Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

financiële voorwaarden ontslagvergunning

Uitspraak



GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202103020

Beschikking d.d. 11 januari 2022

inzake

[VERZOEKSTER], wonende in Curaçao, verzoekster, gemachtigde: mr. M.T.J. Cicilia,

tegen

de naamloze vennootschap LURIA'S N.V., gevestigd in Curaçao, verweerster, gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols.

Partijen zullen hierna [verzoekster] en Luria’s worden genoemd.

1 Het procesverloop

1.1.

Verzoekster heeft op 13 oktober 2021 een verzoekschrift met producties ingediend. Verweerster heeft voorafgaand aan de zitting producties aan het gerecht toegezonden. Het verzoek is behandeld op 26 november 2021. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden het woord gevoerd, mr. Cicilia aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities, mr. Pols aan de hand van een door hem overgelegd verweerschrift.

1.2.

De uitspraak is bepaald op heden.

2 De feiten

2.1. [

verzoekster] was vanaf 18 september 2001 als kassière/verkoopmedewerkster werkzaam voor Luria’s tegen een bruto salaris van NAf 1.690 per maand.

2.2.

Sedert 26 februari 2019 is [verzoekster] volledig arbeidsongeschikt. Luria’s heeft het loon van [verzoekster] doorbetaald tot 26 februari 2021.

2.3.

Op 7 juni 2021 heeft de Directeur Sector Arbeid de door Luria’s gevraagde toestemming tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] verleend onder, onder meer, de voorwaarde dat de aan werknemer naast haar wettelijke toekomende gelden (cessantia en opzeggingstermijn conform dienstjaren van betrokken werknemer) het achterstallige loon van de maanden maart, april en mei wordt uitbetaald.

2.4.

Luria’s heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd met ingang van 14 augustus 2021, zulks met in achtneming van een opzegtermijn van 4 maanden (op basis van 20 dienstjaren), en onder aftrek van de behandeltijd van de ontslagvergunning van elf (11) weken.

2.5.

De eindafrekening per 14 augustus 2021 bestond uit de betaling van één maand loon en de cessantia.

2.6.

Bij brief van 27 augustus 2021 heeft [verzoekster] Luria’s verzocht om het loon over de maanden maart tot 14 augustus 2021 door te betalen.

3 Het geschil

3.1. [

verzoekster] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven, om

primair:

kosteloos te mogen procederen;

Luria’s te veroordelen om met ingang van 1 maart 2021 het loon en emolumenten aan [verzoekster] te betalen en te blijven betalen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de vertragingsrente;

Luria’s te veroordelen de niet betaalde opzegtermijn voor zover toepasselijk alsnog te betalen;

met veroordeling van Luria’s in de kosten van de procedure.

subsidiair:

Luria’s te veroordelen aan [verzoekster] te betalen een bedrag ad NAf 7.605, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2021;

met veroordeling van Luria’s in de kosten van de procedure.

3.2. [

verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat Luria’s gehouden is het loon door te betalen tot de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Voorts voert [verzoekster] aan dat nu Luria’s gebruik heeft gemaakt van de toestemming tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zij de daaraan gestelde voorwaarde tot betaling van het achterstallig loon over de maanden maart, april en mei 2021 dient na te komen.

3.3.

Luria’s heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal het [verzoekster] worden toegestaan om kosteloos te procederen.

4.2.

Vaststaat dat Luria’s na februari 2021, na twee jaar arbeidsongeschiktheid, het salaris niet meer aan [verzoekster] heeft doorbetaald op grond van artikel 7A:1614c lid 1 BW . Tussen partijen is in geschil of Luria ’s daartoe gerechtigd was ondanks dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen (nog) niet rechtsgeldig was geëindigd.

4.3.

Uit artikel 7A:1614b BW volgt dat de werkgever niet verplicht is loon te betalen als er geen arbeid wordt verricht (‘no work, no pay’). Artikel 7A:1614c lid 1 BW bepaalt in uitzondering hierop dat de werknemer bij ziekte of ongeval gedurende ‘betrekkelijk korte tijd’ recht heeft op doorbetaling van het overeengekomen loon. Wat onder een ‘betrekkelijke korte tijd’ dient te worden verstaan hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.

4.4.

Luria’s stelt dat zij door het loon door te betalen gedurende twee jaar waarin er door [verzoekster] geen arbeid is verricht, zij heeft voldaan aan de verplichting van artikel 7A:1614c lid 1 BW . [verzoekster] stelt dat dit niet het geval is omdat haar beenklachten als gevolg waarvan zij arbeidsongeschikt is geworden werkgerelateerd zijn omdat zij altijd staand heeft moeten werken, en voorts dat Luria’s haar geen vervangend werk heeft aangeboden. Daarnaast is aan de ontslagvergunning de voorwaarde verbonden dat Luria’s over de maanden maart, april en mei 2021 het achterstallig loon aan [verzoekster] moest betalen. Ook daar heeft Luria’s niet aan voldaan.

4.5.

Het gerecht oordeelt als volgt. Vaststaat dat het loon gedurende twee jaren na de ziekmelding van [verzoekster] volledig is doorbetaald en dat Luria’s daarvan slechts een gedeelte via de SVB heeft teruggekregen. Nergens blijkt uit dat de beenklachten als gevolg waarvan [verzoekster] arbeidsongeschikt is geworden, werkgerelateerd zijn. [verzoekster] heeft voor die stelling geen onderbouwing verstrekt. Daarentegen volgt uit overgelegde medische informatie dat er bij [verzoekster] sprake is van een veneuze stoornis aan de beide benen, als gevolg waarvan zij geen staand werk kan verrichten. Echter ook los van de oorzaak van de medische klachten geldt dat, indachtig de omstandigheden van het geval, waaronder de lengte van het dienstverband en de reden voor beëindiging daarvan, het doorbetalen van loon gedurende twee jaren zonder dat er arbeid is verricht voldoet aan het vereiste van een ‘betrekkelijk korte tijd’. Naar het oordeel van het gerecht kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat Luria’s het loon van [verzoekster] langer zou hebben moeten doorbetalen. Het voorgaande brengt mee dat het Luria’s vrij stond het betalen van loon per 1 maart 2021 te staken.

4.9.

Voor zover [verzoekster] voorts heeft aangevoerd dat Luria’s, nu zij gebruik heeft gemaakt van de door de Directeur Sector Arbeid verleende toestemming tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zij de daaraan gestelde voorwaarde tot betaling van het achterstallig loon over de maanden maart, april en mei 2021 dient na te komen, geldt het volgende.

4.10.

Luria’s heeft zich er op beroepen dat zij aan die voorwaarde geen uitvoering heeft gegeven omdat de Directeur Sector Arbeid geen bevoegdheid heeft om aan de ontslagvergunning de voorwaarde tot doorbetaling van (achterstallig) loon te verbinden. [verzoekster] heeft zich er daarentegen op beroepen dat Directeur Sector Arbeid bevoegd is om financiële voorwaarden te verbinden aan een ontslagvergunning. Het gerecht wijst er op dat bij de wijziging van de lei di retiro op 1 maart 1996 onder meer is bepaald dat de Directeur Sector Arbeid aan zijn toestemming voorwaarden kan verbinden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever daarbij ook heeft gedacht aan financiële voorwaarden. Anders dan in Nederland kan de Directeur Sector Arbeid derhalve een financiële voorwaarde aan zijn toestemming verbinden die hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt. In het onderhavige geval heeft de Directeur Sector Arbeid Luria’s opgedragen, in geval van gebruikmaking van de ontslagvergunning, het achterstallig loon aan [verzoekster] te betalen. Het doorbetalen van (achterstallig) loon kan niet worden aangemerkt als een financiële voorwaarde in de zin van de lei di retiro. Dat past ook niet bij de rol van de Directeur Sector Arbeid, die bij de beoordeling van de ontslagvergunningaanvraag de belangen van partijen tegen elkaar afweegt. Als hij tot de conclusie komt dat zijn toestemming niet leidt tot een onredelijk of in sociaal opzicht onaanvaardbaar ontslag zal hij zijn toestemming verlenen. Bij het toepassen van de mogelijkheid om aan het verlenen van toestemming voorwaarden te verbinden behoort de Directeur Sector Arbeid zich terughoudend op te stellen. Een oordeel over de verplichting van een werkgever het loon al dan niet door te betalen valt daar in ieder geval niet onder.

4.11.

De slotsom is dat Luria’s niet gehouden is het loon zoals gevorderd, zowel primair als subsidiair, aan [verzoekster] door te betalen, zodat de vorderingen moeten worden afgewezen. In de omstandigheden van het geval vindt het gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren.

5 De beslissing

Het Gerecht:

5.1.

laat [verzoekster] toe kosteloos te procederen;

5.2.

wijst af het door [verzoekster] gevorderde;

5.3.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 11 januari 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature