Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Belanghebbende is sinds 2009 eigenaar van de onroerende zaak. De aanslag OZB over het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak, 2014, zal vanwege termijnoverschrijding worden vernietigd. In geschil is de vraag of de aanslagen OZB voor de jaren 2015 tot en met 2018 terecht zijn opgelegd. Belanghebbende stelt dat na de toegezegde vernietiging van de aanslag OZB 2014 geen waarde voor de overige jaren van het vijfjarig tijdvak (2015 tot en met 2018) kan worden vastgesteld. Het Gerecht verwerpt dit standpunt. De omstandigheid dat de aanslag OZB 2014 te laat is opgelegd mag er naar het oordeel van het Gerecht niet toe leiden dat met betrekking tot de overige, tijdig opgelegde aanslagen, geen waarde meer aan de onroerende zaak kan worden toegekend. Voor dat standpunt is in de wetsgeschiedenis ook geen enkel aanknopingspunt te vinden. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.

Uitspraak



Uitspraak van 26 november 2021

BBZ nrs. CUR202005107 tot en met CUR202005111

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:

[Belanghebbende], wonende te Curaçao,

belanghebbende,

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,

de Inspecteur.

1 PROCESVERLOOP

1.1

Aan belanghebbende zijn ter zake van de onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) op respectievelijk 22 juni 2019 (2014), 10 juli 2019 (2015), 12 december 2019 (2016), 22 januari 2020 (2017) en 23 maart 2020 (2018) aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor de jaren 2014 tot en met 2018 opgelegd naar een waarde van NAf 4.230.000.

1.2

Belanghebbende heeft op respectievelijk 14 augustus 2019 (2014 en 2015), 10 januari 2020 (2016), 3 maart 2020 (2017) en 7 mei 2020 (2018) tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.

1.3

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 oktober 2020 de aanslagen verminderd tot aanslagen naar een waarde van NAf 3.600.000.

1.4

Belanghebbende heeft op 9 december 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Hierbij is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.

1.5

Belanghebbende heeft op 23 augustus 2021 een pleitnota ingediend.

1.6

De Inspecteur heeft op 23 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.

1.7

De zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].

2 FEITEN

2.1

Belanghebbende is sinds 2009 eigenaar van de onroerende zaak.

2.2

Aan belanghebbende zijn de onder het procesverloop vermelde aanslagen OZB opgelegd en bij de uitspraken op bezwaar verminderd.

2.3

In het op 23 augustus 2021 ingediende verweerschrift heeft de Inspecteur toegezegd dat de aanslag OZB 2014 vanwege termijnoverschrijding wordt vernietigd.

2.4

Het vijfjarig tijdvak als bedoeld in artikel 5, lid 1, Landsverordening onroerendzaakbelasting (LOZB), is aangevangen in 2014.

3 GESCHIL

3.1

In geschil is de vraag of de aanslagen OZB voor de jaren 2015 tot en met 2018 terecht zijn opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.

3.2

De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen OZB 2015 tot en met 2018 zoals deze in de uitspraken op bezwaar zijn vastgesteld. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslagen OZB 2015 tot en met 2018.

3.3

Dat de onroerende zaak een waarde heeft van NAf 3.600.000 wordt door belanghebbende niet bestreden.

4 OVERWEGINGEN

Wettelijk kader 4.1

De volgende wettelijke bepalingen van de LOZB zijn van belang.

Artikel 1. Onder de naam onroerendezaakbelasting wordt jaarlijks een belasting geheven terzake van de waarde van een op Curaçao gelegen onroerende zaak.

Artikel 5.

1. De waardepeildatum ligt aan het begin van het vijfjarige tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld.

Artikel 7.

1. De onroerendzaakbelasting wordt geheven bij aanslag.

(…)

3. De Inspecteur stelt de waarde van de onroerende zaak vast bij de eerste aanslag van het vijfjarige tijdvak genoemd in artikel 5, eerste lid.

Artikel 9.

1. In afwijking van het bepaalde in de Algemene landsverordening Landsbelastingen kan de belanghebbende slechts over het eerste jaar van het vijfjarige tijdvak , bedoeld in artikel 5, eerste lid (…) een bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur tegen de vastgestelde waarde van de onroerende zaak.

2. Een bezwaarschrift tegen andere aanslagen dan die bedoeld in het eerste lid kan niet gericht zijn tegen de vastgestelde waarde.

OZB 2014.

4.2

De Inspecteur heeft in het verweerschrift toegezegd de aanslag OZB 2014 te vernietigen, omdat deze te laat is opgelegd. Dit brengt mee dat het beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden.

4.3

Daarmee komt het belang aan deze beroepsprocedure te ontvallen (vgl. HR 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4755; HR 3 december 2010, ECLI:NL: HR:2010:BO5988; HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:43) en dient het beroep met betrekking tot de aanslag OZB 2014 niet-ontvankelijk te worden verklaard.

OZB 2015 tot en met 2018

4.4

Belanghebbende stelt, onder verwijzing naar artikel 7, lid 3 LOZB, dat het slechts is toegestaan om de waarde van de onroerende zaak bij de eerste aanslag van het vijfjarig tijdvak vast te stellen. De dan vastgestelde waarde is bepalend voor de waarde in de andere jaren van het vijfjarige tijdvak. Het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak is 2014. In dat jaar is, na de toegezegde vernietiging van de aanslag OZB geen waarde vastgesteld en daarom kan ook voor de overige jaren van het vijfjarig tijdvak (2015 tot en met 2018) volgens belanghebbende geen waarde (of een waarde van NAf 0) worden vastgesteld. Dat betekent volgens belanghebbende dat de aanslagen OZB 2015 tot en met 2018 moeten worden verminderd naar nihil dan wel worden vernietigd.

4.5

Het Gerecht verwerpt dit standpunt. In navolging van de Inspecteur is het Gerecht van oordeel dat na de toegezegde vernietiging van de aanslag OZB 2014, de aanslag OZB 2015 heeft te gelden als de eerste aanslag van het vijfjarig tijdvak als bedoeld in artikel 7, lid 3 LOZB. De aanslag OZB 2014 is er immers na de vernietiging niet meer. Belanghebbende kan in dat geval tegen de bij de aanslag OZB 2015 vastgestelde waarde bezwaar en beroep aantekenen (vgl. GEA Curaçao, 5 oktober 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:194). De in het belastingjaar 2015, eventueel na bezwaar en beroep, vastgestelde waarde (per waardepeildatum 1 januari 2014) is dan beslissend voor de latere jaren.

4.6

Deze uitleg is niet in strijd met de tekst van artikel 7, lid 3 LOZB en strookt naar het oordeel van het Gerecht ook met de bedoeling van de wetgever dat (behoudens de in artikel 8 LOZB vermelde uitzonderingen die zich hier niet voordoen ) één keer in de vijf jaar een waarde voor de onroerende zaak wordt vastgesteld. De omstandigheid dat de aanslag OZB 2014 te laat is opgelegd mag er naar het oordeel van het Gerecht niet toe leiden dat met betrekking tot de overige, tijdig opgelegde aanslagen, geen waarde meer aan de onroerende zaak kan worden toegekend. Voor dat standpunt is in de wetsgeschiedenis ook geen enkel aanknopingspunt te vinden. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.

Immateriële schadevergoeding

4.7

Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Daarbij heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).

4.8

Vast staat dat de bezwaarschriften tegen de aanslagen OZB 2014 en 2015 op 14 augustus 2019 door de Inspecteur zijn ontvangen en dat op 16 oktober 2020 uitspraak op bezwaar is gedaan. Voorts staat vast dat het tegen die uitspraak gerichte beroepschrift op 9 december 2020 door het Gerecht is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 26 november 2021. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal twee jaar en drie maanden heeft geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van drie maanden.

4.9

Naar het oordeel van het Gerecht vormt de grootschalige brand in het enige belastingkantoor van Curaçao eind augustus 2019 een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om de redelijke termijn te verlengen. Deze brand heeft veel overlast en enorme materiële schade veroorzaakt waardoor de belastingdienst tot op de dag van vandaag ernstig is belemmerd in zijn taakuitoefening (vgl. GEA Curaçao (straf) 26 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:51). De termijn wordt om die reden met vier maanden verlengd (vgl. GEA Curaçao 31 maart 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:65). Deze verlenging met vier maanden brengt mee dat de redelijke termijn in het onderhavige geval niet is overschreden, zodat geen aanleiding bestaat voor een schadevergoeding.

5 PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Proceskosten bezwaarfase 5.1

Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeri ële regeling formeel belastingrecht.

5.2

Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk tegen beter weten in de aanslag OZB 2014 opgelegd, zodat sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid. De Inspecteur wist immers ten tijde van het opleggen van de aanslag dat de bevoegdheid tot het opleggen van de aanslag vervallen was.

5.3

Het Gerecht stelt de proceskosten op de voet van artikel 6.4 van de Ministeri ële regeling formeel belastingrecht, vast op NAf 100 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van NAf 100, en een wegingsfactor van 1).

Proceskosten beroepsfase

5.4

Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

5.5

In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).

5.6

In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Als hoofdregel geldt dat een forfaitaire kostenvergoeding wordt toegekend.

5.7

Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Het Gerecht vindt aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Inspecteur heeft namelijk tegen beter weten in na bezwaar de onderhavige belastingaanslag gehandhaafd, zodat sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid (zie ook 5.2). Belanghebbende heeft de kosten van bezwaar en beroep tot en met de indiening van het beroepschrift berekend op NAf 2.292 en de daarna gemaakte kosten op NAf 1.255,50. De kosten van bezwaar en beroep bedragen volgens belanghebbende aldus NAf 2.292 +/+ NAf 1.255,50 = NAf 3.547,50. De Inspecteur heeft de kosten niet bestreden. Omdat belanghebbende geen volledige uitsplitsing heeft gemaakt van de kosten van de bezwaarfase (waarvoor in 5.3 een vergoeding is toegekend) en de kosten van de beroepsfase stelt het Gerecht laatstvermelde kosten in goed justitie vast op NAf 1.900.

5.8

Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6 DE BESLISSING

Het Gerecht:

- verklaart het beroep met betrekking tot de aanslag 2014 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep met betrekking tot de aanslagen OZB 2015 tot en met 2018 ongegrond;

- wijst het verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding af;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 2.000; en

- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.

Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 26 november 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.

De griffier, De rechter,

Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.

HOGER BEROEP

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na de verzenddatum hoger beroep instellen bij:

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)

Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18

Willemstad

Curaçao

U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener,

b. de dagtekening,

c. waartegen u in beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:

belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.

Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:

- natuurlijke personen: NAf 200

- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature