U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

In geschil is of recht bestaat op aftrek van de premie risicoverzekering, van de rente van de lening ten behoeve van de eigen woning en van de lijfrente. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de leningen aangegaan zijn voor het onderhoud van de eigen woning en de rente is derhalve aftrekbaar. Het bedrag ter zake van de overlijdensrisicoverzekering is niet aftrekbaar omdat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een dalende risicoverzekering. Verder stelt belanghebbende dat de betalingen aan voormalige secretaresse aftrekbaar zijn als periodieke uitkeringen of als ondernemingskosten. Het Gerecht oordeelt dat geen sprake is van een onderneming zodat de betalingen geen ondernemingskosten vormen. Nu de betalingen gedaan worden uit hoofde van een dienstbetrekking kunnen deze alleen al daarom niet kwalificeren als aftrekbare periodieke uitkering.

Uitspraak



Uitspraak van 7 juli 2021

BBZ nr. CUR202003757

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:

[Belanghebbende], wonende te Curaçao,

belanghebbende,

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,

de Inspecteur.

1 PROCESVERLOOP

1.1

Aan belanghebbende is op 7 februari 2020 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 155.873, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 12.973.

1.2

Belanghebbende heeft op 25 februari 2020 daartegen bezwaar gemaakt.

1.3

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 17 juni 2020 het bezwaar nader gemotiveerd.

1.4

De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2020 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen en hij heeft daarbij het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 151.744.

1.5

Belanghebbende heeft op 22 september 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.

1.6

De Inspecteur heeft op 27 mei 2021 een verweerschrift ingediend.

1.7

De zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [A] en [B]. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht en voorgedragen. De Inspecteur heeft aanvullende stukken overgelegd.

2 FEITEN

2.1

Belanghebbende was tot 1 januari 2015 jarenlang als financieel en fiscaal adviseur werkzaam in de vennootschap [de vennootschap] (hierna: de vennootschap), waarvan hij tevens grootaandeelhouder was. Naast belanghebbende stond mevrouw [secretaresse] (hierna: [secretaresse]), als secretaresse, op de loonlijst van de vennootschap.

2.2

Belanghebbende is op 1 januari 2015 als ambtenaar in dienst getreden van de Landsoverheid. Hij was daarbij verplicht om actieve bedrijfsactiviteiten te staken. Belanghebbende heeft toen de vennootschap bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven.

2.3

In 2018 is belanghebbende gestopt als ambtenaar en is hij in loondienst in de private sector gaan werken. Daarnaast heeft hij in 2018 zelfstandige activiteiten verricht, zoals het geven van presentaties, adviezen en cursussen. Daarmee heeft hij in 2018 NAf 1.600 verdiend. In 2019 heeft hij geen opbrengsten uit zelfstandige activiteiten genoten.

2.4 [

Secretaresse] verricht vanaf 2015 werkzaamheden voor belanghebbende. Tot de stukken van het geding behoren een loonbelastingkaart 2017 en een uittreksel uit de payroll van december 2017. De loonkosten in 2017 bedragen volgens die stukken NAf 19.490.

2.5

Belanghebbende heeft in de aangifte inkomstenbelasting 2016 bij “Persoonlijke lasten” onder het hoofdje “Lijfrente” een bedrag van NAf 19.675 opgevoerd en daarbij de volgende toelichting geplaatst:

“Betaling aan voormalige secretaresse; bij staken van mijn advieskantoor en terugkeer als ambtenaar in jan. 2015 kon ik deze dame niet afkopen en ook niet betalen, daarom besloten om haar een periodieke uitkering te geven voor de komende jaren t/m 2018. (…) Er zijn inhoudingen en afdrachten ter zake deze uitkeringen gedaan!!”

2.6

Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2017 een belastbaar inkomen van NAf 126.351 aangegeven.

2.7

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 155.873. De Inspecteur heeft de volgende bedragen niet in aftrek toegelaten:

Op aanslag betaalde AOV/AWW premie

NAf 63

Onderhoudskosten eigen woning

4.129

Rente en kosten lening eigen woning en premies risicoverzekering

5.841

Betaalde lijfrenten aan [Secretaresse]

19.490

2.8

Het niet geaccepteerde bedrag aan rente en kosten lening en premies risicoverzekering betreffende de eigen woning is als volgt samengesteld:

Premie risicoverzekering bij Inter-Assure

NAf 2.589

Rente van lening bij MCB

2.901

Rente van lening bij ACU

351

2.9

De onderhoudskosten van NAf 4.129 behorende bij de eigen woning zijn in de bezwaarfase alsnog in aftrek toegestaan.

2.10

Het belastbaar inkomen is in de bezwaarfase vastgesteld op NAf 151.744.

3 GESCHIL

3.1

In geschil is of recht bestaat op aftrek van de premie risicoverzekering (NAf 2.589), van de rente van de lening ten behoeve van de eigen woning (NAf 2.901 en NAf 351) en van de lijfrente (NAf 19.490). Belanghebbende meent van wel, de Inspecteur is het tegenovergestelde standpunt toegedaan.

4 OVERWEGINGEN

Rente en kosten van geldlening eigen woning 4.1

Ingevolge artikel 16, lid 1, letter h Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) zijn, voor zover hier van belang, als persoonlijke lasten aftrekbaar de rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning die als hoofdverblijf ter beschikking staat.

4.2

Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, daarvan de bewijslast draagt.

4.3

Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting rentebetalingen van NAf 2.901 aan de MCB en NAf 351 aan de ACU opgevoerd. Daarbij heeft belanghebbende overzichten van de MCB en de ACU bijgevoegd waarop het bedrag aan betaalde rente voor het jaar 2017 is vermeld. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij regelmatig onderhoud aan zijn woning moet plegen omdat hij aan een drukke weg woont. Dit brengt mee dat er veel roetschade ontstaat. Het onderhoud dat gepleegd moet worden betreft soms een kleine onderhoudsbeurt en soms een grote onderhoudsbeurt. Voor deze onderhoudsbeurten heeft belanghebbende leningen afgesloten. De Inspecteur heeft dit niet dan wel onvoldoende betwist.

4.4

Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de leningen aangegaan zijn voor het onderhoud van de eigen woning. De rentebetalingen van NAf 2.901 en NAf 351 zijn derhalve aftrekbaar.

Premie overlijdensrisicoverzekering

4.5

Ingevolge artikel 16, lid 1, letter h LIB zijn als persoonlijke lasten aftrekbaar de premies voor een aan die geldlening verbonden met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering. Enkel in gevallen waarin sprake is van een met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering, is aftrek van de premie mogelijk (vgl. GEA Curaçao 9 februari 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:22).

4.6

De Inspecteur heeft betwist dat sprake is van een met de looptijd dalende verzekering. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft ter zitting verklaard dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat sprake is van een met de looptijd dalende verzekering. Belanghebbende is aldus niet in zijn bewijslast geslaagd. Het bedrag van NAf 2.589 ter zake van de overlijdensrisicoverzekering bij Inter-Assure is dan ook niet aftrekbaar.

Betaling aan [Secretaresse]

4.7

Belanghebbende stelt primair dat de betalingen aan [secretaresse] kwalificeren als periodieke uitkering. Het Gerecht overweegt als volgt. Ingevolge artikel 16, lid 1, letter a LIB zijn lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen onder bepaalde voorwaarden als persoonlijke last aftrekbaar. Voor het begrip “lijfrente en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen” wordt daarbij verwezen naar artikel 7 LIB. Uit artikel 7, lid 1 LIB volgt dat niet als periodieke uitkering wordt gezien een uitkering of verstrekking aan een dienstbetrekking verbonden. Nu de betalingen gedaan worden uit hoofde van een dienstbetrekking kunnen de betalingen aan [secretaresse] alleen al daarom niet kwalificeren als periodieke uitkering.

4.8

Subsidiair stelt belanghebbende dat hij 16 jaar als financieel adviseur heeft gewerkt en dat hij, na zijn benoeming in ambtelijke dienst, zijn voormalige cliënten niet direct in de steek wilde laten. De administratie van vennootschappen, de nagekomen correspondentie en alle overige zaken waar belanghebbende ‘persoonlijk’ voor verantwoordelijk was, dienden op verantwoorde manier te worden afgewikkeld. Daar heeft [secretaresse] in de jaren na 2015 mee geholpen en daarom betreffen de loonkosten ondernemingskosten die in mindering komen op het inkomen, aldus belanghebbende. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de loonkosten aftrekbare ondernemingskosten vormen. Het Gerecht verwerpt het standpunt van belanghebbende. Niet belanghebbende zelf, maar de vennootschap heeft een onderneming gedreven. In de vennootschap hebben de financiële en fiscale activiteiten plaatsgevonden. Voor zover de in 2017 gemaakte loonkosten voortvloeien uit de voormalige onderneming van de vennootschap, kunnen ze niet bij belanghebbende in aftrek gebracht worden. Hij is immers een derde ten opzichte van die vennootschap. Dat hij bestuurder en grootaandeelhouder is van de vennootschap maakt dat niet anders. Belanghebbende heeft ook nog betoogd dat hij in 2017 zelfstandig ondernemer is, maar dat betoog faalt. Belanghebbende heeft immers noch in 2017 noch in de daaraan voorafgaande en de daarop volgende jaren, substantiële activiteiten. Alleen in 2018 heeft belanghebbende een bedrag van in totaal NAf 1.600 genoten met werkzaamheden die niet in dienstbetrekking zijn verricht. Dat is veel te weinig om van een onderneming te kunnen spreken. Belanghebbende heeft, bij een gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een onderneming. Dit subsidiaire standpunt kan aldus niet slagen.

4.9

Meer subsidiair doet belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende stelt dat hij de periodieke uitkeringen aan een voormalig medewerker als kosten in de aangifte heeft opgevoerd bij rubriek 15d omdat deze kosten in de aangiften van 2015 en 2016 op dezelfde wijze zijn opgenomen en niet zijn bestreden. Ook in 2018 zijn de kosten van [secretaresse] in aftrek toegelaten.

4.10

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur de aangifte op een bepaald punt heeft gevolgd. Een vertrouwen kan gerechtvaardigd zijn indien een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de Inspecteur is voorgelegd en daarnaast op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de Inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen (vgl. HR 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6516).

4.11

Belanghebbende heeft gesteld dat hij de situatie betreffende betalingen aan [secretaresse] uitgebreid in de aangifte 2016 heeft aangekaart en dus uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft voorgelegd. Door die aangifte te volgen heeft hij het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de kosten in aftrek worden toegelaten.

4.12

Het Gerecht verwerpt het standpunt van belanghebbende. Belanghebbende heeft in de aangifte inkomstenbelasting 2016 opgenomen dat hij periodieke uitkeringen heeft betaald aan [secretaresse]. Echter, nu is gebleken dat geen sprake is van periodieke uitkeringen. De feitelijke situatie is dus anders dan de in 2016 voorgestelde situatie. Er kan aldus geen sprake zijn van gewekt vertrouwen voor het jaar 2017.

4.13

In de aangifte inkomstenbelasting 2018 heeft belanghebbende winst uit onderneming opgevoerd en daarbij de kosten van [secretaresse] als ondernemingskosten in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 2018 de aangifte zonder nader onderzoek gevolgd. Dit kan echter niet leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Het enkel volgen van de aangifte inkomstenbelasting 2018 kan bij belanghebbende niet de indruk hebben gewekt van een expliciete standpuntbepaling door de Inspecteur waaraan deze gebonden moet worden geacht. Dit geldt temeer nu op het moment van het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 2018 de Inspecteur reeds expliciet kenbaar had gemaakt dat hij voor 2017 de loonkosten niet in aftrek toestond. Ook het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende slaagt niet.

Interne compensatie

4.14

De Inspecteur heeft ter zitting een beroep op interne compensatie gedaan omdat in de bezwaarfase een te grote vermindering toegepast zou zijn. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat het belastbaar inkomen van belanghebbende is verminderd van NAf 155.873 naar NAf 151.744, de vermindering bedraagt aldus NAf 4.129. Dit bedrag komt overeen met het bedrag van de onderhoudskosten van de eigen woning, dat in de bezwaarfase alsnog in aftrek is toegestaan. De Inspecteur heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat interne compensatie toepassing kan vinden.

5 PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Zo heeft belanghebbende zelf het beroepschrift geschreven en ingediend. Van door een derde beroepsmatig verleende bijstand is dus geen sprake.

5.2

Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6 DE BESLISSING

Het Gerecht:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 148.492; en

- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.

Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 7 juli 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.

De griffier, De rechter,

Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.

HOGER BEROEP

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na de verzenddatum hoger beroep instellen bij:

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)

Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18

Willemstad

Curaçao

U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener,

b. de dagtekening,

c. waartegen u in beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:

belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.

Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:

- natuurlijke personen: NAf 200

- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature