Uitspraak
Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR202102826
Vonnis van 9 mei 2022
inzake
[DE MAN],
wonende in Curaçao,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. D.M. Wildeman,
tegen
[DE VROUW],
wonende in Curaçao,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.
1 Het procesverloop
1.1.Voor het procesverloop wordt verwezen naar de volgende stukken:
- het inleidend verzoekschrift met producties, ingediend op 1 oktober 2021;
- de conclusie van antwoord, eis in reconventie met producties, ingediend op 14 februari 2022;
- de producties 5-22 van de man, toegezonden op 17 maart 2022 en ontvangen op 18 maart 2022;
- de comparitie van partijen, gehouden op 22 maart 2022, waar zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn gemachtigde en door mr. J. Baart, en de vrouw, bijgestaan door haar gemachtigde. Zij allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van hun spreekaantekeningen. Zowel de man als de vrouw hebben daarbij hun respectieve eisen gewijzigd en vermeerderd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.
2 De feiten
2.1
Partijen zijn volgens de overgelegde uittreksels op 1 september 2002 (en niet op 2 september 2002, zoals de vrouw kennelijk abusievelijk stelt) onder huwelijksvoorwaarden met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren twee minderjarige kinderen, [kind 1], geboren op [geboorte datum] 2005, en [kind 2], geboren op [geboorte datum] 2008.
2.2
De vrouw heeft op 8 oktober 2020 het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 1 december 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 14 januari 2021 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
2.3
De huwelijksvoorwaarden tussen partijen luiden, voor zover voor de beoordeling van belang, als volgt:
“[…]
Artikel 1
De echtgenoten zullen gehuwd zijn buiten gemeenschap van goederen.
Artikel 2
Ieder der echtgenoten behoudt als persoonlijk eigendom alle zaken welke door hem of haar ten huwelijk worden aangebracht of tijdens het huwelijk zullen worden verkregen.
Artikel 3
De kleren, kleinodien en lijfsieraden van de echtgenoten worden geacht het eigendom te zijn van hem of haar in wiens of wier gebruik zij zijn of daartoe bestemd zijn, zonder enige verrekening deswege.
[…]
Artikel 5
De zaken waarvan niet blijkt aan wie van de echtgenoten zij toebehoren, worden geacht eigendom te zijn van de echtgenoten gezamenlijk, ieder voor de helft.
Artikel 6
Ieder der echtgenoten blijft persoonlijk aansprakelijk voor alle schulden welke door hem of haar voor of tijdens het huwelijk zijn of zullen worden aangegaan.
Artikel 7
De kosten van de huishouding, daaronder begrepen die van de verzorging en opvoeding van de kinderen, die uit het huwelijk van de echtgenoten mochten worden geboren […] komen voor rekening van beide echtgenoten naar evenredigheid van ieders netto-inkomen.
Heeft een der echtgenoten daartoe meer bijgedragen dan krachtens dit artikel is verplicht, dan is deze niet gerechtigd het aldus teveel betaalde van de andere echtgenoot terug te vorderen.
Artikel 8
De kosten van de huishouding zullen in ruime mate moeten worden opgevat […]
Artikel 9
Onder de kosten van de huishouding zullen niet zijn begrepen de belastingen die het karakter hebben van kapitaalsheffingen en die welke betrekking hebben op een bepaalde zaak van een der echtgenoten, welke belastingen door de desbetreffende echtgenoot zullen worden gedragen en betaald.
De belastingen welke worden geheven van het inkomen van de echtgenoten, worden ten belope van de opgelegde aanslagen gedragen en betaald door degene die voor zijn of haar inkomen afzonderlijk worden aangeslagen, door de beide echtgenoten tezamen naar evenredigheid van ieders inkomen dat tot die gezamenlijke aanslagen heeft geleid, ongeacht hoe de aansprakelijkheid tegenover de fiscus in de toepasselijke belasting-wetgeving is geregeld.
[…]
Artikel 1 1
Op deze huwelijksvoorwaarden zal het Nederlands Antilliaanse recht van toepassing zijn.
De comparanten verklaarden tenslotte dat, behalve de hierboven in artikel 3 en 4 bedoelde zaken […] door hen niets ten huwelijk wordt aangebracht waarvan bij deze huwelijksvoorwaarden zou moeten blijken […]”
2.4
Een notariële akte van 27 augustus 2004 met partijen als comparanten bevat de volgende passage:
“[…]
De comparante sub 1 (gerecht: de vrouw) verklaarde dat zij van de comparant sub 2 (gerecht: de man) een bedrag van VIJFTIGDUIZEND GULDEN (f. 50.000,--), ter leen heeft ontvangen, weshalve zij voormeld bedrag wel en wettig schuldig is aan de comparant sub 2 genoemd. In verband met het vorenstaande verklaarden de comparanten, dat zij met elkander zijn overeengekomen dat de comparante sub 1 ter delging van voormelde schuld het een half onverdeeld aandeel in het hierna te melden registergoed bij wijze van inbetalinggeving in eigendom zal overdragen aan de comparant sub 2. Ter uitvoering van voormelde overeenkomst verklaarde de comparante sub 1 […] bij deze bij wijze van inbetalinggeving te leveren aan de comparant sub 2, […] die verklaarde als betaling van de schuld in eigendom te aanvaarden: […] het registergoed […]”
2.5
Een stuk, door de vrouw als productie 3 in het geding gebracht, luidt als volgt:
“DE ONDERGETEKENDE:
[DE MAN]
Wonende op Curaçao
Hierna te noemen de “Schuldenaar” en
[NAAM 1]
Wonende op Curaçao
Hierna te noemen de “Schuldenaar”
Verklaart van mede-ondergetekende,
De heer [NAAM 2],
Wonende op Curaçao
Ter leen te hebben ontvangen en mitsdien uit dien hoofde aan de schuldeiser schuldig te zijn een bedrag groot VIJFENTACHTIGDUIZEND GULDEN NEDERLANDSE ANTILLIAANS COURANT (NAF 85.000,-)
Getekend op 13 April 2005
[de man] [naam 1] [naam 2]
Schuldenaar Schuldenaar Schuldeiser”
Aan de voet van dit stuk staan handtekeningen bij de namen van [de man] en [naam 1] en niet bij de naam van [naam 2].
2.6
Bij beschikking van 25 juni 2021 van dit gerecht is bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van NAf 3.000,- per maand wegens kinderalimentatie moet betalen.
3 Het geschil
in conventie
3.1
De man vordert, de in r.ov. 1.1 bedoelde eiswijziging en –vermeerdering buiten beschouwing gelaten:
“om, zoveel mogelijk op de minuut en uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschap van [de man] en [de vrouw] te gelasten, tegen een vergoeding aan [de man] van NAf 186.097,50, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente, vanwege overbedeling van [de vrouw], dan wel een door u E.A, in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van de onderhavige procedure, waaronder begrepen het gemachtigdensalaris.”
3.2
In het licht van de feiten legt de man aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. De gemeenschap tussen partijen is ontbonden en moet worden verdeeld. De gemeenschap, met als peildatum 8 oktober 2020, is als volgt samengesteld:
Activa
onroerende zaak NAf 525.000,-
inboedelgoederen NAf 11.726,-
totale activa NAf 536.726,-
Passiva
hypothecaire geldschuld NAf 329.802,-
totale passiva NAf 329.802,-
De man heeft ter zake de maandelijkse hypothecaire aflossingen inclusief de kosten van de woonhuisverzekeringen over de periode van mei 2004 tot en met 8 oktober 2020 een bedrag van in totaal NAf 524.119 betaald. De vrouw heeft daaraan niet bijgedragen. In verband daarmee en in verband met zijn investering van NAf 55.000,- in het zwembad heeft de man een vordering van NAf 289.559,50 op de vrouw. De man wenst toedeling van de woning en de inboedelgoederen aan hem en heeft in dat geval een vordering wegens overbedeling van NAf 186.097,50 op de vrouw, welk bedrag zij aan hem dient te voldoen.
3.3
De vrouw voert gemotiveerd verweer en concludeert dat het gerecht de vorderingen van de man zal afwijzen.
in reconventie
3.4
De vrouw vordert, de in r.ov. 1.1 bedoelde eiswijziging en –vermeerdering buiten beschouwing gelaten:
“alles uitvoerbaar bij voorraad:
a. [de man] te veroordelen tot betaling aan [de vrouw] van de somma groot naf. 227.760,=, vermeerderd met de helft van de overwaarde van de woning, althans met veroordeling van [de man] tot betaling aan [de vrouw] van een in goede justitie te bepalen bedrag.
b. een bevel uit te vaardigen jegens de rechtspersoonlijkheid Stichting Opaal, de naamloze vennootschap Maduro & Curiel’s Bank en RBC Bank, teneinde hen te bevelen c.q. te verzoeken alle documentatie en gegevensdragers aan te leveren terzake de uitkering en besteding van de gelden welke vrij zijn gekomen uit hoofde van het aangaan van de diverse hypotheken en kredietfaciliteiten van partijen.
c. Een bevel uit te vaardigen jegens [de man] teneinde hem te bevelen om alle belastingaanslagen en teruggaves vanaf het jaar 2004 tot en met heden aan Uw Gerecht en [de vrouw] te overleggen waaruit ieder door [de man] genoten belastingvoordeel blijkt opdat het voordeel aan [de vrouw] kan worden voldaan althans in de berekening der verdeling kan worden verrekend.
d. Met veroordeling van [de man] in de kosten van de procedure, inclusief de gemachtigdensalaris en nakosten.”
3.5
In het licht van de feiten legt de vrouw aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De vrouw had het perceel in eigendom waarop de echtelijke woning is gebouwd en zij heeft dit perceel in het huwelijk ingebracht. De man heeft daaraan niets bijgedragen. Tijdens het huwelijk is het perceel voor de helft op naam van de man gesteld. Partijen hebben een hypothecaire lening van NAf 225.000 afgesloten en een lening van NAf 85.000,- bij de ouders van de vrouw om de woning (af) te bouwen. De hypothecaire lening is verhoogd tot Naf 330.000,-, maar dit geld (het meerdere) is uitsluitend ten goede gekomen aan de man. De lasten in verband met die verhoging komen dan ook niet ten laste van de vrouw. Er is een kredietfaciliteit afgesloten met Stichting Opaal; alle gelden daaruit zijn ten goede aan de man gekomen. De man heeft zich daarmee verrijkt ten koste van de vrouw. De man dient dat te compenseren. Het bevel uit te vaardigen jegens Stichting Opaal, de MCB Bank en de RBC Bank, strekt ertoe om alle documentatie en gegevensdragers uit te leveren die betrekking hebben op de uitkering en besteding van de hypotheek van NAf 330.000,- en de kredietfaciliteit van NAf 431.250,-. De vrouw betwist dat de man de hypotheekverplichtingen stipt heeft voldaan. Bovendien heeft hij belastingvoordeel van minimaal NAf 10.000,- per jaar genoten dat dient te worden verrekend. De man dient een gebruiksvergoeding te betalen voor het gebruik van de echtelijke woning vanaf het vertrek van de vrouw daaruit, in oktober 2019. De vrouw voldeed de kosten van de kinderen en het huishouden en de man de hypothecaire aflossing, zodat de vrouw per saldo meer dan de helft van de hypothecaire aflossing voldeed. Dit moet worden verrekend. De vrouw doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid.
3.6De man voert gemotiveerd verweer en concludeert, onder verwijzing naar zijn standpunt in conventie, dat het gerecht de verzoeken van de vrouw zal afwijzen.
voorts in conventie en in reconventie
3.7
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal hierna worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1
De vorderingen van beide partijen strekken tot verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Die vorderingen hangen naar hun aard nauw met elkaar samen en zullen daarom gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2
Zoals reeds is besproken met partijen tijdens de comparitie van partijen, laat het gerecht de eiswijziging en eisvermeerdering zijdens de man en de eiswijziging en eisvermeerdering zijdens de vrouw buiten beschouwing. Volgens artikel 109 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dienen partijen hun eis immers te vermeerderen bij conclusie of bij akte ter rolle en spreekaantekeningen kwalificeren niet als zodanig.
4.3
Alvorens tot een verdeling te kunnen komen, zal allereerst de omvang van de gemeenschap moeten worden bepaald. De gemeenschap is ingevolge artikel 1:99 lid 1 sub d Burgerlijk Wetboek (BW) ontbonden door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding op 8 oktober 2020; dit is daarom de zogenaamde peildatum voor de samenstelling van de gemeenschap. Met het oog op de bepaling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap zullen hierna alle door partijen aan de orde gestelde activa en passiva en de posten die eventueel dienen te worden verrekend, worden besproken.
Activa
het onroerend goed
4.4Volgens de man bedraagt de waarde van het onroerend goed, zijnde de echtelijke woning, NAf 525.000,-. Hij baseert zich daarbij op een taxatierapport van 16 mei 2021 van de heer [naam 3] van Century 21, waarin de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik op dat bedrag is getaxeerd.
4.5
De vrouw stelt de waarde van het onroerend goed op NAf 700.000,-, ter onderbouwing van welk bedrag zij verwijst naar de volgens het CBS met 37% gestegen huizenprijzen in de betere wijken.
4.6
Een dergelijke gemiddelde prijsstijging is onvoldoende om te kunnen concluderen dat ook de waarde van de echtelijke woning met een dergelijke percentage is gestegen of zelfs maar dat de waarde die op 16 mei 2021 is getaxeerd, niet langer juist is. De vrouw heeft aldus onvoldoende gemotiveerd betwist dat de echtelijke woning een waarde van NAf 525.000,- heeft en onvoldoende onderbouwd dat die waarde NAf 700.000,- bedraagt, zoals zij ter comparitie heeft gesteld. Daarom zal in het kader van de verdeling de waarde van NAf 525.000,- worden gehanteerd.
de inboedelgoederen
4.7Naar het gerecht begrijpt, bevinden zich inboedelgoederen in de echtelijke woning en staat een deel daarvan vermeld op de door de man opgestelde lijst (prod. 7 van de man; hierna: de lijst) en heeft daarnaast de vrouw inboedelgoederen meegenomen.
4.8
De inboedelgoederen moeten dus worden onderscheiden in:
a. de inboedelgoederen die zich bevinden in de echtelijke woning en die staan vermeld op de lijst.
Deze inboedelgoederen vallen volgens beide partijen, de man en de vrouw, in de gemeenschap.
b. de inboedelgoederen die zich bevinden in de echtelijke woning en die niet staan vermeld op de lijst.
Deze inboedelgoederen vallen volgens de man niet in de gemeenschap omdat deze toebehoren aan hem. Volgens de vrouw vallen alle inboedelgoederen die in de woning zijn achtergebleven, dus ook deze, in de gemeenschap. Zo mist zij op de genoemde lijst kleingoed, servies, linnen, keukenapparatuur etc. welke goederen tot de gemeenschap behoren.
c. de inboedelgoederen die de vrouw heeft meegenomen.
Volgens de vrouw betreft dit uitsluitend hoogstpersoonlijke zaken die haar in eigendom toebehoren. De man stelt zich op het standpunt dat deze goederen wel degelijk in de gemeenschap vallen.
4.9
In hun huwelijksvoorwaarden zijn partijen overeengekomen dat zij de eigendom hebben van de zaken bedoeld in artikel 2 en 3 van de huwelijksvoorwaarden en dat de zaken waarvan niet blijkt aan wie van de echtgenoten zij toebehoren, worden geacht eigendom te zijn van de echtgenoten gezamenlijk, ieder voor de helft (artikel 5).
4.10
Op de partij die stelt dat bepaalde zaken zijn of haar eigendom zijn, rust de stelplicht en bewijslast. Met andere woorden, indien een partij stelt eigenaar te zijn van bepaalde inboedelgoederen, dient deze te stellen, zo mogelijk onder overlegging van verificatoire bescheiden, dat en op grond waarvan zulks het geval is.
4.11
De waarde van de inboedelgoederen bedoeld in r.ov. 4.8 onder a bedraagt volgens de man NAf 11.726,-, op basis van een restwaarde van 50%.
Volgens de vrouw bedraagt de waarde van de inboedelgoederen minimaal NAf 25.000,-. Voor het overige hebben zij zich niet uitgelaten over de waarde.
4.12
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich nader uit te laten omtrent de inboedelgoederen, waarbij het gerecht partijen verzoekt in elk geval aandacht te besteden aan het volgende:
- de man:
( i) (r.ov. 4.9 onder a:) waarop baseert hij de gestelde waarde van de inboedelgoederen op de lijst, waaruit hij een restwaarde van NAf 11.726,- afleidt?
(ii) (r.ov. 4.9 onder b:) welke inboedelgoederen vallen niet in de gemeenschap omdat deze hem in eigendom toebehoren? (iii) op grond waarvan behoren deze hem in eigendom toe?
(iv) (r.ov. 4.9 onder c:) welke zaken heeft de vrouw onder zich en waarom vallen die in de gemeenschap?
- de vrouw:
( i) (r.ov. 4.9 onder a:) waarop baseert zij de gestelde waarde van NAf 25.000,- van de inboedelgoederen op de lijst?
(ii) (r.ov. 4.9 onder b:) welke inboedelgoederen staan niet op de lijst maar behoren wel tot de gemeenschap?
(iii) (r.ov. 4.9 onder c:) welke inboedelgoederen vallen niet in de gemeenschap omdat deze haar in eigendom toebehoren? (iv) op grond waarvan behoren deze haar in eigendom toe?
Passiva
de hypothecaire lening van NAf 225.000,- met verhogingen
4.13Naar het gerecht begrijpt, afgaande op het debat tussen partijen en de respectievelijk door hen gemaakte opstellingen van de samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap (van de zijde van de man) en de bijdragen in het huwelijk en aan de woning (van de zijde van de vrouw), bestaat thans geen schuld meer die resteert van de hypothecaire lening van NAf 225.000,-, met latere verhogingen.
4.14
Tussen partijen staat vast dat de man de hypothecaire lasten van partijen voldeed en de vrouw heeft niet aangevoerd dat zij betalingen in verband met de hypothecaire lening(en) heeft voldaan. Dat de hypothecaire schuld niet volledig is voldaan zodat een restschuld bestaat, heeft de vrouw, zo zij bedoeld heeft dit te stellen, onvoldoende onderbouwd. Het gerecht gaat er daarom vanuit dat de man de volledige hypothecaire schuld heeft voldaan.
4.15
Gezien het vorenstaande valt met betrekking tot deze hypothecaire lening en de aflossing ervan niets meer tussen partijen te verrekenen. Ook als de stelling van de vrouw juist zou zijn dat de desbetreffende gelden uitsluitend ten goede zijn gekomen aan de man, valt niet in te zien dat ter zake tussen partijen iets moet worden verrekend, omdat de man de hypothecaire lasten heeft gedragen.
de hypothecaire schuld aan de Stichting Spaar- en kredietfonds Opal (hierna: Stichting Opal)
4.16Met de door de vrouw als Stichting Opaal aangeduide rechtspersoon doelt zij kennelijk op de hier bedoelde Stichting Opal.
4.17
De man heeft (als zijn prod. 8) in het geding gebracht de overeenkomst van geldlening (met als kopje ‘KREDIET FACILITEIT’) tussen partijen als ‘schuldenaar’ en de Stichting Opal als ‘schuldeiser’. Dat stuk lijkt onvolledig in zoverre dat in elk geval blad 2 ontbreekt. Het gerecht verzoekt de man alsnog de volledige overeenkomst in het geding te brengen.
4.18
De man stelt dat de schuld aan de Stichting Opal per 30 september 2020 NAf 329.802,- bedraagt. Op een door hem in het geding gebrachte opgave d.d. 24 mei 2021 staat een saldo van NAf 329.802,22 vermeld. Zoals overwogen, is de peildatum 8 oktober 2020. Die data 30 september 2020 en 8 oktober 2020 liggen dicht bij elkaar, zodat voor de hand ligt dat de omvang van de schuld per 8 oktober 2020 niet sterk zal afwijken van die op 30 september 2020. Partijen zullen zich kunnen uitlaten over de vraag of in het kader van de verdeling van genoemd bedrag van NAf 329.802,- kan worden uitgegaan.
4.19
De vrouw heeft aangevoerd dat dat saldo in het kader van de verdeling tussen partijen niet mag worden beschouwd als een gemeenschapsschuld, omdat alle daaruit vrijgekomen gelden ten gunste van de man zijn gekomen. Volgens haar was de woning al gereed toen het bedrag van de Stichting Opal ter beschikking kwam.
4.20
De man zal in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren. Gezien de stellingen van de vrouw is van belang dat de man (onder overlegging van relevante bescheiden) inzicht geeft op welke bankrekening(en) de door de Stichting Opal verstrekte gelden zijn ontvangen en waartoe die gelden zijn aangewend. Hetgeen hij heeft overgelegd als productie 19, is onvoldoende om als (voldoende) onderbouwing te kunnen gelden.
de schuld aan de ouders van de vrouw
4.21De man betwist dat partijen met de ouders van de vrouw een overeenkomst van geldlening ten bedrage van NAf 85.000,- zijn aangegaan alsmede dat partijen van de ouders van de vrouw als geldlening een bedrag van NAf 85.000,- hebben ontvangen.
4.22
Volgens de vrouw hebben haar ouders dat bedrag contant aan partijen voldaan en hebben partijen dat bedrag dus wel ter leen ontvangen. In haar conclusie van antwoord/eis stelt de vrouw dat zij deze lening aflost. Tijdens de comparitie is zij daarop in zoverre teruggekomen dat zij nader stelt dat op deze lening nog niets is afgelost. Volgens de vrouw is dat bedrag van NAf 85.000,- een gemeenschapsschuld.
4.23
Anders dan de vrouw aanvoert, kunnen de uitlatingen van de man ter comparitie niet worden gekwalificeerd als een erkenning van de schuld aan de ouders van de vrouw.
4.24
Ter zake de lening is in het geding gebracht het in r.ov. 2.5 geciteerde stuk. Omdat dit stuk wel is ondertekend door de man en de vrouw maar niet door de vader van de vrouw, kwalificeert het niet als akte (artikel 135 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarom komt aan dat stuk vrije bewijskracht toe. Het gerecht acht in dit verband van belang dat de man en de vrouw het stuk hebben ondertekend. De man heeft geen verklaring gegeven voor die ondertekening door hem hoewel dat wel op zijn weg had gelegen tegen de achtergrond van zijn betwisting van de overeenkomst van geldlening en de ontvangst van het bedrag van NAf 85.000,-. Daarom acht het gerecht voorshands bewezen dat de vader althans de ouders van de vrouw een bedrag van NAf 85.000,- hebben/heeft geleend aan de man en de vrouw. De man zal desgewenst worden toegelaten tegenbewijs daartegen te leveren.
4.25
Overigens is voor het gerecht onbegrijpelijk de stelling van de vrouw dat zij het bedrag van NAf 85.000,- heeft ingebracht (conclusie van antwoord/eis, randnummer 5). Ook als dat bedrag wel ter leen is verstrekt, is het immers door de man en de vrouw als geldlening ontvangen waardoor een gemeenschapsschuld is ontstaan en dus niet ingebracht door de vrouw, ook niet middels aflossingen door de vrouw nu volgens haarzelf niets is afgelost.
Eventueel te verrekenen posten
het perceel
4.26De vrouw heeft het perceel waarop de echtelijke woning is gebouwd (hierna: het perceel), vóór het huwelijk verworven en ten huwelijk aangebracht. Staande het huwelijk is een onverdeeld aandeel (50%) van het perceel door de vrouw in eigendom overgedragen aan de man.
4.27
Voor die eigendomsoverdracht heeft de man niets bijgedragen, aldus de vrouw. Volgens de man heeft hij wel degelijk een financiële tegenprestatie geleverd en hij verwijst daartoe naar de notariële akte van 27 augustus 2004 (r.ov. 2.4). Volgens de man had de vrouw in de periode voordien bij hem een schuld opgebouwd die partijen in onderling overleg hebben afgerond op NAf 50.000,-, het in de akte vermelde bedrag.
4.28
De vrouw betwist dat zij enige schuld had aan de man of enig bedrag van de man heeft ontvangen. De inhoud van de akte is in zoverre onjuist. Zij heeft gedwaald althans is bedrogen en heeft slechts een beperkte kennis van de Nederlandse taal, waardoor zij de akte niet goed heeft begrepen, aldus de vrouw.
4.29
De notariële akte van 27 augustus 2004 is een authentieke akte. Artikel 136 lid 2 Rv luidt als volgt:
“Een authentieke of onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Onder partij wordt begrepen de rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel, voor zover het desbetreffende recht is verkregen na het opmaken van de akte.”
en levert dus dwingend bewijs op van het feit dat partijen
“met elkander zijn overeengekomen dat de comparante sub 1 (gerecht: de vrouw) ter delging van voormelde schuld het een half onverdeeld aandeel in het hierna te melden registergoed bij wijze van inbetalinggeving in eigendom zal overdragen aan de comparant sub 2 (gerecht: de man).”
4.30
Tegen dat dwingend bewijs staat tegenbewijs open (artikel 130 lid 2 Rv). De vrouw zal desgewenst worden toegelaten tegenbewijs te leveren.
belastingvoordeel van de man
4.31Naar het gerecht begrijpt, hebben partijen altijd gezamenlijk belastingaangifte gedaan. Met het oog op de beoordeling heeft het gerecht behoefte aan de belastingaangiften en –aanslagen van partijen gedurende de huwelijkse periode. Uit het debat van partijen tijdens de comparitie heeft het gerecht begrepen dat de man over die belastingaangiften en –aanslagen de beschikking heeft.
4.32
Het gerecht beveelt de man daarom op de voet van artikel 141 lid 1 Rv de belastingaangiften en –aanslagen betreffende partijen over de jaren 2002-2021 in het geding te brengen.
gebruiksvergoeding
4.33De vrouw maakt aanspraak op een gebruiksvergoeding voor de bewoning van de echtelijke woning door de man. Zij voert aan dat zij in oktober 2019 uit de woning is vertrokken. De man dient in haar visie vanaf die maand aan haar een gebruiksvergoeding te voldoen van 4% van de marktwaarde van de woning.
4.34
De man voert het volgende aan. De vrouw is vrijwillig uit de woning vertrokken en daarna is bij beschikking van 1 december 2020 bepaald dat de man jegens de vrouw bevoegd is tot het gebruik van de echtelijke woning en dit gebruik na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gedurende negen maanden voort te zetten. Indien een deelgenoot het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, kan dit aanleiding zijn tot een vordering wegens gederfd gebruiksgenot. Daarbij dient het beginsel van redelijkheid en billijkheid tot maatstaf te worden genomen. Dat de vrouw uit de woning is vertrokken, dient op grond van de redelijkheid en billijkheid voor rekening te komen van de vrouw, zodat haar geen gebruiksvergoeding moet worden toegekend.
verrekening van door de vrouw voldane kosten kinderen en huishouding
4.35De vrouw stelt dat zij de kosten van de kinderen en het huishouden heeft voldaan en de man de hypothecaire aflossing, zodat zij – naar het gerecht begrijpt: per saldo – meer dan de helft van de hypothecaire aflossing voldeed en dit moet worden verrekend. De man betwist dat de vrouw de kosten van de kinderen en het huishouden heeft voldaan, waartegenover de vrouw haar stelling niet heeft onderbouwd. Ook als de hiervoor weergegeven stelling van de vrouw met betrekking tot die voldoening juist zou zijn, staat artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden aan de door haar voorgestane verrekening in de weg: kosten als de vrouw stelt te hebben voldaan, zijn immers huishoudelijke kosten en volgens dat artikel 7 komen huishoudelijke kosten voor rekening van beide echtgenoten naar evenredigheid van ieders netto-inkomen, maar indien een der echtgenoten daartoe meer heeft bijgedragen dan krachtens dat artikel is verplicht, is deze niet gerechtigd het aldus teveel betaalde van de andere echtgenoot terug te vorderen. Voor verrekening als door de vrouw bepleit, bestaat dus geen grond.
verrekening van door de man voldane hypothecaire lasten en woonhuisverzekeringen en investering in zwembad
4.36Volgens de man heeft hij over de periode van mei 2004 tot en met 8 oktober 2020 een bedrag van in totaal NAf 524.119,- voldaan aan hypothecaire aflossingen en premies voor diverse verzekeringen.
Voorts stelt de man dat hij in 2015 een bedrag van NAf 55.000,- heeft geïnvesteerd in de aanleg van een zwembad bij de woning van partijen. Hij onderbouwt deze stelling door te verwijzen naar zijn productie 12, een cijfermatig overzicht.
Hij vordert van de vrouw 50% van het saldo van die beide bedragen, zijnde NAf 289.559,50, dat bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
4.37
De vrouw betwist deze bedragen niet maar verweert zich tegen deze door de man verzochte verrekening met een beroep op de redelijkheid en billijkheid. In dat verband voert zij onder meer aan dat als gevolg van de inbreng van het perceel, dat gezamenlijk eigendom is geworden zonder enige voldoening door de man, de man ongerechtvaardigd is verrijkt. Het perceel heeft in de loop der tijd een hogere waarde gekregen door het verloop van de onroerendgoedmarkt. Voorts stelt zij dat er een evenwicht was in die zin dat, volgens een afspraak tussen partijen, zij de kosten van de kinderen en de huishouding betaalde en de man de hypothecaire lasten zou betalen. De man probeert zich middels de huwelijksvoorwaarden en drogredenen te verrijken ten koste van de vrouw.
4.38
Vooropgesteld wordt het volgende. Partijen zijn gezamenlijk, elk voor de onverdeelde helft, eigenaar van het onroerend goed, zijnde het perceel met daarop de echtelijke woning. Uitgangspunt is daarom ook dat zij beiden zijn gehouden de (hypothecaire en overige) lasten met betrekking tot de onroerende zaak bij helfte te dragen. De stellingen van partijen en de in het geding gebrachte stukken waarop zij zich beroepen, geven onvoldoende aangrijpingspunten om van dit uitgangspunt af te wijken. Dit kan alleen anders zijn indien en voor zover zou komen vast te staan dat de hypothecaire leningen uitsluitend aan de man en niet mede aan de vrouw ten goede zijn gekomen.
4.39
De redelijkheid en billijkheid, waarop de vrouw een beroep doet, kan de vrouw niet baten, waartoe het volgende wordt overwogen. Dat beroep op de redelijkheid en billijkheid moet kennelijk worden begrepen als een beroep op artikel 6:2 lid 2 BW , dat luidt als volgt:
“Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”
De formulering “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar” duidt erop dat de rechter bij de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. Datgene wat voortvloeit uit wet, gewoonte of rechtshandeling moet in concreto tot een onaanvaardbare uitkomst leiden, wil er ruimte zijn voor de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid.
4.40
Op grond van hetgeen de vrouw aanvoert, kan de conclusie dat de vordering van de man tot verrekening van deze post naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, niet worden getrokken, zulks op grond van het navolgende.
Met betrekking tot het perceel zal separaat worden beoordeeld of verrekening zal dienen plaats te vinden en zo ja op welke wijze en tot welk bedrag (r.ov. 4.26 e.v.). Niet valt in te zien dat dat oordeel steun zal kunnen bieden aan de stelling dat de vordering van de man tot verrekening als hiervoor bedoeld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat laatste geldt ook ten aanzien van de stelling van de vrouw dat, volgens een afspraak tussen partijen, een evenwicht bestond in die zin dat zij de kosten van de kinderen en de huishouding zou betalen en de man de hypothecaire lasten. De vrouw heeft die stelling, tegenover de betwisting door de man, immers niet onderbouwd, terwijl partijen bovendien in artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden, uitdrukkelijk zijn overeengekomen voor wiens rekening de kosten van de huishouding komen, terwijl zij in dat artikel de mogelijkheid tot terugvordering van die kosten hebben beperkt (r.ov. 4.34).
Ten slotte, waar de vrouw aanvoert dat de man probeert zich middels de huwelijksvoorwaarden en drogredenen te verrijken ten koste van de vrouw, verliest de vrouw uit het oog dat partijen de huwelijksvoorwaarden met elkaar zijn aangegaan en dat die tussen hen gelden, terwijl zij niet toelicht wat zij bedoelt met ‘drogredenen’.
verrekening van vorderingen van wegens rentevoordeel, rente en de lening
4.41Volgens haar conclusie van antwoord/eis, randnummer 19 pretendeert de vrouw de in dit kopje genoemde vorderingen te hebben op de man. Het is het gerecht echter onduidelijk waarop zij met deze vorderingen doelt: welk rentevoordeel, welke rente en welke lening? Enige toelichting hierop is achterwege gebleven; na het woord ‘Immers’ aan het slot van dat randnummer 19 staat namelijk geen tekst en ook overigens ontbreekt elke toelichting. Bij gebrek daarvan komen deze posten niet voor verrekening in aanmerking.
Ten slotte
4.42
De vrouw legt er veel nadruk op dat zij een grotere financiële inbreng in het huwelijk heeft gehad dan de man en dat zij daarom een vordering heeft op de man. Dit gaat alleen al niet op omdat partijen huwelijksvoorwaarden zijn aangegaan en deze huwelijksvoorwaarden een gelijke inbreng niet als uitgangspunt hebben.
4.43
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten omtrent hetgeen in dit vonnis is overwogen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5 De beslissing
Het gerecht:
verwijst de zaak naar de rol van 6 juni 2022 voor akte uitlating door partijen,
door de man omtrent hetgeen is overwogen in r.ov. 4.12, 4.17, 4.18, 4.20 en 4.32 en door de vrouw omtrent hetgeen is overwogen in r.ov. 4.12 en 4.18;
stelt de man voorts in de gelegenheid zich in die akte uit te laten over de vraag of hij wenst te worden toegelaten tot tegenbewijs als bedoeld in r.ov. 4.24;
stelt de vrouw voorts in de gelegenheid zich in die akte uit te laten over de vraag of zij wenst te worden toegelaten tot tegenbewijs als bedoeld in r.ov. 4.30;
bepaalt dat vervolgens de man in de gelegenheid zal worden gesteld om bij antwoordakte te reageren op de akte van de vrouw en de vrouw om bij antwoordakte te reageren op de akte van de man;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, en op 9 mei 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.