Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

beëindiging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Werkgever veroordeeld tot betaling van cessantia uitkering.

Uitspraak



GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202200385

Beschikking van 30 mei 2022

in de zaak van

[werknemer],

wonende in Curaçao,

verzoeker, hierna: de werknemer,

gemachtigde: mr. E.A. Knoppel,

tegen

de stichting STICHTING VOOR OUDERENZORG BIRGEN DI ROSARIO,

gevestigd in Curaçao,

verweerster, hierna: de werkgever,

gemachtigde: mr. D.M. Wildeman.

1 Het procesverloop

De werknemer heeft op 7 februari 2022 een verzoekschrift met producties

ingediend. De werkgever heeft op 9 maart 2022 producties ingediend. De

mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022 alwaar zijn

verschenen de werknemer bijgestaan door haar gemachtigde en namens de

werkgever haar directeur [directeur] en een HR-medewerker

[HR medewerker], bijgestaan door haar gemachtigde. Door de gemachtigden is

mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen het woord gevoerd. De zaak

is hierop aangehouden opdat partijen een regeling konden beproeven. Door de

werkgever is op 16 maart 2022 een wrakingsverzoek tegen de rechter ingediend. Bij

uitspraak van 10 mei 2022 van de wrakingskamer is het verzoek niet-ontvankelijk

verklaard. Bij e-mail van 13 mei 2022 heeft de gemachtigde van de werknemer het

gerecht geïnformeerd dat partijen geen regeling hebben kunnen bereiken. De

uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

De werknemer is op 21 september 1977 in dienst getreden van de werkgever in de functie van huishoudelijke dienst en laatstelijk in de functie van kantine assistent, laatstelijk tegen een salaris van NAf 2.165,- bruto per maand.

2.2.

In het jaar 2010 heeft de werknemer een bedrijfsongeval gehad.

2.3.

Bij brief van 16 december 2019 van de werkgever is het volgende aan de werknemer medegedeeld:

“Middels dit schrijven deel ik U mede dat in verband met Uw arbeidsongeschiktheid sinds 11 maart 2019 en mede op advies van Arbo Consult waar U ao-begeleiding krijgt, de stichting met Uw toestemming in de maand maart 2020 het afkeuringstraject start bij de pensioenuitvoerder Ennia.

Dit betekent dat de stichting bij een arbeidsongeschiktheid vastgesteld conform de voorwaarden van de pensioenuitvoerder van meer dan 80% genoodzaakt is, Uw ontslag aan te zeggen rekening houdende met de wettelijke opzegtermijn.”

2.3.

Bij brief van 27 november 2020 van de werkgever is het volgende, voor zover hier van belang, aan de werknemer bericht:

“Middels dit schrijven deel ik U mede dat de stichting “Birgen di Rosario”, in verband met Uw blijvende arbeidsongeschiktheid volgens de medische adviseur van Ennia, het dienstverband met U per ingaande 1 december 2020 opzegt.

De stichting heeft een wettelijke opzegtermijn van 4 maanden. Dit betekent dat Uw ontslag ingaat per 1 april 2021.

U ontvangt per die datum een arbeidsongeschiktheidsuitkering van Ennia en in de salarismaand maart 2021, een eindafrekening van Uw salaris van stichting “Birgen di Rosario” inclusief een uitkering conform de cessantia landsverordening en CAO.”

2.4.

Bij brief van 30 november 2020 is door Ennia, voor zover hier van belang, het volgende aan de werknemer bericht:

“Met ingang van 18 maart 2020 is aan u een arbeidsongeschiktheidspensioen van ANG 1.228,83 bruto per maand toegekend. Dit bedrag zal maandelijks aan u worden uitbetaald tot aan de pensioendatum, zijnde 1 september 2024, of tot eerdere revalidatie.

Conform de verzekeringsovereenkomst kunt u periodiek opgeroepen worden voor herkeuring.

Vanaf 1 september 2024 heeft u recht op een levenslang ouderdomspensioen. Het uit te keren bedrag aan ouderdomspensioen zal dan tegen de geldende tarieven en rentestand worden bepaald.

(…)”

2.5.

Eind maart 2021 is aan de werknemer de volgende salarisspecificatie overhandigd ter afrekening.

[eindafrekening]

2.6.

Bij brief van 7 april 2021 heeft de werkgever het volgende, voor zover hier van belang, aan de werknemer bericht:

“Middels dit schrijven deel ik u mede dat in verband met de finale afrekening met uw persoon de Stichting Birgen di Rosario u ten onrechte heeft toegezegd dat u bij afkeuring een Cessantia-uitkering zou ontvangen.

Na het raadplegen van de relevante wetgeving inzake de omstandigheden waarin een Cessantia-uitkering moet worden verstrekt (de Cessantia Landsverordening in samenhang met de vigerende cao), moet de Stichting u helaas informeren dat uw geval niet in aanmerking komt voor een Cessantia uitkering.

Bij beëindiging van het dienstverband tussen u en de Stichting vanwege uw afkeuring, zult u maandelijks een invaliditeitspensioen ontvangen. Uw invaliditeitspensioen bedraagt meer dan de wettelijke AOV-uitkering van ad. NAf. 862,00. Met het betalen van een maandelijkse invaliditeitsuitkering van ad. NAf. 1.228.83 voldoet de Stichting aan artikel 28 van de cao en de Cessantia Landsverordening. ”

2.7.

Bij brief van 19 oktober 2021 heeft de werknemer door tussenkomst van haar gemachtigde de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met haar weersproken en de werkgever gesommeerd tot doorbetaling van het overeengekomen salaris aan haar en indien de werkgever mocht menen de arbeidsovereenkomst wel rechtsgeldig te hebben beëindigd, tot betaling van de toegezegde cessantia aan haar.

2.8.

Bij brief van 18 november 2021 heeft de werkgever, door tussenkomst van haar gemachtigde, de stellingen van de werknemer weersproken. De werkgever heeft geen gevolg gegeven aan de sommaties van de werknemer.

3 Het verzoek

3.1.

De werknemer heeft het gerecht verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

haar verlof te verlenen teneinde kosteloos te procederen;

de werkgever te veroordelen om aan de werknemer de volledige som van ad. NAf 35.223,56 bruto te betalen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en te vermeerderen met de vertragingsrente van 5% per dag vanaf de negende dag en 1% vanaf de dertiende dag tot algehele voldoening van het achterstallige salaris en de commissie, althans een in goede justitie te bepalen vertragingsrente;

de werkgever te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2.

De werknemer heeft aan haar verzoeken het volgende ten grondslag gelegd. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is met wederzijds goedvinden tussen partijen beëindigd, onder de voorwaarden dat een opzegtermijn van vier maanden in acht zou worden genomen en aan de werknemer de cessantia uitkering zou worden uitbetaald. De cessantia uitkering is tot op heden niet uitbetaald, zodat de werknemer daar thans nog aanspraak op heeft.

3.3.

De werkgever heeft de stellingen van de werknemer weersproken en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken met veroordeling van de werknemer in de kosten van de procedure.

3.4.

Op de overige stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader worden ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Gelet op de door de werknemer overgelegde kaart rechtgevende op kosteloze rechtsbijstand, is voldoende van haar onvermogen gebleken, zodat het gerecht haar toestemming zal verlenen om kosteloos te procederen.

4.2.

De vraag die ter beantwoording voor ligt is of de werkgever gehouden is om aan de werknemer een uitkering conform de Cessantia-landsverordening te betalen.

4.3.

Tussen partijen staat vast dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de werkgever heeft plaatsgevonden met wederzijds goedvinden. Voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was er geen toestemming verleend door de directeur van het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW). Over de voorwaarden waaronder de beëindiging heeft plaatsgevonden, verschillen partijen van mening. Volgens de werknemer is haar een opzegtermijn van vier maanden en uitbetaling van een cessantia vergoeding toegezegd. Volgens de werkgever is die toezegging nimmer gedaan en is de werkgever ook op grond van de wet niet gehouden tot uitbetaling van cessantia.

4.4.

Het gerecht overweegt als volgt. In december 2019 heeft de werkgever aan de werknemer medegedeeld een afkeuringstraject te gaan willen inzetten. Dit in verband met de veelvuldige en langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer, mede als gevolg van een arbeidsongeval. In november 2020 is door de verzekeraar Ennia aan de werknemer bericht dat aan haar een arbeidsongeschiktheidspensioen is toegekend. Die uitkering ontvangt de werknemer tot haar pensioenleeftijd, dan wel tot eerdere revalidatie. Bij brief van 27 november 2020 heeft de werkgever in verband met de blijvende arbeidsongeschiktheid van de werknemer, het dienstverband met de werknemer ingaande 1 december 2020 opgezegd. De werkgever heeft de werknemer in dat schrijven een opzegtermijn van vier maanden aangezegd. Voorts heeft de werkgever aan de werknemer te kennen gegeven dat zij in de salarismaand maart 2021 een eindafrekening van het salaris ontvangt ‘inclusief een uitkering conform de cessantia landsverordening en cao’. In maart 2021 heeft de werknemer van de werkgever een eindafrekening ter zake van cessantia ontvangen waarop een bruto bedrag van NAf 35.223,56 en een netto uit te betalen bedrag van NAf 29.437,39 staat vermeld. Bij brief van 7 april 2021 heeft de werkgever zich op het standpunt gesteld ten onrechte uitbetaling van de cessantia uitkering te hebben toegezegd aan de werknemer. Het gerecht is van oordeel dat de werkgever zich achteraf, na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, er niet op kan beroepen dat zij de cessantia vergoeding niet verschuldigd zou zijn. Immers is de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toezegging van de cessantia uitkering beëindigd. Vervolgens is er ook een afrekening opgemaakt die de cessantie vergoeding inhield en naar de werknemer verstuurd. De werknemer heeft ter zitting verklaard dat ook in gesprekken met haar voorafgaand aan de beëindiging steeds is toegezegd dat aan haar cessantia zou worden uitbetaald. Het verweer van de werkgever dat zij geen toezegging heeft gedaan maar slechts heeft verwezen naar de Cessantia-landsverordening omdat zij in de veronderstelling was dat de werknemer recht had op een uitkering conform die landsverordening, gaat niet op. Door de werknemer is voldoende onderbouwd gesteld dat zij heeft ingestemd met de beëindiging omdat aan haar een nadere cessantia vergoeding was toegezegd. Dat de werkgever achteraf meent dat zij wettelijk niet gehouden zou zijn tot betaling van die vergoeding, doet aan de toezegging tot de betaling daarvan niets af. Voorts neemt het gerecht mede in aanmerking de brief van 11 augustus 2021 van SOAW aan de werkgever waaruit kan worden opgemaakt dat SOAW het standpunt inneemt dat aan de werknemer een cessantia vergoeding toekomt. Het is dan ook aannemelijk dat de ontslagvergunning ook alleen onder die voorwaarde door SOAW aan de werkgever zou zijn verstrekt.

4.5.

Ten aanzien van het verweer van de werkgever dat zij ook wettelijk niet gehouden is tot uitbetaling van cessantia, overweegt het gerecht als volgt. Volgens de werkgever kan de werknemer geen aanspraak maken op uitbetaling van cessantia nu zij thans een arbeidsongeschiktheidsuitkering/invaliditeitspensioen ontvangt en artikel 3 lid 4 van de Cessantia-landsverordening bepaalt dat er geen aanspraak bestaat op cessantia indien een werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking in het genot van een pensioen of uitkering bij wijze van pensioen of ouderdomsverzorging wordt gesteld. De invaliditeitsuitkering dient volgens de werkgever gelijk te worden gesteld met een pensioenuitkering als bedoeld in de Cessantia-landsverordening. Die uitkering/dat pensioen bedraagt meer dan het geldende wettelijke ouderdomspensioen, zodat ook op grond van lid 5 van voornoemd artikel, de werknemer geen aanspraak kan maken op cessantia, volgens de werkgever. Dit verweer wordt door het gerecht niet gevolgd en daarvoor is het volgende redengevend. Voorop zij gesteld dat er sprake was van een beëindiging met wederzijds goedvinden onder de voorwaarde dat er cessantia zou worden uitbetaald, zoals reeds overwogen in r.o. 4.4. Daar komt bij dat uit de tekst van artikel 3 lid 4 en 5 van de Cessantia-landsverordening volgt dat het de bedoeling is van de wetgever om het recht op een cessantia uitkering alleen uit te sluiten wanneer bij het einde van de dienstbetrekking (bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd) de werknemer gegarandeerd is van een inkomen dat gelijk is aan twee keer het dan geldende wettelijke ouderdomspensioen. Daar is in casu geen sprake van. De werknemer krijgt thans een uitkering uitbetaald dat hoger is dan het ouderdomspensioen, echter komt zij vanwege haar leeftijd nog niet in aanmerking voor uitbetaling van het ouderdomspensioen, waardoor zij bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met haar, ondanks uitbetaling van de invaliditeitsuitkering, niet gegarandeerd is van een inkomen gelijk aan tweemaal het ouderdomspensioen. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 3 lid 4 en 5 van de Cessantia-landsverordening, zodat de werknemer ook op grond van de Cessantia-landsverordening aanspraak maakt op de cessantia uitkering. Aan het verweer van de werkgever dat het verzoek van de werknemer dient te worden afgewezen gezien de financiële moeilijkheden waarin de werkgever zich bevindt, zal eveneens worden voorbij gegaan. Nog daargelaten dat dit verweer geenszins is onderbouwd, ontbreekt hieraan ook een wettelijke grondslag.

4.6.

Gelet op al het voorgaande zal het verzoek van de werknemer tot uitbetaling van de cessantia uitkering in zoverre worden toegewezen. Over de hoogte van de vergoeding bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het door de werknemer verzochte bedrag zal worden toegewezen.

4.7.

De werknemer heeft voorts betaling van wettelijke rente en wettelijke vertragingsrente verzocht. De verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening. De wettelijke vertragingsrente zal worden afgewezen nu de cessantia uitkering geen loon betreft als bedoeld in artikel 7A:1614 q BW. Enige andere rechtsgrond voor toewijzing van vertragingsrente is gesteld noch gebleken, zodat het verzoek in zoverre zal worden afgewezen.

4.8.

In de aard van de procedure ziet het gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

5 De beslissing

Het gerecht:

5.1.

staat [werknemer] toe kosteloos te procederen;

5.2.

veroordeelt Stichting voor Ouderenzorg Birgen di Rosario tot betaling aan [werknemer] van het bedrag van NAf 35.223,56 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 7 februari 2022 tot de dag der algehele voldoening;

5.3.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. K.A.M. Lasten, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature