Uitspraak
Parketnummer: 500.00206/22
Uitspraak: 23 juni 2023
Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in [locatie].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 2 juni 2023.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 juli 2022, althans in de maand juli 2022 in de internationale wateren, althans zeewaarts van Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd (daaronder begrepen "invoer" in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 ), en/of doorgevoerd en/of vervoerd, en/of in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 1.619.180 gram van een materiaal bevattende cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en /of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13).
Een ter terechtzitting gevoerd verweer strekkende tot niet
ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging
De raadsman heeft ter terechtzitting van 2 juni 2023 bij pleidooi aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, zulks naar het Gerecht begrijpt op grond van het volgende waarbij de belangen van de verdachte zijn geschaad om de navolgende redenen:
schending van de verbaliseringsplicht en
gebruik van disproportioneel geweld bij aanhouding.
1. schending van de verbaliseringsplicht
In strijd met de verbaliseringsplicht neergelegd in de artikelen 186, 193 en 194 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is door de militairen die bij de aanhouding van de verdachte en de andere verdachten betrokken waren geen proces-verbaal van aanhouding en inbeslagneming opgemaakt. Het proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant 1] dat zich wel in het dossier bevindt mist bewijskracht nu het de waarnemingen weergeeft die niet door haar zelf en uit eigen wetenschap zijn gedaan. Bovendien bevat haar proces-verbaal diverse onwaarheden nu het in strijd met de camerabeelden die van de aanhouding zijn gemaakt, vermeldt dat de verdachten zich tegen de aanhouding hebben verzet en dat één van hen, de kapitein die is doodgeschoten, de militairen die aan boord probeerden te komen, zou hebben aangevallen met een schroevendraaier. Ook constateert de raadsman dat de vele beledigingen, bedreigingen en vernederingen die de verdachten tijdens de aanhouding hebben ondergaan ten onrechte en dus in strijd met de waarheid niet in het proces-verbaal van relaas en proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 1] zijn opgenomen.
De raadsman heeft daartoe gesteld hetgeen in zijn pleitnotities is weergegeven. Het Gerecht begrijpt dat de raadsman heeft aangevoerd dat de opsporingsambtenaren, waartoe deze militairen, handelend onder de vlag van de Kustwacht van Curaçao gerekend moeten worden, in strijd met het bepaalde in voormelde artikelen (doelbewust en in strijd met de waarheid) hebben nagelaten ten spoedigste een proces-verbaal op te maken van wat door hen uit eigen wetenschap tot opsporing is verricht of bevonden. Kennelijk met als reden om geen verantwoording af te hoeven leggen voor hun wandaden. Het proces-verbaal van relaas dat wel is opgemaakt bevat diverse onjuistheden en onwaarheden en er ontbreken essentiële onderdelen, waardoor het niet meer als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Dit tezamen levert een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde op die de belangen van de verdachte direct heeft geraakt. De rechtvaardiging van het optreden en inzetten van de militairen is immers gebaseerd op onwaarheden, waardoor de rechten van de verdachte op een eerlijk proces zijn geschonden. Hieraan moet niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie worden verbonden, aldus nog steeds de raadsman.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Indien het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft zal op andere wijze moeten worden voorzien in een verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen en wel op zulke wijze dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter tot nadere verantwoording over dat gedeelte van het opsporingsonderzoek.
Van hetgeen is verricht door de desbetreffende militairen die bij de aanhouding betrokken waren, is een van minuut tot minuut minutieus verslag door middel van beeldopnamen vervaardigd en aan het dossier toegevoegd. Van deze beeldopnamen is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] en de raadsman is ter zitting blijkens de door hem overgelegde samenvatting van die beelden in de gelegenheid gesteld de beelden te tonen en daar tegen in te brengen wat ter verdediging kan dienen. Niet kan worden gezegd dat de verdediging de betrouwbaarheid van de inhoud van het proces-verbaal van relaas en van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] niet afdoende – binnen hetgeen een goede procesorde vereist – heeft kunnen controleren.
Terwijl het Wetboek van Strafvordering geen rechtsgevolgen verbindt aan de niet naleving van dit voorschrift, levert de omstandigheid dat de militairen niet ook nog zelf een proces-verbaal van aanhouding en inbeslagneming hebben opgemaakt in de omstandigheden van het geval geen normschending op, laat staan dat er sprake zou zijn van een normschending die van dien aard is dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten leiden.
Dat geldt mutatis mutandis ook voor de door de raadsman opgevoerde omstandigheid dat de toedracht zoals beschreven door verbalisant [verbalisant 1] in het proces-verbaal van relaas en het proces-verbaal van bevindingen, volgens de raadsman afwijkt van de beelden en dat essentiële onderdelen (schelden en bedreigingen) bewust zijn weggelaten, kan niet de conclusie dragen dat sprake is van een normschending.
Het Gerecht is met de raadsman van oordeel dat op de camerabeelden niet is te zien dat er twee telefoons, twee machinegeweren en een gps systeem door de verdachten overboord worden gegooid. Evenmin is te zien dat de kapitein die is neergeschoten door één van de militairen, met een schroevendraaier één van de andere militairen die aan boord kwam aanviel en er een gevecht ontstond, terwijl het opnemen van deze waarnemingen in het proces-verbaal van relaas en bevindingen minst genomen de indruk wekt dat met die onjuistheden is beoogd het toegepaste geweld bij de aanhouding van de verdachten te verantwoorden en te verklaren.
Echter, ook indien ervan wordt uitgegaan dat deze onjuistheden en onwaarheden een normschending in de zin van artikel 413 Sv opleveren, moet het verweer van de raadsman worden verworpen.
Immers, voor niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte is alleen plaats indien door het verzuim een zodanige ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd.
Deze maatstaf biedt in beginsel geen ruimte voor niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in gevallen waarin zich een of meer vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, ook indien dat herstel er op aandringen van de verdediging zelf is gekomen.
In deze zaak is controle achteraf op het handelen van de militairen mogelijk geweest aan de hand van de beschikbare camerabeelden. Deze camerabeelden zijn in een vroeg stadium aan het dossier toegevoegd. Daaruit volgt dat, zo er al sprake is geweest van een normschending, deze normschending is hersteld, zodat er geen grond bestaat voor niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het verweer wordt derhalve verworpen.
2. Gebruik van disproportioneel geweld bij aanhouding door de inzet van militairen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de militairen onder de vlag van de Kustwacht bij de aanhouding van de verdachten onnodig en disproportioneel veel (verbaal) geweld jegens de verdachten hebben gebruikt, hetgeen heeft geresulteerd in de dood van de kapitein van de Go Fast waar de verdachte en de andere verdachten zich op bevonden. De raadsman heeft hiertoe gesteld hetgeen is opgenomen in zijn pleitnotities. Dit houdt – naar het Gerecht begrijpt en kort samengevat – het volgende in. Er waren geen aanwijzingen dat de verdachte en de andere verdachten bewapend waren. Op de beelden is duidelijk te zien dat de kapitein van de Go Fast een vuurwapen juist in zee gooit en dat de verdachten niets in hun handen hadden toen de militairen aan boord van de Go Fast kwamen.
Met betrekking tot de vraag of het toegepaste geweld bij de aanhouding gerechtvaardigd was en zo niet, of dit gevolgen moet hebben in de zaak van de verdachten tegen wie dat geweld niet is toegepast overweegt het Gerecht als volgt.
Voorop wordt gesteld dat ingevolge de Rijkswet Kustwacht de Kustwacht belast is met opsporingstaken, waaronder operaties ter bestrijding van de handel en smokkel in verdovende middelen op zee. Uit geen wetsbepaling vloeit voort dat de Kustwacht zich daarbij niet mag laten vergezellen door militairen. Nu de militairen zich aan boord van het Kustwachtschip bevonden en onder leiding stonden van de commandant van de Kustwacht waren zij derhalve in de rechtmatige uitvoering van hun bediening, en indien noodzakelijk, ook bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld aan te voeren dat er sprake was van onrechtmatig vuurwapengebruik met overlijden van de kapitein van de Go Fast tot gevolg, zodat de geweldstoepassing door de militair als misdrijf moet worden gekwalificeerd en als zodanig de strafbaarheid van de desbetreffende militair tot gevolg zou kunnen hebben, is het Gerecht van oordeel dat het onderzoek daarnaar, geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige strafzaak tegen de verdachten. Het strafrechtelijk onderzoek van de Landrecherche is daarop gericht (was geweld toepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel).
Het gaat in casu dus niet om de vraag of het optreden rechtmatig was, maar of de gevolgen van het optreden, met de dood van de kapitein van de Go Fast tot gevolg, gevolgen moet hebben in de strafzaak van de verdachte en de overige verdachten tegen wie geen geweld is toegepast.
Het Gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend.
Disproportioneel geweld bij een aanhouding kan een normschending opleveren op de voet van 413 Sv. Hoewel toepassing van dit artikel in beginsel is beperkt tot normschendingen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek, vallen daaronder ook normschendingen bij de opsporing. Dus ook onrechtmatige handelingen jegens de verdachte(n) door opsporingsambtenaren kunnen onder de werking van dit artikel valle n.
Zoals de raadsman terecht heeft aangevoerd betreft de bescherming tegen ongeoorloofde inbreuken op de lichamelijke integriteit van burgers door de overheid immers één van de meest fundamentele waarden in een democratische samenleving en wordt derhalve beschermd door de artikelen 2 en 3 van het EVRM .
Gezien de camerabeelden van de aanhouding van de verdachten was er sprake van een buitengewoon dynamische en potentieel risicovolle situatie waarbij de verdachten lange tijd met hun Go Fast met hoge snelheid op volle zee trachtten te ontkomen aan de Kustwacht, waarbij de vaartuigen soms gevaarlijk dichtbij elkaar komen en waarbij de verdachten, zelfs na het lossen van meer dan honderd (waarschuwings)schoten door de militairen, blauwe zwaailichten en andere stoptekens, weigerden hun vaartuig te stoppen. Pas nadat gericht is geschoten op de motor van hun vaartuig en de motor uitviel, kwam het vaartuig tot stilstand. Omdat de militairen van de Kustwacht tijdens de achtervolging hebben gezien dat de verdachten verdovende middelen en ten minste één langwerpig vuurwapen overboord gooiden, is zonder meer voorstelbaar dat er bij de militairen onzekerheid bestond over de aanwezigheid van nog meer (vuur)wapens bij de verdachten. Op de camerabeelden is bovendien te zien dat de verdachten zich niet overgeven, maar juist in de richting van de militairen lopen op het moment dat deze één voor één aan boord van de Go Fast waarop de verdachte en de andere verdachten zich bevonden trachtten te komen. Kennelijk heeft dit handelen door de kapitein en de verdachten voor de desbetreffende militair in de zich op dat moment voordoende situatie tot het oordeel geleid dat toepassing van geweld noodzakelijk was om tot aanhouding van de verdachten te kunnen overgaan, ook al hebben de verdachten op dat moment geen wapens in hun handen. Zoals reeds overwogen zal het strafrechtelijk onderzoek van de Landrecherche moeten uitwijzen of het toegepaste geweld met dodelijk gevolg noodzakelijk, adequaat en proportioneel was. Het valt ten zeerste te betreuren dat de kapitein van de Go Fast als gevolg van het toegepaste geweld om het leven is gekomen. In de omstandigheden van het geval is het Gerecht evenwel van oordeel dat het feit dat de verdachte en de andere verdachten getuigen waren geweest van deze zeer ingrijpende gebeurtenis, dit in de omstandigheden van het geval geen gevolgen kan hebben in hun respectieve strafzaken.
Het Gerecht is van oordeel dat, hoewel het gevolg zeer ernstig is, de omstandigheden waaronder het geweld is toegepast dusdanig waren, en de verdachte en de andere verdachten door deel te nemen aan dergelijk risicovol handelen zichzelf ook in die positie hebben geplaatst, dat dit niet leidt tot een normschending in de zaken van de verdachte en de overige verdachten. Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte wordt in zoverre mitsdien verworpen.
Wat betreft het door de raadsman gestelde door de militairen jegens de verdachte en de andere verdachten toegepaste verbaal geweld in de vorm van bedreigingen en vernederingen acht het Gerecht in de omstandigheden van het geval niet disproportioneel om de aanhouding van de vijf opvarenden veilig te voltooien. Ook in dit verband geldt dat het Gerecht van oordeel is dat de omstandigheden waaronder het verbale geweld is toegepast dusdanig waren, en de verdachten door deel te nemen aan een dergelijk risicovol handelen zichzelf ook in die positie hebben geplaatst, dat dit niet disproportioneel was en er dus geen sprake is van enige normschending. Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte wordt derhalve ook in zoverre verworpen.
Het Gerecht stelt ook overigens vast dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
Een ter terechtzitting gedaan verzoek
Mede met een beroep op artikel 6 EVRM heeft de raadsman het Gerecht wederom verzocht de processen- verbaal van verhoor die door de Landrecherche volgens de raadsman zijn opgemaakt in het kader van een separaat onderzoek naar de wijze van aanhouding van de verdachten, waarbij één van de opvarenden om het leven is gekomen, bij de stukken te doen voegen. Tevens heeft de raadsman zijn verzoek tot het oproepen van [verbalisant 1] als getuige ter terechtzitting herhaald, één en ander onder verwijzing naar hetgeen hij hierover reeds eerder ter terechtzitting van 24 maart 2023. heeft aangevoerd.
Het Gerecht wijst de verzoeken af, nu de noodzaak van het verzochte hem niet is gebleken. Het verwijst voor de motivering ervan naar hetgeen in de beslissingen dienaangaande in het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 maart 2023 is opgenomen.
In aanvulling daarop overweegt het Gerecht nog als volg.
Hoewel het Gerecht met de raadsman van oordeel is dat in het strafprocesrecht het vinden van de materiële waarheid voorop staat, is het Gerecht ook van oordeel dat er in het algemeen van moet worden uitgegaan, dat het aan de rechter voorgelegde dossier genoegzaam de gegevens bevat aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of het onderzoek met inachtneming van de relevante rechtsregels heeft plaatsgevonden. In casu heeft de officier van justitie ter terechtzitting aangevoerd dat het feitenonderzoek door de Landsrecherche naar de wijze van aanhouding en het daarbij toegepaste vuurwapengeweld een separaat onderzoek betreft en dat in het kader van dat onderzoek geen gegevens zijn verzameld in verband met een verdenking tegen één van de verdachten in de onderhavige zaak. Het gaat hier om twee verschillende onderzoeken, aldus de officier van justitie. Het Gerecht begrijpt hieruit dat volgens het openbaar ministerie deze gegevens als irrelevant kunnen worden aangemerkt en dat deze niet van belang kunnen zijn voor enige door de rechter in de onderhavige zaak te nemen beslissingen.
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden getoond waarop de aanhouding van de verdachten tot op de seconde precies is weergegeven. Door de raadsman is daarop in min of meer algemene bewoordingen aangevoerd dat de wijze waarop de aanhouding van de verdachten heeft plaatsgevonden en het daarbij toegepaste (verbale) geweld jegens verdachten, haars inziens een onherstelbaar vormverzuim oplevert jegens die verdachten, welke voor de beoordeling van de in het strafproces te beantwoorden vragen niet zonder gevolgen zou kunnen blijven.
Naar het oordeel van het Gerecht kan worden vastgesteld dat door de raadsman geen nieuwe of andere feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht op grond waarvan aannemelijk is geworden dat er in het onderzoek van de Landsrecherche meer gegevens bekend zijn geworden die een ander beeld van de aanhouding van de verdachten opleveren dan het beeld dat uit de camerabeelden of het daarvan door [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen naar voren komt. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat nader onderzoek door middel van het toevoegen van stukken dan wel door het oproepen van [verbalisant 1] als getuige over het door haar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de door haar bekeken camerabeelden noodzakelijk maakt, zodat het de verzoeken van de raadsman wederom afwijst.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegde met dien verstande dat:
hij op 25 juli 2022 in de internationale wateren, althans zeewaarts van Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad ongeveer 1.619.180 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960.
Het Gerecht acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezenverklaard is, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e van het Wetboek van Strafvordering betreft, wordt dit telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 juni 2023. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 25 juli 2022 bevond ik mij samen met vier andere opvarenden op een Go Fast boot. Wij kwamen van Punto Fijo in Venezuela. Er waren balen aan boord. Op enig moment zagen wij de Kustwacht van Curaçao. Zij gaven ons een stopteken. De kapitein van onze boot stopte niet. De kapitein gaf ons de opdracht om de balen overboord te gooien. Dat hebben wij gedaan.
2. Een geschrift, te weten een rapport van bevindingen, van 25 juli 2022, opgemaakt door drs. [naam 14] met de rang KLTZ (het Gerecht begrijpt: Kolonel Luitenant ter zee en commandant van de [naam boot]). Dit rapport houdt voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 25 juli 2022 is [naam boot] door de Kustwacht gewezen op een vaartuig, type Go Fast dat was gespot op een bekende smokkelroute. Het vaartuig rondde Punto Fijo en de verwachting was dat het vaartuig zich zes uur later zou bevinden in Internationale wateren.
Daarop heeft de [naam boot] maximale vaart aangezet om een interceptie mogelijk te maken. De [naam boot] heeft twee (Frisc) bijboten gelanceerd en nadat de eerste Frisc de Go Fast visueel kreeg, heeft het blauw zwaailicht aangezet en zichzelf kenbaar gemaakt. Er wordt gemeld dat er geen tekenen van nationaliteit zichtbaar zijn waarop de commandant het vaartuig stateloos heeft verklaard. Tevens is door de commandant toestemming gegeven tot waarschuwen met waarschuwingsschoten alsmede tot schieten op niet vitale delen van het vaartuig. De Go Fast gooit balen overboord (het Gerecht begrijpt dat de militairen aan boord van de Frisc zien dat de opvarenden van de Go Fast balen overboord gooien).
Omstreeks 17.54 uur stapt het team (het Gerecht begrijpt: de militairen van de eerste Frisc) aan boord van de Go Fast. Er worden vier verdachten naar de Groningen getransporteerd en er worden in totaal 54 balen in beslag genomen. Op 26 juli 2022 worden de verdachten en de contrabande (het Gerecht begrijpt: 54 balen) overgedragen aan de politiedienst van Curaçao.
3. Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 26 juli 2022 door de daartoe bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaar [naam 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaring van de verbalisant voornoemd:
Op 26 juli 2022 meerde de [naam boot] aan de Rima steiger (het Gerecht begrijpt: op de marinebasis Parera in Curaçao). De vier verdachten en 54 balen werden overgedragen aan het Korps Politie Curaçao.
4. Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 26 juli 2022 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 3]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaringen van de verbalisanten voornoemd:
Op 26 juli 2022 hebben wij, verbalisanten, 54 balen (het Gerecht begrijpt: vermoedelijk) bevattende verdovende middelen overgenomen. De 54 balen werden opengemaakt en bevatten in totaal 1.350 pakken, elk inhoudende een hoeveelheid witte poeder en brokjes.
De overgedragen (aangehouden) mannen gaven op te zijn genaamd:
- [verdachte],
- [naam 4],
- [naam 5] en
- [naam 6].
5. Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 27 juli 2022 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2], [naam 3], [naam 7] en [naam 8]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaringen van de verbalisanten voornoemd:
Bij weging van de 1.350 inbeslaggenomen pakken bleken deze een gezamenlijk bruto gewicht van 1.619.180 gram te hebben. Er werd door ons, verbalisanten, afzonderlijk uit elk van de 54 pakken een hoeveelheid samengeperste witte poeder en brokjes als monster genomen en voorzien van het opschriftnummer (gewaarmerkt) 74/2022 code II-B-1 tot en met II-B-54. De monsters zijn ter beschikking gesteld aan de afdeling Toxicologie van het Analytisch Diagnostisch Centrum (hierna: ADC) met het verzoek te onderzoeken of in het materiaal verdovende middelen kunnen worden aangetoond.
6. Een geschrift, te weten een rapport met nummer 016503 t/m 016556 van 14 september 2022, opgemaakt door de deskundige P. de Lannoy-Martines Msc werkzaam bij het ADC. Dit rapport houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van de deskundige voornoemd:
Op 16 augustus 2022 is van het KPC, Bureau Narcotica bestrijding onderzoeksmateriaal 74/II-B-1 t/m II-B-54 ontvangen en onderzocht. Uit de verkregen resultaten moet de conclusie worden getrokken dat het materiaal cocaïne bevat.
7. Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 26 juli 2022 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 9]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik was in Punto Fijo. Ik zag dat ik op een boot was samen met [bijnaam naam 6] (het Gerecht begrijpt: [naam 6]) en twee andere mannen. De kapitein van de boot was mijn broer [naam 10]. Mijn broer had de leiding en ik was de helper. Toen ik op de boot was zag ik witte zakken. Mijn broer zei tegen mij dat wij “de dingen” (het Gerecht begrijpt: de witte zakken) snel moesten gaan brengen.
Gisteren waren wij aan het varen (het Gerecht begrijpt: 25 juli 2022) toen wij de boot van de Kustwacht zagen aankomen. Ze hadden aangegeven dat ze van de Kustwacht waren en dat wij moesten stoppen. Mijn broer begon sneller te varen en schreeuwde tegen ons dat wij de witte zakken die op de boot waren in zee moesten gooien.
8. Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 26 juli 2022 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 11]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [naam 4]:
Ik moest met de andere opvarenden op de boot gaan. Daarna begonnen we te varen. De kapitein had de leiding. Ik moest de balen laden en lossen.
9. Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 2 augustus 2022 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 8]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [naam 4]:
Ik ben degene die de drugs optilt en overboord gooit. Ik heb ook zakken aan een van de andere mannen die aan boord was gegeven om overboord te gooien. Wij hebben dat allemaal gedaan.
10. Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 26 juli 2022 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 12]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [naam 5]:
We waren op de boot. We hebben gevaren. Ik zag dat er pakketten op de boot lagen. De kapitein van de boot zei dat ze dat (het Gerecht begrijpt: de pakketten) moesten transporteren.
11. Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 2 augustus 2022 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 13]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [naam 6]:
Ik zat op een boot. Ik zag personeel van de Kustwacht op onze boot afkomen. Ik was bezig balen overboord te gooien.
Nadere bewijsoverwegingen
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat op 25 juli 2022 vier verdachten aan boord van een Go Fast zijn aangehouden door leden van de Kustwacht. De boot van de verdachten bevond zich op dat moment in internationale wateren, althans zeewaarts van de territoriale wateren van Curaçao en was stateloos. Op het dek van de boot, in vol zicht voor iedereen die zich op de boot bevond, bevonden zich balen of pakketten met, naar later bleek, cocaïne. Hoewel de verdachten alle vier verklaren niets te maken te hebben met de partij cocaïne en onder bedreiging van onbekende mannen in Venezuela op de boot zijn gezet, hebben zij op het moment dat de Kustwacht hen in zicht kreeg met man en macht gezamenlijk getracht aan aanhouding te ontkomen en zich van zoveel mogelijk pakketten cocaïne te ontdoen. Mede gelet op deze omstandigheden acht het Gerecht de verklaring van de verdachte en de andere verdachten dat zij zijn ontvoerd en onder bedreiging zijn gedwongen om deel te nemen aan het drugstransport niet aannemelijk geworden, zodat het Gerecht reeds daarom aan die verklaringen voorbij gaat.
Het is een feit van algemene bekendheid dat vervoer van een dergelijke grote partij verdovende middelen een risicovolle operatie is, waarbij het zeer onwenselijk is tegen hun wil personen te betrekken die bovendien niet (volledig) op de hoogte zijn van de aard van die operatie, gelet op de aanzienlijke (financiële) risico’s die dat voor de organisatoren zou meebrengen. Daarenboven ligt het op de weg van de bij een dergelijke operatie betrokken personen om naar de precieze aard en omvang van de aanwezige lading onderzoek te plegen. Om die reden en in combinatie met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, acht het Gerecht bewezen dat de op de betrokken vaartuigen aanwezige personen wisten van de aard van de aanwezige lading en het doel van het desbetreffende transport en willens en wetens nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt om deze lading met cocaïne te vervoeren. Zij hebben door aldus te handelen zich als medepleger schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van de inbeslaggenomen cocaïne.
Verweren stekkende tot bewijsuitsluiting
De raadsman heeft op bovengenoemde gronden ook bewijsuitsluiting bepleit van de aan boord van de Go Fast aangetroffen verdovende middelen. Nu het Gerecht hiervoor heeft vastgesteld dat er geen sprake is geweest van enige normschending als bedoeld in artikel 413 Sv wordt het verweer van de raadsman mutatis mutandis ook voor dit onderdeel verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder B en C van de Opiumlandsverordening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft verweer gevoerd strekkende tot strafvermindering.
Het Gerecht heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het Gerecht heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid van ruim 1.600 kilogram cocaïne. Deze hoeveelheid is zonder meer geschikt en bestemd voor verdere verspreiding. De verdachte heeft dusdoende een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit dat in het Caribisch gebied een zeer wijd verspreid probleem is, welke handel aan de voorkant vaak gepaard gaat met grove geweldscriminaliteit en aan de achterkant (de opbrengst) leidt tot vele andere vormen van criminaliteit zoals witwassen. Ook is het gebruik van cocaïne schadelijk voor de gezondheid.
De verdachte bevond zich op een boot die pas na een wilde, lange en risicovolle achtervolging op volle zee door de Kustwacht door middel van het afvuren van kogels tot stoppen is gedwongen. De verdachte heeft tijdens deze achtervolging samen met de anderen getracht zoveel mogelijk cocaïne overboord te gooien. Er is door deze wijze van handelen van de zijde van de verdachte in de onderhavige zaak, daarom sprake van een ernstige inbreuk op de bestaande rechtsorde. Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het heeft daarbij, zoals de raadsman heeft bepleit, ook acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken door de rechter zijn opgelegd.
Gezien de grote hoeveelheid cocaïne die is aangetroffen en de financiële waarde die een dergelijke hoeveelheid vertegenwoordigt, is het Gerecht van oordeel dat de verdachte handelde in dienst van of in opdracht van een criminele organisatie en hij heeft daarbij, naar het Gerecht aannemelijk acht, enkel zijn eigen financieel voordeel nagestreefd. Dat er sprake is van georganiseerde drugscriminaliteit vindt onder meer bevestiging in het feit dat de kapitein van de boot kennelijk een zwaar vuurwapen bij zich droeg, hoogstwaarschijnlijk ter bescherming van zichzelf, de verdachte en de andere verdachten en de kostbare vracht die hij vervoerde.
Het Gerecht stelt voorop dat de hoeveelheid van de aangetroffen verdovende middelen een belangrijk aspect is voor de strafoplegging. De inhoud van de door de Gerechten in eerste aanleg en het Hof geformuleerde Oriëntatiepunten getuigen daarvan, en ook in de straffen die in dit type zaken worden opgelegd is een duidelijke relatie te zien tussen de hoeveelheid van de aangetroffen verdovende middelen en de hoogte van de opgelegde gevangenisstraffen. Van de straf voor het aanwezig hebben van grote hoeveelheden verdovende middelen moet immers ook een afschrikwekkende werking uitgaan. Het Gerecht is echter van oordeel dat ook andere aspecten, waaronder de rol die de verdachte in het geheel heeft gehad, moeten worden meegewogen in het oordeel welke straf passend is.
Het Gerecht overweegt dat nu de verdachte zelf geen enkel inzicht heeft willen geven in de rol die hij vervulde in de organisatie, er met betrekking tot de rol van de verdachte niet meer kan worden vastgesteld dan dat hij als opvarende van een Go-Fast een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne van A naar B moest varen. Aangenomen mag worden dat de verdachte zich daarvoor heeft laten betalen of dat aan hem een betaling in het vooruitzicht is gesteld. Niet is gebleken dat de verdachte bij de voorbereiding van het transport enige rol heeft gespeeld of dat hij bij de verdere gang van zaken met betrekking tot die cocaïne enige rol zou spelen. De rol van de verdachte in de handel van de aangetroffen verdovende middelen kan niet anders worden geduid dan die van een uitvoerende.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, ziet het Gerecht geen bijzonderheden die in strafmatigende of strafverhogende zin zouden moeten worden meegewogen.
Met betrekking tot de door de raadsman verzochte strafvermindering is vereist dat de verdachte door de gestelde normschending daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden. In deze zaak heeft het Gerecht, voor zover het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden van verbalisant [verbalisant 1] en het rapport dat is opgemaakt door [naam 14] afwijken van de door het Gerecht op basis van de camerabeelden vastgestelde toedracht, deze niet voor het bewijs gebezigd. Om die reden is de verdachte daardoor niet in zijn belangen geschaad, terwijl ook overigens de door de raadsman opgesomde nadelen (zoals de verhoogde inspanning van de verdediging om de waarheid te achterhalen) niet als nadelen in de zin van de wet zijn te kwalificeren, zodat om die reden voor strafvermindering evenmin plaats is.
Het Gerecht verwerpt op dezelfde gronden als hierboven reeds aangehaald de verweren strekkende tot strafvermindering als gevolg van het door de Kustwacht toegepaste vuurwapengebruik en het door de raadsman gestelde verbale geweld.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Alles afwegende acht het Gerecht een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren daarom passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:62 en 1:123 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumlandsverordening 1960.
Beslissing
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de 8 jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst af het verzoek van de raadsman om processen-verbaal van verhoor van de Landsrecherche aan de stukken te doen voegen en tot het doen oproepen van verbalisant [verbalisant 1] als getuige ter terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S.A. Carmelia, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk, zittingsgriffier, en op 23 juni 2023 in tegenwoordigheid van de uitspraakgriffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.