Uitspraak
Parketnummers: 400.00083/24 en 420.00048/23
Parketnummer vordering na voorwaardelijke veroordeling: 400.00059/21
Uitspraak: 18 juli 2024 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats],
wonende in Bonaire, [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek op de openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.A. van Lieshout, advocaat in Bonaire.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie, mr. D. Smits, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht alle tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen:
Voor de feiten 1 tot en met 3: tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest en als bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan begeleiding door de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij een behandeling bij MHC moet ondergaan;
Voor feit 4: tot een geldboete van USD 250,- ;
Voor feit 5 primair: tot twee weken hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van USD 350,-;
Voor feit 6: tot een geldboete van USD 225,-.
Zijn vordering houdt verder in:
- de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 15 dagen in de zaak met parketnummer 400.00059/21.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en heeft zich ten aanzien van de overige feiten gerefereerd aan het oordeel van het gerecht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de dagvaarding. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd is de verdenking:
In de zaak met parketnummer 400.00083/24:
mishandeling van zijn partner [slachtoffer] op 17 maart 2024;
mishandeling van zijn minderjarig (stief)kind op 17 maart 2024;
verzet tegen politieambtenaren op 17 maart 2024;
In de zaak met parketnummer 420.00048/23:
4. rijden onder invloed op 18 februari 2023;
5. rijden zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs op 18 februari 2023, dan wel (subsidiair) het niet ter inzage tonen van het rijbewijs;
6. onverzekerd rijden op 18 februari 2023;
Bewezenverklaring
Het Gerecht vindt - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feiten 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
Feit 1 (400.00083/24):
op 17 maart 2024 op het eiland Bonaire [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meerdere keren te slaan in het gezicht en aan de haren te trekken;
Feit 2 (400.00083/24):
op 17 maart 2024 op het eiland Bonaire, zijn minderjarig stiefkind, [stiefkind] heeft mishandeld door die [stiefkind] te slaan in het gezicht;
Feit 3 (400.00083/24):
op 17 maart 2024 op het eiland Bonaire, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], agenten van de politie, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van hem, verdachte, door:
- met kracht in de tegengestelde richting te bewegen dan de richting
waarin voornoemde politieambtenaren verdachte trachtten te
geleiden en
- ( telkens) met de benen te trappen in de richting van voornoemde
politieambtenaren;
Feit 4 (420.00048/23):
op 18 februari 2023 op het eiland Bonaire, als bestuurder van een vierwielig voertuig, Toyota Vitz, [kentekennummer], dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeersverordening, 495 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Feit 5 (420.00048/23):
op 18 februari 2023, op het eiland Bonaire, als bestuurder van een motorrijtuig (Toyota Vitz, [kentekennummer]), daarmede heeft gereden over de voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, de Kaminda Tras di Montanja (ter hoogte van het veld Tras di Montanja), zonder in het bezit te zijn van een op zijn naam door of vanwege de gezaghebber afgegeven geldig rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de aard als door hem bestuurd;
Feit 6 (420.00048/23):
op of 18 februari 2023, op het eiland Bonaire, als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, Toyota Vitz, [kentekennummer], daarmede heeft gereden over de voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, de Kaminda Tras di Montanja, ter hoogte van het veld Tras di Montanja, zonder dat de Wettelijke Aansprakelijkheid, waartoe dat motorrijtuig in het verkeer aanleiding kon geven, gedekt was door een verzekeringsovereenkomst welke beantwoordde aan de bij en krachtens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen BES gestelde bepalingen.
Het Gerecht vindt niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat.Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
In de bewijsmiddelen is geen (expliciete) landsaanduiding opgenomen, maar het is algemeen bekend dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 (parketnummer 400.00083/24):
1. Op zondag 17 maart 2024 omstreeks 23.05 uur kwam er een melding binnen bij KPCN van een incident van huiselijk geweld. De politie relateert hierover het volgende:
“De meldster, [stiefkind] vroeg de politie ter plaatse en hield de telefoonlijn open, waarbij een hevige ruzie te horen was. Enkele minuten later belde de latere getuige [getuige], een buurman, die aangaf dat een vrouw en een kind werden mishandeld door een man.”
2. slachtoffer] deed op 17 maart 2024 aangifte van mishandeling. Zij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“ Thuis begon mijn man [verdachte] met mij te discussiëren. Op het moment dat ik aanvoelde dat het erger begon te worden heb ik ervoor gekozen om mijn dochters kamerdeur open te maken en haar te verzoeken om alvast de politie te bellen. Op dat moment begon [verdachte] mij te slaan en aan mijn haren te trekken. Door deze rake klappen op mijn gezicht heb ik enorm veel pijn ervaren. Ook heeft hij mij ondertussen over de vloer heen gesleept en gezwaaid. Ik voelde enorme pijn overal van mijn gezicht Mijn dochter kwam toen om mij te verdedigen, op dat moment heeft [verdachte] haar geslagen en geduwd. Ik en mijn dochter hebben enorme pijn ervaren.”
3. De politie heeft op maandag 18 maart 2024 telefonisch de buurman, [getuige], als getuige gehoord. Hij heeft toen verklaard:
“Ik was gisteravond thuis en hoorde geschreeuw bij de buren. Ik ben toen naar buiten gegaan. Ik zag dat de buurman daar was met twee vrouwen, een oudere en een meisje. Ik zag dat hij de vrouw sloeg en ook dat hij het meisje sloeg.”
4. De minderjarige dochter, [stiefkind], is op 19 maart 2024 door de politie gehoord in aanwezigheid van een medewerker van jeugdzorg. [stiefkind] heeft verklaard:
“Mijn moeder haar vriend [verdachte] noem ik tio. Zondag 17 maart 2024 kwamen mamma en tio thuis. Er was gezeur en een gesprek over jaloezie. Tio pakte mamma bij haar haren vast. Dat zag ik. Daarna ben ik de slaapkamer uit gegaan en heb ik de politie gebeld. Toen ik aan het bellen was met de politie, was de ruzie nog gaande. Mamma en tio waren aan het vechten. Volgens mij heeft tio mijn moeder wel geslagen. Ik heb dat niet echt gezien
maar hij sleepte haar wel rond aan haar haren en duwde haar. Ik heb wel een klap van tio gekregen met de vlakke hand tegen de rechterkant van mijn gezicht. Ik ben op de grond gevallen. Tio duwde mij omdat ik de politie aan het bellen was. Dat was buiten voor het huis.”
5. Op 17 maart 2024 om 23.18 uur is de verdachte aangehouden. De politie relateert hierover het volgende:
“Ter plaatse aangekomen waren wij in gesprek gegaan met de melder. Melder stond bij voor de buren samen met haar dochter. Wij, verbalisanten, zagen dat de melder en dochter onder het bloed zat.
De man van de vrouw is ambtshalve bekend voor ons als bijgenaamd "[bijnaam verdachte]" Wij hadden de armen van [bijnaam verdachte] vastgepakt om hem in de boeien te slagen. Wij zagen dat [bijnaam verdachte] niet aan zijn aanhouding meewerkte. Wij zagen dat [bijnaam verdachte] met kracht in de tegengestelde richting werkte. Op het moment dat wij [bijnaam verdachte] in het dienstvoertuig wilde plaatsen begon [bijnaam verdachte] zich hevig te verzetten. Wij hadden extra kracht gezet om [bijnaam verdachte] in het dienstvoertuig te plaatsen. Wij zagen dat [bijnaam verdachte] telkens met zijn benen in onze richting aan het schoppen was. Wij hadden [bijnaam verdachte] aan zijn benen geboeid.
Aangehouden verdachte: [verdachte].”
6 De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Op 17 maart 2024 heb ik mijn vrouw niet geslagen, ik heb haar alleen vastgehouden. [stiefkind] heb ik geduwd. De politie heeft mij geboeid, ik wilde niet meegaan. .”
Bewijsoverweging ten aanzien van feiten 1 en 2 (parketnummer 400.00083/24)
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daarbij gewezen op de ontkennende verklaring van verdachte. Het Gerecht overweegt dat uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend volgt dat verdachte zijn partner niet alleen stevig heeft vastgepakt, maar dat hij haar ook heeft geslagen, en aan haar haren heeft getrokken. Niet alleen aangeefster zelf, maar ook de dochter en de buurman verklaren hierover. Over de mishandeling van [stiefkind] verklaart zij niet alleen zelf, maar ook de buurman en de moeder. Het Gerecht vindt ten aanzien van [stiefkind] alleen het slaan bewezen, omdat zijzelf niets zegt over schoppen.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 4, 5 primair en 6 (parketnummer 420.00048/23):
1. Op zaterdag 18 februari 2023 zag een politiepatrouille een auto slingerend over de weg rijden. De politie relateert hierover het volgende:
“Deze waarneming begon in de omgeving Tras di Montanja. De bestuurder reed zig-zag over de rijbaan. Ter hoogte van het veld Tras di Montanja hadden wij de verdachte van het voertuig een stopteken gegeven. De verdachte stopte. Ik zag dat het ging om Toyota Vitz met kenteken [kentekennummer]. Ik herkende de verdachte als de ambtshalve bekende man met de bijnaam ‘[bijnaam verdachte]’. Ik had de verdachte zijn rijbewijs en verzekeringsdocument gevorderd om ter inzage af te geven. Aan de eerste vordering voldeed verdachte niet. Wij hebben verdachte aangehouden.”
2. In het proces-verbaal ter zake artikel 28 WVV Bonaire staat het volgende gerelateerd:
“18 – 02-2023
Vordering ademtest, 1e contact: 20:15 uur. Aanhouding 18-02-2023 om 20.25 uur. Ademanalyse: tijdstip start ademanalyse: 22:05 uur.
Resultaat ademanalyse: 495 ugl.
Verdachte: [verdachte].”
3.De verdachte heeft op 18 februari 2023 een ademanalyse uitgevoerd, van 22:05 tot 22:11 uur. De uitkomst daarvan is: 495 ugl.
4 De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Op 18 februari 2023 reed ik in mijn auto. Ik was aan het slingeren om de gaten in de weg te ontwijken. Ik had gedronken, ja. Ik denk wel 10 bier. Ik heb geen rijbewijs, toen ook niet. De auto was ook niet verzekerd.”
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 313 van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in de artikelen 313 en 317 van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Mishandeling, begaan tegen zijn kind.
Het onder feit 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 186 van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Wederspannigheid.
Het onder feit 4 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 28 van de Wegenverkeersverordening Bonaire. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Handelen in strijd met artikel 28, tweede lid onder a, van de Wegenverkeersverordening Bonaire.
Het onder feit 5 primair bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 100 en strafbaar gesteld in artikel 131 van de Wegenverkeersverordening Bonaire. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Handelen in strijd met artikel 100, eerste lid, van de Wegenverkeersverordening Bonaire.
Het onder feit 6 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 2 en strafbaar gesteld in artikel 22 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Als bestuurder van een motorrijtuig daarmee over de weg rijden, terwijl niet is voldaan aan de verplichting tot het sluiten van een verzekering die voldoet aan de bij en krachtens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES gestelde bepalingen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen
Ten aanzien van de misdrijven (feiten 1 tot en met 3)
Bewezen is verklaard dat verdachte zowel zijn partner als haar dochter (zijn stiefdochter) heeft mishandeld. Toen de politie ter plaatse kwam, heeft verdachte zich bovendien verzet tegen de politie door met zijn benen te trappen en een andere kant op te bewegen. Verdachte heeft hiermee geen respect getoond voor de politie, en evenmin voor zijn partner en zijn stiefdochter.
De officier van justitie heeft, uitgaande van een soortgelijke bewezenverklaring, gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden begeleiding door de reclassering en behandeling door MHC.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweerverweer gevoerd.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de hoogte op te leggen straf heeft het Gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij heeft het Gerecht rekening gehouden de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte is, zo blijkt uit zijn strafkaart, eerder onherroepelijk veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het rapport van Stichting Reclassering Caribisch Nederland van 23 april 2024 over verdachte volgt dat verdachte lijkt te beschikken over lage cognitieve vermogens. Er is weinig sprake van probleembesef. Verdachte lijkt moeite te hebben met het aanleren van nieuwe vaardigheden, maar lijkt dit ook niet echt te willen. Er is sprake van zowel onmacht als onwil. Er is sprake van een problematische liefdesrelatie, waarbij de ruzies tussen verdachte en zijn partner soms lijken te escaleren. De dochter van de vriendin van verdachte wil het huis niet uit zolang haar moeder daar verblijft. De situatie is nu rustig, maar het is wachten op een volgende escalatie. Verdachte is aangemeld bij Mental Health Caribbean (MHC) en staat op de wachtlijst. De reclassering heeft goede hoop dat behandeling en begeleiding door MHC kan leiden tot gedragsverandering bij verdachte. Het advies van de reclassering is om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met reclasseringstoezicht en ambulante behandeling bij MHC.
Anders dan de officier van justitie ziet het Gerecht weinig meerwaarde in het opleggen van een zodanige straf dat verdachte daarvan nu nog een gedeelte zou moeten uitzitten. Verdachte heeft werk, de situatie is nu rustig, en verdachte werkt mee aan de begeleiding van de reclassering. Hoewel verdachte eerder tot een voorwaardelijke straf is veroordeeld voor een soortgelijk feit, en dit verdachte niet heeft weerhouden van het plegen van de onderhavige feiten, ziet het Gerecht meer in het voortzetten van de begeleiding en het opstarten van een behandeling door MHC.
Het Gerecht is, na dit alles te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat voor de feiten 1, 2 en 3 een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) weken passend en geboden is, waarvan 11 (elf) weken voorwaardelijk, met de voorwaarden zoals gevorderd. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Ten aanzien van de overtredingen (feiten 4 tot en met 6)
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de drie verkeersovertredingen zal worden veroordeeld tot respectievelijk:
Voor feit 4: tot een geldboete van USD 250,= ;
Voor feit 5: tot twee weken hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van USD 350,= ;
Voor feit 6: tot een geldboete van USD 225,=.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweerverweer gevoerd, maar heeft verzocht te bepalen dat de op te leggen boetes in termijnen kunnen worden betaald.
Het Gerecht heeft rekening gehouden de straffen die voor dergelijke overtredingen doorgaans worden opgelegd.
Het Gerecht heeft verder rekening gehouden met de strafkaart van verdachte, waar uit blijkt dat verdachte vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs en voor onverzekerd rijden. Het opleggen van een (voorwaardelijke) hechtenis zoals geëist vindt het Gerecht om die reden op zijn plaats.
Het Gerecht zal de eis van de officier van justitie ten aanzien van de verkeersovertredingen volgen. De verdachte zal dan ook tot bovenvermelde geldboetes en voorwaardelijke hechtenis worden veroordeeld.
Vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat het Gerecht de tenuitvoerlegging zal gelasten van de in de zaak met parketnummer 400.00059/21 op 17 juni 2022 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 dagen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich heeft misdragen in de zin van artikel 17h Wetboek van Strafrecht BES, nu is gebleken dat hij zijn partner op 17 maart 2024 opnieuw heeft mishandeld.
Inleiding – de vraag die voorligt
Op de BES-eilanden is de tot nu toe gebruikelijke interpretatie van de wet dat een eerder voorwaardelijk opgelegde straf niet gelijktijdig ten uitvoer kan worden gelegd met een veroordeling voor een in de proeftijd gepleegd strafbaar feit, omdat de veroordeling voor het nieuw gepleegde strafbare feit eerst onherroepelijk moet zijn. Volgens de officier van justitie is dit een misvatting. De officier van justitie stelt zich – met een uitgebreide verwijzing naar de wetteksten en wetsgeschiedenis - op het standpunt dat de mogelijkheden van tenuitvoerlegging wegens een misdraging en die wegens een onherroepelijke veroordeling naast elkaar bestaan, en dat een misdraging wel degelijk ook een in de proeftijd gepleegd strafbaar feit kan betreffen. Ook als de veroordeling voor dat feit nog niet onherroepelijk is.
De officier van justitie stelt hiermee de (principiële) vraag aan de orde, op welk moment de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf kan worden gelast als de verdenking bestaat dat de veroordeelde een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Kan een in de proeftijd gepleegd strafbaar feit een ‘misdraging’ opleveren in de zin van de artikelen 17f en 17h Sr BES ? En betekent dit dan dat de rechter die oordeelt over de strafbaarheid van het nieuw gepleegde feit, bij een bewezenverklaring van dat nieuwe feit ook een last tot tenuitvoerlegging kan geven van het oude feit, op de grond dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd heeft misdragen?
Om een antwoord te vinden op deze vragen zal het Gerecht achtereenvolgens kijken naar het wettelijk kader op de BES, de wettelijke regelingen van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en (Europees) Nederland, de wetsgeschiedenis, de taalkundige uitleg en ten slotte de wetsystematiek. Daarna volgt het oordeel van het Gerecht.
Het wettelijk kader voor de BES
De regeling omtrent de voorwaardelijke straf en de tenuitvoerlegging daarvan is neergelegd in de artikelen 17a tot en met 17k van het Wetboek van Strafrecht BES (Sr BES). De meest relevante artikelen zijn de volgende:
Artikel 17 a:
In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of tot geldboete, kan de rechter daarbij tevens zowel ten aanzien van die straf als ten aanzien van de opgelegde bijkomende straffen het bevel geven, dat deze geheel of voor een door hem te bepalen gedeelte niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij hij later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een bij het bevel te bepalen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen of een bijzondere voorwaarde, welke bij het bevel mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd.(…)
Artikel 17 f:
Indien de voorwaarden niet worden nageleefd, kan het openbaar ministerie bij de rechter, die het in artikel 17a bedoelde bevel heeft gegeven, daarvan aan dien rechter kennis geven, met zoodanige vordering als het noodig zal oordelen. De kennisgeving dat door den veroordeelde opnieuw een strafbaar feit is begaan, geschiedt niet vóór de nieuwe uitspraak onherroepelijk is geworden.
Het voorgaande lid is mede van toepassing, indien de veroordeelde vóór het einde van den proeftijd ter zake van een vóór het ingaan daarvan begaan strafbaar feit onherroepelijk wordt strafbaar verklaard.
Artikel 17 h:
De rechter die het in artikel 17a bedoelde bevel heeft gegeven, kan na ontvangst eener vordering van het openbaar ministerie, indien de voorwaarden niet worden nageleefd, de veroordeelde zich misdraagt of vóór het einde van den proeftijd ter zake van een vóór het ingaan daarvan begaan strafbaar feit onherroepelijk wordt strafbaar verklaard, last tot tenuitvoerlegging geven of bepalen dat den veroordeelde van zijnentwege eene waarschuwing zal worden toegediend. In het laatste geval bepaalt hij tevens de wijze waarop zulks zal moeten geschieden.
De last tot tenuitvoerlegging kan niet meer worden gegeven, wanneer sedert het einde van de proeftijd een termijn van drie maanden is verstreken, tenzij de veroordeelde vóór den afloop daarvan ter zake van een gedurende den proeftijd begaan strafbaar feit is vervolgd en de vervolging met eene onherroepelijke strafbaarverklaring eindigt. Alsdan kan nog ter zake van het begaan van dat feit binnen veertien dagen nadat de strafbaarverklaring onherroepelijk is geworden, last tot tenuitvoerlegging worden gegeven.
Artikel 17 k
De beslissingen in de artikelen 17g en 17h bedoeld, alsmede die waarbij vorderingen of verzoeken tot toepassing van een dier artikelen worden afgewezen, zijn met redenen omkleed; zij zijn niet aan eenig rechtsmiddel onderworpen.
Deze regeling lijkt vrij helder. Als de veroordeelde de voorwaarden niet naleeft kan het openbaar ministerie dat aan de rechter voorleggen, met een vordering tot tenuitvoerlegging. Met dien verstande dat de kennisgeving dat de veroordeelde een nieuw strafbaar feit heeft begaan niet mag plaatsvinden voordat de veroordeling voor het nieuwe feit onherroepelijk is geworden (artikel 17 f ).
De rechter kan vervolgens een last tot tenuitvoerlegging geven in drie gevallen:
als de voorwaarden niet worden nageleefd;
als de veroordeelde zich misdraagt; of
als de veroordeelde onherroepelijk is veroordeeld voor een nieuw strafbaar feit (artikel 17 h ).
De wettelijke regelingen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in Nederland
In de Wetboeken van Strafrecht van Aruba, Curaçao en Sint Maarten komt de term ‘misdraging’ met betrekking tot de voorwaardelijke straf niet (meer) voor. Tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf kan worden gelast indien enige voorwaarde niet wordt nageleefd (artikel 1:2 6 ). Algemene voorwaarde bij een voorwaardelijke straf is altijd dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit (artikel 1:2 1 ).
De rechter die de voorwaardelijke straf heeft opgelegd is bevoegd de vordering te behandelen, tenzij de veroordeelde wordt vervolgd voor het plegen van een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd. In dat geval is de rechter in eerste aanleg die het nieuwe strafbare feit berecht bevoegd. Die rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de rechter tot een veroordeling komt voor het nieuwe feit (artikel 1:26 lid 3 ). Om een onherroepelijke veroordeling hoeft het volgens de wettekst niet te gaan.
Rechterlijke beslissingen over een vordering tot tenuitvoerlegging zijn niet aan een rechtsmiddel onderworpen, tenzij zij deel uitmaken van een uitspraak ter zake van andere strafbare feiten (artikel 1:29 lid 1 ).
In Nederland geldt een soortgelijke regeling. In 1986 is de term ‘misdragen’ uit de wet gehaald. Daarvoor in de plaats kwam de mogelijkheid om al direct de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten, bij de berechting van het nieuwe in de proeftijd gepleegde strafbare feit.. Ook de mogelijkheden voor hoger beroep zijn hetzelfde als in Aruba, Curaçao en Sint Maarten: bij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens overtreding van een bijzondere voorwaarde, is hoger beroep niet mogelijk . Hoger beroep is wel mogelijk als de beslissing tot tenuitvoerlegging onderdeel uitmaakt van een beslissing ter zake van een ander strafbaar feit (artikel 6:6:22 lid 1 sub b Wetboek van Strafvordering ).
De wetsgeschiedenis – invoering van de term ‘misdragen’
De officier van justitie heeft onder andere verwezen naar de wetsgeschiedenis bij de invoering van de term ‘misdragen’ in 1950/1951 in Nederland. Bij die wetswijziging werd de term ‘misdragen’ toegevoegd aan het toen geldende artikel 14h Wetboek van Strafrecht. Van af toen kon de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast als de veroordeelde zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit en hiervoor onherroepelijk was veroordeeld en als de veroordeelde zich had misdragen.
De regeling zoals die in de jaren 50 van de vorige eeuw in Nederland gold is nagenoeg gelijkluidend terecht gekomen in het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen en daarna in het Wetboek van Strafrecht BES.
Kijkend naar onder andere de Memorie van Toelichting uit 1950, bestaat er inderdaad weinig twijfel over dat het destijds de bedoeling van de wetgever was om de mogelijkheden voor het tenuitvoerleggen van een voorwaardelijke straf uit te breiden en niet vast te zitten aan een onherroepelijke veroordeling. In de Memorie van Toelichting staat immers:
“Juist bij wangedrag is het nodig, dat de veroordeelde snel de gevolgen bemerkt. Daarom is het wenselijk, dat last tot tenuitvoerlegging reeds kan worden gegeven, indien de veroordeelde zich aan wangedrag schuldig maakt: zulks ter beoordeling van de rechter en zonder dat van dit wangedrag uit een onherroepelijke uitspraak behoeft te blijken”.
En even verderop:
“In het algemeen zal de rechter, ook wanneer een strafbaar feit is gepleegd, op grond van wangedrag last tot tenuitvoerlegging kunnen geven. Indien echter twijfelachtig is, of het feit is gepleegd, zal hij deze last eerst geven, indien van een onherroepelijke veroordeling blijkt”.
Taalkundige uitleg
Ook taalkundig lijkt het logisch onder ‘misdragen’ ook het plegen van een nieuw strafbaar feit te rekenen. Misdragen betekent je ‘slecht gedragen’; hoe zou het plegen van een strafbaar feit daar niet onder kunnen vallen?
Steun voor deze uitleg vindt het gerecht in een recente uitspraak van de Hoge Raad, die niet gaat over tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, maar wel over de term ‘misdragen’. In deze zaak had het openbaar ministerie een zaak geseponeerd onder de voorwaarde dat verdachte: ‘zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit, dan wel zich op andere wijze zal misdragen’ Het hof had die tweede voorwaarde zo uitgelegd dat die niet ziet op een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit, maar op het ontstaan van een nieuwe verdenking dat de verdachte zich aan enig strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De Hoge Raad beoordeelt deze uitleg als niet onbegrijpelijk, in aansluiting op een gelijkluidend oordeel uit 2015.
Wetsystematiek
Bestudering van de wetsystematiek pleit juist weer tegen het standpunt van de officier van justitie. De systematiek van de regeling van de artikelen 17a tot en met 17k Sr BES is duidelijk ingericht op een afzonderlijke procedure voor het geval de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf wordt gevorderd, bij de rechter die de voorwaardelijke straf heeft opgelegd. In artikel 17f staat immers: het openbaar ministerie kan kennis geven dat de veroordeelde de voorwaarden niet naleeft ‘aan de rechter die het in artikel 17a bedoelde bevel heeft gegeven ’. Oftewel: aan de rechter die de voorwaardelijke straf heeft opgelegd. Anders dan in Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt de bevoegdheid van de rechter die een nieuw, tijdens de proeftijd gepleegd, strafbaar feit berecht nergens genoemd.
Ook de tekst van artikel 17f pleit tegen het standpunt van de officier van justitie. De tekst van dit artikel lezend, is het moeilijk te begrijpen waarom de wetgever expliciet heeft bepaald dat de veroordeling voor het nieuwe feit onherroepelijk moet zijn voordat zelfs maar een melding aan de rechter mag worden gedaan dat de veroordeelde een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd, als tegelijkertijd op basis van een ‘misdraging’ de enkele verdenking van een nieuw strafbaar feit aanleiding kan zijn om een last tot tenuitvoerlegging te geven.
Zoals gezegd is het tot nu toe op de BES ook niet gebruikelijk om een vordering tot tenuitvoerlegging gezamenlijk in te dienen met de dagvaarding voor het nieuwe strafbare feit. De gangbare interpretatie van de artikelen 17f en 17h Sr BES is steeds geweest dat een vordering tot tenuitvoerlegging wegens een nieuw strafbaar feit pas kan worden gedaan nadat de veroordeling voor dat feit onherroepelijk is geworden. En dat de vordering tot tenuitvoerlegging dus niet kan worden aangebracht tegelijk met de dagvaarding voor het nieuwe feit, precies zoals het in de laatste volzin van artikel 17f staat beschreven.
Oordeel van het Gerecht
Het Gerecht stelt vast dat de wettelijke regeling van de artikelen 17a tot en met 17k Sr BES vragen oproept, die vanuit verschillende gezichtspunten verschillend kunnen worden beantwoord. Het ligt enerzijds voor de hand de kennelijke wil van de wetgever te volgen en onder misdraging ook het plegen van een nieuw strafbaar feit te verstaan. Taalkundig lijkt dat ook logisch. Anderzijds zou toewijzing van de vordering van de officier van justitie leiden tot een tot nu toe niet gebruikelijke interpretatie van de wet, die in strijd lijkt te zijn met de wetssystematiek. Die nieuwe interpretatie zou bovendien een (grote) verruiming meebrengen van de mogelijkheden om een last tot tenuitvoerlegging te geven.
Had de mogelijkheid op de BES bestaan om in strafzaken prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, dan had het Gerecht het stellen van prejudiciële vragen zeker overwogen. Die mogelijkheid bestaat echter niet. Het Gerecht zal dus zelf tot een oordeel moeten komen, en overweegt daartoe als volgt.
Het zou naar oordeel van het Gerecht voor de hand liggen om de interpretatie die de officier van justitie voorstaat te volgen, als de (verouderde) regeling op de BES daarmee in overeenstemming zou worden gebracht met de regeling zoals die geldt op de andere eilanden en in Nederland. Maar dat is niet het geval. Want anders dan op de andere eilanden en in Nederland, ontbreekt op de BES in alle gevallen de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen. De tekst van artikel 17k Sr BES is daarover duidelijk.
Dat betekent dat de interpretatie van de wet zoals de officier van justitie die voorstaat zou leiden tot de volgende uitkomst: het Gerecht in eerste aanleg BES kan een verdachte veroordelen voor een nieuw strafbaar feit en daarbij een last tot tenuitvoerlegging geven van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Vervolgens kan de verdachte wel in hoger beroep tegen de veroordeling voor het nieuwe feit, maar niet tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging. In hoger beroep kan de verdachte dan alsnog worden vrijgesproken van het nieuwe feit. Maar de beslissing tot tenuitvoerlegging blijft in stand, want die is niet voor beroep vatbaar. Die uitkomst is naar oordeel van het gerecht onrechtvaardig en ongewenst. En dat geeft voor het Gerecht uiteindelijk de doorslag.
Dat de wetgever in de jaren 50 van de vorige eeuw de term ‘misdragen’ aan de regeling heeft toegevoegd om de mogelijkheden voor tenuitvoerlegging uit te breiden, juist zodat niet altijd gewacht zou hoeven worden op een onherroepelijke veroordeling, maakt dit niet anders. Het kan zijn dat ook destijds al niet de mogelijkheid bestond om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing en dat de wetgever dit destijds niet als een probleem heeft ervaren. In de huidige tijd ligt dit anders. Na de jaren 50 van de vorige eeuw heeft de wetgever, eerst in Nederland en later in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, de expliciete mogelijkheid gecreëerd dat de rechter die over een nieuw strafbaar feit beslist ook een last tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk de straf kan geven vanwege het plegen van dat nieuwe strafbar feit. Daarbij is ook de mogelijkheid gecreëerd dat tegelijk met het instellen van beroep tegen de nieuwe beslissing ook beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging. Het een kan, naar het oordeel van het Gerecht, niet zonder het ander. En het creëren van een hoger beroepsmogelijkheid gaat de rechtsvormende taak van het Gerecht (ver) te buiten.
Het Gerecht oordeelt daarom dat dat regeling van de artikelen 17a tot en met 17k Sr BES niet anders gelezen kan worden dan in die zin dat tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf vanwege een nieuw gepleegd strafbaar feit, niet mogelijk is zolang de veroordeling voor dat nieuwe feit niet onherroepelijk is. Ook niet op de grond dat de verdachte/veroordeelde zich heeft misdragen in de zin van artikel 17h Sr .
Het Gerecht zal de vordering van de officier van justitie afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17 b, 17c, 17d, 27, 27a, 27b, 28, 31, 59, 64 Wetboek van Strafrecht BES, artikel 131 van de Wegenverkeersverordening Bonaire en de artikel 11 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 (parketnummer 400.00083/24):
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) weken;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
- bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 11 (elf) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
1. de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
2. de verdachte zich onder behandeling laat stellen bij Mental Health Caribbean of een soortgelijke instelling, zulks zolang dit gedurende de proeftijd door de behandelaar nodig wordt geacht.
- geeft de reclassering opdracht bijstand te verlenen aan de verdachte ter zake van de naleving van de voorwaarden;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Ten aanzien van feit 4 (parketnummer 420.00048/23)
- veroordeelt de verdachte tot een geldboete van $ 250,-- (tweehonderdvijftig Amerikaanse dollar), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis;
- bepaalt dat de verdachte deze geldboete mag betalen in 5 (vijf) maandelijkse termijnen van $ 50,00 (vijftig Amerikaanse dollar),
Ten aanzien van feit 5 primair (parketnummer 420.00048/23):
- veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren,
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- veroordeelt de verdachte tot een geldboete van $ 350,-- (driehonderdvijftig Amerikaanse dollar), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis;
- bepaalt dat de verdachte deze geldboete mag betalen in 7 (zeven) maandelijkse termijnen van $ 50,00 (vijftig Amerikaanse dollar),
Ten aanzien van feit 6 (parketnummer 420.00048/23):
- veroordeelt de verdachte tot een geldboete van $ 225,-- (tweehonderdvijfentwintig Amerikaanse dollar), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis;
- bepaalt dat de verdachte deze geldboete mag betalen in 4 (vier) maandelijkse termijnen, van 3x $ 50,00 (vijftig Amerikaanse dollar) en 1x $ 75,00 (vijfenzeventig Amerikaanse dollar),
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 400.00059/21):
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.G.C. Groenendaal, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en op 18 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.
Hierna wordt, voor wat betreft de feiten 1 tot en met 3, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Caribisch Nederland (jeugd en zeden) d.d. 19 maart 2024, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2540-EIND-NICOD84. En voor de feiten 4 tot en met 6 wordt telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, van het Korps Politie Caribisch Nederland d.d. 28 februari 2023, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2023001960.
Proces-verbaal van bevindingen ‘911-meldingen’ d.d. 19 maart 2024, p. 22 e.v..
Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 18 maart 2024, p. 9-11.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 18 maart 2024, p. 14-15.
Proces-verbaal van getuigenverhoor [stiefkind] d.d. 19 maart 2024, p. 18-21.
Proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] d.d. 18 maart 2024
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 juni 2024, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
Proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 februari 2023.
Poroces-verbaal artikel 28 WVV Bonaire d.d. 18 februari 2023
Schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai van de ademanalyse dd 18-02-2023 van 22:05 tot 22:11 uur.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 juni 2024, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
Het gerecht zal hierna spreken van ‘de BES’, als Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden bedoeld, oftewel Caribisch Nederland.
Het gerecht zal hierna spreken van ‘Nederland’ waar Europees Nederland wordt bedoeld.
Destijds neergelegd in artikel 14g Wetboek van Strafrecht, nu artikel 6:6:1 e.v. Wetboek van Strafvordering )
Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp Wet houdende nadere voorzieningen betreffende de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling, TK 1546, nr. 3, 1950
Hoge Raad 11 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:807, zie ook Hoge Raad 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3639