nader bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1.

De scheepsagent is een onderneming die zich vooral bezighoudt met het afhandelen van zee- en luchtvracht afkomstig van de zeevervoerder.

2.2.

Eiser heeft met [de verkoper], gevestigd in Miami (hierna: [de verkoper]), een koopovereenkomst gesloten voor de levering van schuifdeuren en ramen ten behoeve van zijn woning op Sint Maarten. De prijs bedraagt USD 22.993,78 en die is voldaan.

2.3.

Eiser is directeur en aandeelhouder van de besloten vennootschap [A], een juwelierszaak gevestigd op Sint Maarten.

2.4.

Op 15 januari 2018 is tussen de zeevervoerder en “[B]/[C]” een Time Volume Rate Agreement (hierna: de TVRA) tot stand gekomen. Daarop staat bij Customer Information vermeld: “[A] Jewelers/….. / …. / ……. / …. / …. / [eiser] / ….”. Onderaan de TVRA, bovenaan de ondertekening, staat: “I understand that my customer name must be on all the Bills of Lading ….”. Die naam is volgens het TVRA: “[B]/[C]

2.5.

Door de zeevervoerder is op 20 april 2018 een Bill of Lading (“Non-Negotiable”) opgesteld voor het zeevervoer van Palm Beach (Florida) naar Philipsburg (Sint Maarten). Daarin worden de volgende personen genoemd:

Shipper/Exporter [de verkoper]

Export References [achternaam eiser]

Consignee [A]

Freight Payable [A] in Sint Maarten

2.6.

Onderaan het cognossement is vermeld: “All carriage is subject to the BOL terms and conditions.” Vlak daarboven staat het volgende: “Received by the Carrier from the Shipper in apparent good order and condition (unless otherwise noted herein) the total number or quantity of Containers or other packages or units indicated above received by the Carrier for the Carriage subject to all the terms and conditions of the Carrier from the Place of receipt or the Port of Loading whichever is applicable. If the Carrier so requires, before it arranges delivery of the Goods one original Bill of Lading, fully endorsed must be surrendered by the Merchant to the Carrier at the Port of Discharge or at some other location applicable to the Carrier. In accepting this Bill of Lading Merchant expressly accepts and agrees to all its terms and conditions whether printed, stamped or written, or otherwise incorporated notwithstanding the non-signing of this Bill of Lading by the Merchant.”

2.7.

Artikel 1 6 (Notification and delivery of goods), eerste lid, van deze conditions luidt als volgt:

“Any mention in the Bill of Lading of parties to be notified of the arrival of the goods is solely for information of the Carrier, and failure to give such notification shall not involve the Carrier in any liability nor relieve the Merchant of any obligation hereunder. If delivery of the Goods or any part thereof is not taken by the Merchant at the time and place when and where the Carrier is entitled to call upon the Merchant to take delivery thereof, the Carrier shall be entitled without notice to remove from a Container the Goods or that part thereof it stuffed in or on a Container and to store the Goods or that part thereof ashore, afloat, in the open or under cover at the sole risk and expense of the Merchant. Such storage shall constitute due delivery hereunder, and thereupon the liability of the Carrier in respect of the Goods or that part thereof shall cease.”

2.8.

Rond de dag van verwachte aankomst van de goederen op Sint Maarten schrijft [A] per e-mail van 22 april 2018 aan de scheepagent:

“This shipment is for [voornaam eiser]. His roof installation has been delayed.

Can you help us store this shipment in SXM at [scheepsagent] for couple weeks? Please advise”.

2.9.

Diezelfde dag mailt de scheepsagent terug:

“I cannot unfortunately. The warehouse is currently under repair and [scheepsagent] only has limited racks until the project is complete

This must be picked up”

2.10.

Op 3 mei 2018 vond in de loods waar de goederen door de scheepsagent intussen toch waren opgeslagen een brand plaats. De goederen zijn opgeslagen in een loods waarin de scheepsagent een permanente opslagruimte huurde.

2.11.

Op 4 mei 2018 is door de scheepsagent het cognossement uitgeprint en aan eiser overhandigd. Op 8 mei 2018 zijn de vrachtpenningen van USD 750,80 door [A] aan de scheepsagent betaald door middel van een cheque die door eiser namens [A] is ondertekend. Op dezelfde dag heeft [A] een Claim Letter ingevuld en aanspraak gemaakt op schadevergoeding van USD 23.173,85. Namens haar is deze ondertekend door eiser.

2.12.

In de Claim Letter is door [A] J bij het vakje: “Date and place damage or shortage was first discovered” ingevuld: “Fire at [scheepsagent] Warehouse.” Aan de Claim Letter is de Bill of Lading toegevoegd.

3 Het geschil

3.1.

Eiser vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat het Gerecht de volgende beslissingen neemt:

gedaagden hoofdelijk te veroordelen, zodanig dat als een van beiden betaalt de ander van de betalingsverplichting is bevrijd, aan eiser aan schade te betalen USD 24.340,93, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het intreden van het verzuim dan wel de datum dat nakoming blijvend onmogelijk is geworden,

gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot het overleggen dan wel het afgeven van afschrift van, of het inzage verlenen in de verzekeringspolissen voor het magazijn dan wel de goederen die opgeslagen liggen in het magazijn, de uitgekeerde schadeuitkeringen van de verzekeraar, specificaties van de schadeuitkeringen van de verzekeraar en de correspondentie met de verzekeraar omtrent de afwikkeling van de magazijnbrand, op straffe van verbeurte van een dwangsom van US$ 5.000,00 per dag,

gedaagden hoofdelijk te veroordeling in de proceskosten, met de wettelijke rente daarover.

3.2.

Gedaagden concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser in zijn vorderingen, dan wel deze aan hem te ontzeggen, met veroordeling van eiser in de proceskosten.

3.3.

Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Inleiding

4.1.

Omdat de processtukken van partijen onvoldoende inzicht gaven in (vooral) de feiten heeft het Gerecht in het tussenvonnis een aantal vragen gesteld. Die zijn door middel van de aktewisseling na het tussenvonnis beantwoord.

Bevoegdheid van dit Gerecht

4.2.

Gedaagden voeren aan dat dit Gerecht zich onbevoegd moet verklaren. Zij verwijzen naar artikel 23 van de algemene voorwaarden die volgens de Bill of Lading van toepassing zijn en op haar website raadpleegbaar zijn:

“LAW AND JURISDICTION: The contract evidenced by or contained in the Bill of Lading is governed by the Law of the United States of America and the U.S. District Court for the Southern District of Florida shall be the sole and exclusive forum for any claim or dispute hereunder.”

4.3.

Eiser verweert zich hiertegen als volgt. Hij heeft de Bill of Lading voor het eerst gezien na de brand op 4 mei 2018. Toen zag hij voor het eerst dat de zeevervoerder [A] op het cognossement heeft vermeld. Dat heeft weer te maken met het jarenlange gebruik dat goederen worden afgeleverd bij [A]. Zie in dit verband de TVRA. Artikel 23 van de algemene voorwaarden van de Bill of Lading is strijdig met artikel 629 Rv . Subsidiair moet artikel 23 worden vernietigd omdat dit onredelijk bezwarend is op grond van artikel 6:237 onder n BW. Meer subsidiair wordt een beroep gedaan op artikel 97 in verband met artikel 103a lid 2 Rv . Wat de zeevervoerder specifiek betreft geldt dat het Gerecht bevoegd is op grond van artikel 95 lid 1 Rv en subsidiair op grond van artikel 98 Rv. Ten aanzien van beide gedaagden geldt ook nog eens artikel 103 Rv . waaruit ook volgt dat dit Gerecht wel degelijk bevoegd is.

Bevoegdheid

4.4.

Het Gerecht gaat eerst in op zijn bevoegdheid wat betreft de zeevervoerder. Daarvoor moet eerst worden bezien of tussen partijen, zoals de zeevervoerder aanvoert, een rechtsgeldige forumkeuzebeding is gemaakt. Die vraag wordt door het Gerecht ontkennend beantwoord. Uit het cognossement volgt dat niet eiser maar [A] de “Consignee” (ladingbelanghebbende) is. Het cognossement is bij aankomst op Sint Maarten afgegeven aan eiser die dat alleen voor [A] in ontvangst kan hebben genomen omdat het immers om een “non-negotiable” cognossement gaat. Enkele dagen later meldt eiser zich bij de scheepsagent, betaalt namens [A] de vrachtpenningen en claimt vervolgens namens [A] Jde schade als gevolg van de brand in de opslagloods. Hiermee is [A] rechtsgeldig houder van het cognossement geworden en tussen haar en de zeevervoerder geldt het forumkeuzebeding. Niet tussen eiser en de zeevervoerder.

4.5.

Voor wat betreft de scheepsagent is duidelijk dat het Gerecht bevoegd is op grond van artikel 95 lid 1 Rv (de vestigingsplaats van de scheepsagent is immers Sint Maarten ). Daarmee is op grond van artikel 103 Rv ook de bevoegdheid gegeven van het Gerecht ten aanzien van de zeevervoerder (als de rechter voor een van de gedaagden bevoegd is dan bestaat er ook bevoegdheid met betrekking tot de andere gedaagden). Het Gerecht noteert overigens dat de scheepsagent geen specifiek verweer voert tegen de bevoegdheid van dit Gerecht. Dat verweer wordt alleen gevoerd voor de zeevervoerder en de scheepsagent wordt daarin min of meer “meegenomen”.

4.6.

Het Gerecht zal zich dus bevoegd verklaren.

Toepasselijk recht

4.7.

Het Gerecht moet onderzoeken welk recht van toepassing is. Het Gerecht gaat uit van de “lex loci delicti”; het recht van de plaats waar de gestelde onrechtmatige daad zich zou hebben voorgedaan. Eiser beroept zich er immers op dat de goederen niet zijn aangekomen op Sint Maarten en dat, als zij wel zouden zijn aangekomen, zij door nalatigheid of toedoen van gedaagden zijn vergaan. Aldus zal het Gerecht het recht van Sint Maarten toepassen.

Ontvankelijkheid van eiser versus de zeevervoerder

4.8.

Wat betreft de vorderingen van eiser gericht tot de zeevervoerder overweegt het Gerecht als volgt. Anders dan eiser aanvoert is niet hij maar [A] vorderingsgerechtigd onder het cognossement. Dat blijkt uit de omstandigheid dat hij namens [A] de Claim Letter heeft ingevuld nadat hij namens [A] de vrachtpenningen heeft betaald. [A] was toen rechtsgeldig houder van het cognossement. Verder overweegt het Gerecht dat uit de processtukken niet blijkt van een procesvolmacht die [A] aan haar directeur [eiser] heeft gegeven en waaruit zou blijken dat hij gerechtigd is op eigen naam de processuele belangen van [A] te behartigen. Evenmin is sprake van een akte van cessie die tot dat gevolg zou leiden. Dit betekent dus dat de vorderingen van eiser op de zeevervoerder niet contractueel van aard zijn maar alleen gebaseerd kunnen zijn op buitencontractuele aansprakelijkheid. Alle argumenten van eiser die zijn gebaseerd op de cognossementsvoorwaarden behoeven door het Gerecht niet te worden beoordeeld. Eiser is ontvankelijk in zijn vordering voor zover gebaseerd op onrechtmatige daad.

Ontvankelijkheid van eiser versus de scheepsagent

4.9.

Eiser stelt dat de scheepsagent aansprakelijk jegens hem is wegens het verlies van de goederen. Dat kan worden gebaseerd (eventueel) op wanprestatie maar in elk geval op onrechtmatige daad. Dat betekent dat eiser jegens de scheepsagent in die zin kan worden ontvangen in zijn vorderingen.

De aansprakelijkheid van de zeevervoerder

4.10.

Eiser stelt onder 3. van haar laatste akte dat de opslag van de goederen niet onder het cognossement valt. Daar zijn gedaagden blijkens hun processtukken het mee eens: met [A] is opslag niet overeengekomen ten tijde van het afsluiten van de vervoersovereenkomst. Vandaar het verzoek in de mailwisseling van 2 april 2018 om de goederen tijdelijk op te slaan. Overwogen wordt dat het cognossement uitsluitend ziet op de vervoersovereenkomst en vanaf het moment van afladen is het cognossement dus uitgewerkt. Het dient enkel nog als bewijsstuk dat de afgeladen goederen aan [A] moeten worden afgegeven, of in dit geval: als bewijs dat [A] claimgerechtigd is wat betreft de schade.

4.11.

Evenmin is de zeevervoerder aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad of schending van enige bewaarnemingsverplichting of zaakwaarneming. De loods is immers niet van haar, wordt evenmin door haar gehuurd, en zij heeft de goederen – voorzover zij zijn aangekomen - ook niet daarheen vervoerd. Daarom worden de vorderingen van eiser jegens de zeevervoerder afgewezen.

De aansprakelijkheid van de scheepsagent

4.12.

Allereerst moet het Gerecht ingaan op het argument van eiser dat de goederen nooit zijn afgeladen op de kade in Sint Maarten en nooit de loods van de zeevervoerder hebben bereikt. Daarover word het volgende overwogen. Door de ondertekening van de Claim Letter is door [A] J erkend dat de goederen zijn uitgeladen in Sint Maarten. Dit volgt ook uit de betaling van de vrachtpenningen. [A] stelt niet dat deze rechtshandelingen vernietigbaar zijn wegens een wilsgebrek. Uit de mailwisseling blijkt dat de scheepsagent afwijzend reageerde op het verzoek om de goederen in haar loods op te slaan. Uiteindelijk heeft zij bevestigd dat de goederen toch in de loods zijn opgeslagen. Het Gerecht oordeelt dus dat de goederen zijn aangekomen op Sint Maarten en zijn opgeslagen in de loods van de zeevervoerder.

4.13.

Duidelijk is verder dat uit het cognossement volgt dat geen opslag is afgesproken zodat het risico van de goederen op het moment van afladen is overgegaan van de zeevervoerder op [A]. Desalniettemin heeft de scheepsagent zich bekommerd om de goederen en deze opgeslagen. Gesteld noch gebleken is dat door de scheepsagent daarvoor enige vergoeding is afgesproken met [A] of eiser.

4.14.

Door eiser worden allerhande argumenten genoemd om aan te tonen dat hij de eigenaar is en dus gerechtigd om een vordering in te stellen tegen de scheepsagent. Het Gerecht is echter van oordeel dat de scheepsagent ervan uit mag gaan dat [A] de rechthebbende op de goederen is. Alleen aan haar mogen volgens het cognossement immers de goederen worden afgegeven. Als eiser inderdaad de eigenaar is dan kan hij de eigendomsrechten uitoefenen jegens [A] als rechtsgeldig houder van het cognossement en niet tegen de scheepsagent.

4.15.

Dat neemt echter niet weg dat de scheepsagent onrechtmatig kan hebben gehandeld als komt vast te staan dat door haar gedragingen of nalaten de goederen zijn vergaan en eiser daardoor schade heeft ondervonden. Daarover wordt het volgende overwogen. De scheepsagent is [A] te hulp geschoten door de goederen toch onder te brengen in haar loods. Zonder daar enige vergoeding voor te bedingen en zonder enige tijdslimiet daaraan te stellen. Evenmin zijn partijen overeengekomen dat de goederen tegen brand zouden worden verzekerd.

4.16.

Naar het oordeel van het Gerecht is tussen [A] en de scheepsagent een overeenkomst van bewaarneming tot stand gekomen. Het Gerecht gaat ervan uit dat de reden daarvoor is dat partijen al jarenlang zaken doen en dat daarom de scheepsagent [A] tegemoet wilde komen. Dat betekent overigens dat er geen sprake is van zaakwaarneming omdat de scheepsagent dus handelde in haar eigen (commerciële) belang.

4.17.

De schade aan de goederen is ontstaan als gevolg van brand. Gesteld noch gebleken is dat de scheepsagent op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het ontstaan van de brand. Of dat de brand door zijn nalatigheid is ontstaan. Anders dan eiser stelt rust er op grond van de wet geen verplichting op de scheepsagent om de goederen tegen brand verzekerd te houden. Eiser heeft er ook niet op aangedrongen bij de scheepsagent om de goederen tegen brand te verzekeren terwijl hij daarvoor wel de aangewezen partij was, vooral omdat vanaf het moment van afladen de goederen voor het risico van [A] waren.

Proceskosten

4.18.

Als in het ongelijk gestelde partij wordt eiser in de proceskosten veroordeeld.

5 De beslissing

Het Gerecht:

wijst de vorderingen af,

veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 3.750,00 aan salaris gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 29 september 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature