U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Staatsrecht. Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius. Voormalige eilandsraadsleden eisen dat deze wet wordt teruggedraaid.

formele relatie: EUX2019H00004

Uitspraak



GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA Zittingsplaats Sint Eustatius

Zaaknummer: EUX201800049

Vonnis d.d. 22 oktober 2019

inzake

1 Clyde Ivan VAN PUTTEN,

2. Rechelline Mururgia Candida LEERDAM, 3. Reuben Elroy MERKMAN, 4. Derrick Andre Uranus SIMMONS, 5. Charles Albertus WOODLEY,

allen wonende op Sint Eustatius,

eisers,

procederende in persoon,

tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties),

zetelende in Den Haag,

gedaagde,

gemachtigde: mr. C.R. RUTTE en mr. J.W.H. VAN WIJK.

Partijen zullen hierna “eisers” en “de Staat” worden genoemd.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

Het procesverloop blijkt uit:

het verzoekschrift met producties, op 13 september 2018 ter griffie ingediend;

de conclusie van antwoord met producties,

de conclusie van repliek,

de conclusie van dupliek,

pleitnota van eisers,

pleitnota van de Staat.

1.2.

Het pleidooi heeft op 24 september 2019 plaatsgevonden. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden. Ter zitting heeft de rechter de daags daarvoor door eisers ingediende producties geweigerd omdat die niet tijdig aan het Gerecht en de Staat zijn toegezonden.

1.3.

Na afloop van de zitting heeft de rechter medegedeeld dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2 De feiten

2.1.

Op 8 mei 2017 heeft de Eilandsraad van de Bijzondere Gemeente Sint Eustatius een motie aangenomen met onder andere de volgende tekst:

“1. Declares any provision in the WolBES and/or FinBES which is in conflict with Sint Eustatius’ right to a full measure of self-government as outlined in the Charter of the United Nations and the relevant resolutions as inoperative,

(…)

6. Also instructs the Executive Council to immediately initiate legal proceedings against the Government of the Netherlands in order to cease any violations of its obligations under the Charter of the United Nations pertaining to the people of Sint Eustatius’s right to self-determination and a full measure of self-government, including the permanent embedding of Sint Eustatius into the Constitution of the Netherlands,”

2.2.

Op 24 mei 2017 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een commissie van wijzen (hierna: de Commissie) ingesteld om onderzoek te doen naar het functioneren van het openbaar lichaam Sint Eustatius. Op 5 februari 2018 heeft de Commissie haar rapport gepresenteerd.

2.3.

Op dat moment waren eisers sub 1 tot en met sub 3 leden van de Eilandsraad van Sint Eustatius. Eisers sub 4 en sub 5 waren toen leden van het Bestuurscollege van Sint Eustatius.

2.4.

In zijn brief van 5 februari 2018 aan de Tweede Kamer heeft staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer R.W. Knops (zie Kamerstukken II 2017/2018, 31 568, nr. 196, pag. 1,2) de bevindingen van de Commissie als volgt samengevat:

“De commissie stelt vast dat Sint Eustatius op zowel sociaaleconomisch als fysiek terrein in sterk verwaarloosde staat verkeert. Het eiland kampt met vraagstukken als armoede, werkloosheid, gebrek aan economische ontwikkeling, jeugd- en gezinsproblemen, erosie, en onvoldoende afvalverwerking. De kwaliteit van de infrastructuur, van het woningbestand en van overheidsgebouwen is veelal slecht. Veel van de Statianen die met de commissie gesproken hebben, maken zich zorgen over de verwaarloosde staat van het eiland.

Daarnaast heerst er een ongunstig ondernemings- en investeringsklimaat, met elementen van willekeur. Lokale belastingen worden wel geheven, maar niet altijd geïnd en toezicht en handhaving worden selectief toegepast. De vergunningverlening en andere procedures kennen een lange doorlooptijd en soms een discriminatoire uitkomst. Door de orkanen van september jl. is de toeristensector onder druk komen te staan, en zijn de prijzen flink gestegen. Ondernemers achten een gesprek met de overheid zinloos, of zijn bang dat kritiek tot repercussies zal leiden.

Vanuit verschillende instituties wordt opgemerkt dat het Statiaanse bestuur niet geïnteresseerd is in zaken als natuur, cultuur of economische ontwikkeling. Geldstromen blijven uit. Bovendien nemen ze een tendens waar, waarbij het bestuur uitbestede taken in eigen beheer wil nemen, ongeacht of het daartoe de benodigde expertise heeft.

Op bestuurlijk vlak wordt de situatie gekenmerkt door wetteloosheid, financieel wanbeheer, het negeren van ander wettelijk gezag, discriminatie, intimidatie en het nastreven van persoonlijke macht. In het bestuurscollege noch in de eilandsraad worden de voorgeschreven besluitvormingsprocessen gevolgd. De eilandsraad controleert niet, maar is vervloeid met het bestuurscollege. Het bestuurscollege functioneert niet als college. De twee gedeputeerden laten zich sturen door één van de (voormalige) fractievoorzitters van de eilandsraad. Op hun beurt zijn zij van mening dat de gezaghebber moet doen wat zij willen.

De onderlinge verhoudingen binnen het bestuurscollege en tussen de coalitie en de oppositie zijn ernstig verstoord. Tussen het Nederlandse bestuur en het bestuur van Sint Eustatius zijn de verbindingen vrijwel geheel verbroken. In de eilandsraad zijn per motie de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES) en de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (FinBES) in de ban gedaan. De goedkeuringsprocedure met betrekking tot personele beslissingen wordt niet langer gevolgd en in- en toestemmingsprocedures evenmin.

Ter legitimatie van zijn gedrag beroept het bestuur zich op het recht op zelfbeschikking en de daaruit voortvloeiende bestuurlijke autonomie. Het verlangen naar meer autonomie is volgens de commissie nog te rechtvaardigen, maar de invulling daarvan behoort de uitkomst van een debat te zijn en niet het eenzijdige dictaat van een eilandsbestuur. Alle burgers die met de commissie spreken hebben kritiek op het lokale bestuur. Het gedrag van het huidige bestuur wordt ervaren als «destructief» en «erger dan ooit».

De commissie constateert dat het bestuur van Sint Eustatius zich heeft afgewend van de bestaande rechts- en staatsorde en niet meer bereid is de eigenmachtig toegeëigende autonomie weer los te laten. Er zijn volgens de commissie geen mogelijkheden meer om de bestuurlijke situatie in goed overleg te herstellen, nu het huidige bestuur van Sint Eustatius die weg door de wijze waarop het zich opstelt richting Nederland definitief heeft afgesloten.”

De staatssecretaris geeft verder aan dat de Commissie concludeert:

“dat de mogelijkheden om de situatie te verbeteren door het benutten van de reguliere instrumenten zijn uitgeput. Gelet op de bestuurlijke wanorde op vrijwel alle terreinen en de wetteloosheid binnen het bestuur, constateert de commissie grove taakverwaarlozing. Daarop is maar één antwoord mogelijk , aldus de commissie: bestuurlijk ingrijpen door Nederland door de aanstelling van een regeringscommissaris op grond van artikel 132, vijfde lid, in samenhang met artikel 132a van de Grondwet . ”

2.5.

Vervolgens heeft de regering het wetsvoorstel voor de Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (hierna: de Tijdelijke wet) ingediend, die op 7 februari 2018 in werking is getreden. Uit de Memorie van Toelichting op de Tijdelijke Wet (Kamerstukken II 2017/18, 34 877, nr. 3, p. 10):

“Met de commissie acht de regering het van belang dat een meer inhoudelijk gesprek plaatsvindt over het autonomievraagstuk, zowel onder de bevolking van Sint Eustatius als tussen Sint Eustatius en Europees Nederland. De commissie meent dat thans niet duidelijk is hoe de bevolking over dit vraagstuk denkt. Zowel de regeringscommissaris als de Staatssecretaris van BZK zal de totstandkoming van een dergelijk inhoudelijk gesprek bevorderen. Daarbij geldt de voorwaarde dat dit gesprek pas gevoerd kan worden wanneer alle gesprekspartners, inclusief de bevolking van Sint Eustatius, het gevoel hebben vrij te kunnen spreken. De uitkomst van het gesprek is niet noodzakelijkerwijs een grotere mate van autonomie. Dat het kabinet een autonoom land binnen het Koninkrijk zou kunnen worden met behoud van begrotingssteun en zonder mogelijkheden tot toezicht vanuit het Koninkrijk, zoals het huidige bestuur voorstaat. Het kabinet deelt die visie niet.”

2.6.

Op grond van artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet is de Eilandsraad ontbonden, zijn de eilandgedeputeerden van hun functies ontheven en is de waarnemend gezaghebber eervol ontslagen. Op grond van het tweede lid van genoemd artikel zijn een regeringscommissaris en een plaatsvervangend regeringscommissaris benoemd. Ingevolge artikel 3 lid 1 van de Tijdelijke wet oefent de regeringscommissaris alle taken en bevoegdheden uit die in de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: WolBES) of enige andere wet aan de eilandsraad, het bestuurscollege of de gezaghebber zijn opgedragen.

3 Het geschil

3.1.

Eisers vorderen dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:

voor recht te verklaren dat de Staat toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op de Staat rustende verplichting om de volledige staatkundige emancipatie van Sint Eustatius, zoals vervat in de motie van de Eilandsraad van 7 mei 2017, te bewerkstelligen, eerbiedigen en te beschermen, met als gevolg voor eisers (nu de Staat dit niet heeft gedaan) dat zij op onrechtmatige wijze uit hun ambt zijn verjaagd,

voor recht te verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers,

voor recht te verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Eilandsraad van Sint Eustatius en diens leden,

voor recht te verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens het Bestuurscollege van Sint Eustatius en diens leden,

voor recht te verklaren dat de Staat in strijd heeft gehandeld met de op de Staat rustende verplichtingen zoals bepaald in artikel 2 en artikel 73 VN Handvest ,

de Staat te veroordelen – vanaf 7 februari 2018 – tot doorbetaling van het loon van eisers als Eilandsraadslid c.q. Bestuurscollegelid totdat hun ambtsperiode op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, of totdat zij in hun functie zijn hersteld,

de Staat te veroordelen het onrechtmatig handelen jegens eisers op de heffen, en opgeheven te houden, onder verbeurte van een dwangsom,

te bepalen dat het verbeurde bedrag in de openbare kas van Sint Eustatius zal worden gestort,

de Staat te veroordelen de immateriële schade van eisers, nader op te maken bij staat, te vergoeden,

de Staat te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

De Staat verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, eisers in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eisers in de proceskosten.

3.3.

Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4 De beoordeling

De ambtshalve overwegingen over de bevoegdheid van het Gerecht

4.1.

Ambtshalve overweegt het Gerecht dat het bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Een aantal van de vorderingen ziet namelijk op de beëindiging, door de inwerkingtreding van de Tijdelijke Wet, van de aanstellingen van eisers als Eilandraadslid en Bestuurscollegelid. De Tijdelijke Wet voorziet niet in een bestuursrechtelijke procedure ten behoeve van de uit hun functies ontheven eisers zodat aan de burgerlijke rechter bevoegdheid toekomt hierover te oordelen. Eisers moeten immers toegang hebben tot een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang om hun burgerlijke rechten te kunnen beschermen.

4.2.

Bij repliek hebben eisers in dit verband ook nog aangevoerd dat door de Tijdelijke Wet de Staat handelt in strijd met artikel 8 EVRM . Zij hebben geen toegang tot de rechter. Het Gerecht constateert dat daarvan geen sprake is. De Tijdelijke Wet belemmert eisers geenszins in de toegang tot de rechter in de zin van artikel 8 EVRM . Eisers hebben de weg naar de burgerlijke rechter weten te vinden, getuige deze procedure en de eerder door hen aangevangen kort geding procedure waarin het Gerecht op 11 december 2018 uitspraak heeft gedaan (ECLI:NL:OGEABES:2018:50).

De ontvankelijkheidsverweren van de Staat

4.3.

De Staat voert de volgende ontvankelijkheidsverweren:

aa. Anders dan wordt gesteld zijn eisers 1, 2 en 3 geen leden van de Eilandsraad meer. Eisers 4 en 5 zijn evenmin leden van het Bestuurscollege. Dat volgt uit de Tijdelijke Wet. Eisers kunnen dus niet optreden namens deze organen. Dit verweer wordt door eisers gemotiveerd betwist,

bb. Als eisers voor zichzelf zouden procederen is het onduidelijk welk belang zij daarbij hebben. Bij dupliek heeft de Staat dit verweer laten varen zodat het Gerecht daarover niet hoeft te oordelen.

4.4.

Het Gerecht oordeelt over verweer aa. als volgt. Uit de weergave van de vorderingen van eisers volgt dat zij in hun persoonlijke belangen zijn geschaad. Dat blijkt vooral uit de vorderingen a, b, f en i. Eisers stellen dat zij door de Tijdelijke Wet in hun burgerrechtelijke, waaronder begrepen financiële, belangen zijn geschaad. Door de inwerkingtreding van de Tijdelijke Wet immers werden hun posities van Eilandraadslid, respectievelijk Bestuurscollegelid beëindigd waardoor zij niet langer hun werk konden verrichten en geen bezoldiging meer ontvingen. Het stellen van het ondervinden van schade hierdoor is genoeg om ontvankelijk te zijn in de vorderingen die geacht kunnen worden daarop betrekking te hebben. Omdat de vorderingen onderling samenhangen en eisers niet worden bijgestaan door een advocaat, waardoor de gekozen bewoordingen van de vorderingen minder precies zijn dan te doen gebruikelijk, oordeelt het Gerecht dat eisers in al hun vorderingen ontvankelijk zijn.

Formeel verweer van eisers tegen het optreden van mr. Van Wijk

4.5.

Artikel 28b Procesreglement van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura çao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof), luidt als volgt:

“Buitenlandse advocaten

In bijzondere gevallen kan de rechter een advocaat die niet bij het hof is ingeschreven als gemachtigde in een zaak toelaten, mits deze advocaat samenwerkt met een bij het hof ingeschreven advocaat. (…)”

4.6.

Eisers stellen dat de Staat niet heeft uitgelegd waarom deze procedure een bijzonder geval betreft en dat zij en het Gerecht dat niet kunnen toetsen. Het Gerecht overweegt dat het per e-mail van 8 juli 2019 aan partijen heeft medegedeeld dat mr. Van Wijk, die optreedt samen met de bij het Hof ingeschreven advocaat mr. Rutte, verlof krijgt om in deze procedure op te treden. Het Gerecht vindt dat sprake is van een bijzonder geval. Het gaat immers om een zaak die volgens eisers ziet op het zelfbeschikkingsrecht van Sint Eustatius en de gevolgen die dat heeft voor het huidige staatsbestel dat geldt binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Dat is zeker geen gangbare zaak en was dus bijzonder genoeg om het verlof van artikel 28b Procesreglement te verlenen.

De inhoudelijke argumenten van eisers

4.7.

Kort en zakelijk weergegeven voeren eisers in hun verzoekschrift het volgende aan. De Staat heeft een staatsgreep gepleegd met de Tijdelijke Wet. Dat is illegaal waardoor eisers uit hun ambten zijn verdreven. Deze acties leveren een onrechtmatige daad op zodat eisers recht op schadevergoeding hebben en moeten worden hersteld in hun functies. Dat blijkt uit nationaal en internationaal recht. Wat dat laatste betreft heeft de Staat gehandeld in strijd met artikel 73 jo. artikel 103 en artikel 2 VN Handvest . Zij verwijzen naar stukken van de VN over de kwestie Nederlands-Indië en naar het vonnis van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793) van 14 september 2011 in de Rawagede-zaak. Vanwege het historisch patroon van koloniaal wangedrag is de Staat niet geschikt om toezicht uit te oefenen over het volk van Sint Eustatius. Alinea 20 van de conclusie van antwoord: “Eisers stellen dat de Staat nog steeds tot geweld- en moorddadig optreden in staat is. Waren eisers niet tijdig uit hun kantoren vertrokken, dan is het niet denkbeeldig dat de Staat tot extreem geweld bereid was over te gaan. Immers het optreden van de Staat geeft er blijk van dat de Staat zijn impulsen tot moorddadig optreden nog steeds niet kan beheersen.” Omdat de Staat stelt dat het VN Handvest door hem in acht is genomen mag de rechter toetsen of inderdaad voldaan is aan de regels die hieruit blijken. Zo moet de Staat waarborgen dat sprake is van een volledige graad van staatkundige emancipatie van Sint Eustatius. De Tijdelijke Wet is in strijd met artikel 73 VN Handvest . Hierdoor is de democratie buiten werking gesteld en dat verhoudt zich niet met deze regels. Zie ook de VN Resolutie 747 (VIII) van 23 november 1953 die door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen en waarop eisers een beroep doen om te concluderen dat op de Staat een verplichting rust om de “volledige staatkundige emancipatie” van Sint Eustatius te organiseren en te handhaven. De aanleiding tot de motie van de Eilandsraad van 8 mei 2017 is het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW1999 inzake Moeders Srebrinica). Daarin heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat het Handvest voorrang heeft enig ander verdrag, dus ook het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden. Dat betekent dat ook de Wolbes en soortgelijke wettelijke regelingen niet van toepassing zijn als deze strijdig zijn met het VN Handvest.

4.8.

Bij repliek gaan eisers uitgebreid in op de uitspraak van het International Court of Justice van 25 februari 2019 inzake de Chagos Archipelago. Op grond van die uitspraak constateren zij dat het Statuut, het Protocol van 10/10/10, de BES wetgeving en de Tijdelijke Wet neerkomen op machtsmisbruik door de Nederlandse overheerser. De bepalingen van het VN Handvest hebben directe werking.

4.9.

Kort en zakelijk weergegeven verweert de Staat zich bij antwoord als volgt. Er is volledig voldaan aan artikel 73 VN Handvest in 1954 bij de totstandkoming van het Statuut voor het Koninkrijk (hierna: het Statuut). Vanaf toen vielen de Nederlandse Antillen (inclusief Sint Eustatius) niet meer onder artikel 73, zoals ook is bevestigd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 15 december 1955. Daarna is het zelfbeschikkingsrecht van de Nederlandse Antillen / Sint Eustatius nooit meer gespreksonderwerp geweest op de Algemene Vergadering. Nooit is artikel 73 van het VN Handvest in dit kader op Nederland betrokken geweest. Alleen daarom al is de Tijdelijke Wet niet in strijd met artikel 73 VN Handvest . De Staat heeft altijd erkend dat de bevolking van Sint Eustatius een zogenaamd “post-koloniaal”zelfbeschikkingsrecht heeft. In deze context echter moet het zelfbeschikkingsrecht in beginsel binnen de grenzen van de staat waarin een volk leeft verwezenlijkt worden oftewel op grond van het Statuut moeten alle landen binnen het Koninkrijk daarover kunnen meebeslissen. Er kan geen sprake van zijn dat Sint Eustatius dat zelf bepaalt. Niet eisers maar de bevolking van Sint Eustatius bepaalt wat zij wil. Daarvoor is de Tijdelijke Wet juist een noodzakelijke voorwaarde; de bestuurlijke wanorde en de intimidatie door eisers worden aangepakt zodat er voorwaarden worden geschapen voor een ordelijk democratisch debat hierover. Tot die tijd gelden alle Koninkrijksregels die van toepassing zijn op Sint Eustatius en ook de Tijdelijke Wet die door Eerste en Tweede Kamer (waarvoor de Statianen hun stem hebben kunnen uitbrengen) is aangenomen. Subsidiair voert de Staat nog aan dat wegens artikel 94 Grondwet de Tijdelijke Wet niet mag worden getoetst aan artikel 73 VN Handvest omdat laatstgenoemd artikel niet een “ieder verbindend”(e) bepaling is. Het heeft geen rechtstreekse werking. Bij dupliek voert de Staat nog aan aan dat de Chagos-zaak om verschillende redenen niet van toepassing is op de kwestie waar het in deze procedure om gaat.

5 De beoordeling

5.1.

Door de Staat is begin 2018, na uitvoerig onderzoek door de Commissie van Wijzen, geconstateerd dat sprake is van grove taakverwaarlozing door de Eilandsraad en het Bestuurscollege van de aan hen ingevolge de Wolbes toevertrouwde bevoegdheden. Dat van een dergelijke grove taakverwaarlozing sprake is wordt door eisers enkel in algemene termen betwist. Het wordt niet specifiek betwist. Daarom moet het Gerecht er, vanwege de onvoldoende betwisting door eisers, vanuit gaan dat er sprake was van grove taakverwaarlozing. Daarmee staat voor het Gerecht vast dat de Staat rechtmatig handelde door aan deze grove taakverwaarlozing door middel van indiening van het wetsontwerp van de Tijdelijke Wet een einde te maken. Die mogelijkheid is vastgelegd in artikel 232 Wolbes . Vervolgens is door de Tweede en Eerste Kamer van de Staten-Generaal, waarin de kiesgerechtigde Statianen waren vertegenwoordigd door middel van de uitoefening van hun actieve stemrecht, besloten in te stemmen met de Tijdelijke Wet. Vanuit Nederlandsrechtelijk, en evenmin vanuit Koninkrijksrechtelijk, perspectief gezien is er dan ook geen sprake van dat de Tijdelijke Wet is aan te merken als onrechtmatige wetgeving. Integendeel, nu het Gerecht ervan uit moet gaan dat sprake is van grove taakverwaarlozing, zou niet ingrijpen door de Staat onrechtmatig zijn geweest jegens Statianen die schade (zouden) ondervinden als gevolg van deze grove taakverwaarlozing. Bij elke willekeurige gemeente in (Europees) Nederland zou de Staat in een dergelijk geval hebben moeten ingrijpen.

5.2.

Het is het Gerecht gebleken dat het zwaartepunt in deze procedure ligt op het post-koloniale zelfbeschikkingsrecht c.q. de volledig staatkundige emancipatie. Niet uit het oog moet worden verloren echter dat deze door partijen breed uitgemeten discussie daarover enkel aan de orde is gekomen als gevolg van de grove taakverwaarlozing door de colleges van het Openbaar Lichaam Sint Eustatius waarvan eisers, met hun politieke geestverwanten, in meerderheid deel uitmaakten. Met andere woorden: als die colleges hun taken op grond van de Wolbes naar behoren zouden hebben uitgevoerd dan zouden beide kwesties helemaal geen onderwerp van procedures bij dit Gerecht zijn geworden. Het Gerecht ziet zich dus geconfronteerd met een geforceerd juridisch debat over het post-koloniale zelfbeschikkingsrecht en volledige staatkundige emancipatie dat eigenlijk voorbij gaat aan de aanleiding en de oorzaak van het terechte ingrijpen van de Staat. Duidelijk is dat een dergelijk debat primair in correct functionerende democratisch gekozen organen moet plaatsvinden. Daarvan is op Sint Eustatius geen sprake geweest, gelet op de grove taakverwaarlozing, waaronder de intimidatie, die het Gerecht als vaststaand moet aannemen.

5.3.

Het post-koloniale zelfbeschikkingsrecht en de volledige staatkundige emancipatie gebaseerd op het VN Handvest, zelfs uitgaande van de inhoud van deze rechten zoals die door eisers worden voorgestaan, staan naar het oordeel van het Gerecht niet aan de weg aan het ingrijpen door de Staat in geval van grove taakverwaarlozing. Geen enkele regel uit het VN Handvest verhindert dat de Staat mag ingrijpen om deze door de colleges van het Openbaar Lichaam Sint Eustatius gecreëerde wanorde te corrigeren. Sterker nog: ingrijpen is nodig juist om de altijd voortgaande discussie over de volledige staatkundige emancipatie van de bevolking van Sint Eustatius in een goed functionerend Openbaar Lichaam op democratische wijze mogelijk te maken.

5.4.

Naar het oordeel van het Gerecht bestaat er geen feitelijke grondslag voor de vorderingen van eisers; er was sprake van grove bestuurlijke taakverwaarlozing en dus was de Staat gehouden op te treden. Daarmee is (zoals gezegd) geen sprake van een onrechtmatige daad en evenmin van enige gehoudenheid tot het betalen van schadevergoeding of doorbetaling van de vergoedingen van eisers, waarbij overigens aangetekend wordt dat eisers 4 en 5 wachtgeld ontvangen van het Openbaar Lichaam Sint Eustatius. Daarmee moeten alle vorderingen van eisers reeds worden afgewezen.

5.5.

Teneinde recht te doen aan het uitvoerige procesdebat gaat het Gerecht in op de belangrijkste argumenten over de mogelijke strijdigheid tussen de Tijdelijke Wet en het VN Handvest. De hieronder staande motivering komt grotendeels neer op dezelfde motivering als in het kort geding vonnis van 11 december 2018 is opgenomen.

5.6.

Het relevante gedeelte van artikel 73 VN Handvest luidt als volgt:

“Members of the United Nations which have or assume responsibilities for the administration of territories whose peoples have not yet attained a full measure of self-government recognize the principle that the interests of these territories are paramount, and accept as sacred trust the obligation to promote to the utmost, within the system of international peace and security established by the present Charter, the well-being of the inhabitants of these territories, and, to this end:

(…)

to develop self-government, to take due account of the political aspirations of the peoples, and to assist them in the progressive development of their free political institutions, according to the particular circumstances of each territory and its peoples and their varying stages of advancement; (…).”

5.7.

Resolutie 742 (VIII) van de Algemene Vergadering van de VN van 27 november 1953 luidt, voor zover hier vanbelang, als volgt: “Expresses to the Government of the Netherlands its confidence that, as a result of the negotiations a new status will be attained by the Netherlands Antilles and Suriname representing a full measure of self-government in fulfillment of the objectives set forth in the Chapter XI of the Charter.”

5.8.

Resolutie 945 van de Algemene Vergadering van 15 december 1955 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. Takes note of the documentation submitted, and of the explanation provided, to the effect that the peoples of the Netherlands Antilles and Surinam have expressed through their freely elected representative bodies, their approval of the new constitutional order, and takes note also of the opinion of the Government of the Netherlands;

2. Expresses the opinion that without prejudice to the position of the United Nations as affirmed in General Assembly resolution 742 (VIII) of 27 November 1953, and to such provisions of the Charter of the United Nations as my be relevant, on the basis of the information before it as presented by the Government of the Netherlands, and as desired by the Government of the Netherlands, cessation of the transmission of information under Article 73e of the Charter in respect of the Netherlands Antilles and Surinam is appropriate.”

5.9.

Resolutie 1514 (XV) van de Algemene Vergadering van 14 december 1960 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“A Non-Self Governing Territory can be said to have reached a full measure of self-government by:

a) Emergence as a sovereign independent State;

b) Free Association with an independent State; or

c) Integration with an independent State.”

5.10.

Resolutie 2625 (XXV) van de Algemene Vergadering van 24 oktober 1970 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“The establishment of a sovereign and independent State, the free association or integration with an independent state or the emergence into any other political status freely determined by a people constitute modes of implementing the right of self-determination by that people.”

Verderop in deze resolutie staat:

“The territory of a colony or other Non-Self Governing Territory has, under the Charter, a status separate and distinct from the territory of the State administering it; and such separate and distinct status under the Charter shall exist until the people of the colony or Non-Self-Governing Territory have exercised their right of self-determination in accordance with the Charter, and particularly its purposes and principles.”

5.11.

Het Gerecht overweegt, tegen de achtergrond van de hiervoor aangehaalde Resoluties, als volgt. Het in artikel 73 VN Handvest bedoelde “full measure of self-government” (hierna: volledig zelfbestuur) kan blijkens VN-resolutie 1514 (XV) niet alleen worden bereikt door onafhankelijkheid, maar ook door vrije associatie met een onafhankelijke staat dan wel door integratie in een onafhankelijke staat.

5.12.

Sint Eustatius heeft als onderdeel van de Nederlandse Antillen in 1954 volledig zelfbestuur bereikt. Dat blijkt uit het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: Statuut). Daarin is in de preambule onder meer opgenomen: “constaterende dat Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen in 1954 uit vrije wil hebben verklaard in het Koninkrijk der Nederlanden een nieuwe rechtsorde te aanvaarden, waarin zij de eigen belangen zelfstandig behartigen en op voet van gelijkwaardigheid de gemeenschappelijke belangen verzorgen en wederkerig bijstand verlenen, en hebben besloten in gemeen overleg het Statuut voor het Koninkrijk vast te stellen; (…)”.

5.13.

Vast staat dat de bevolking van Sint Eustatius als onderdeel van de Nederlandse Antillen bij de totstandkoming van het Statuut in 1954 haar in artikel 73 VN Handvest verankerde recht op zelfbeschikking heeft uitgeoefend. Zij heeft uit vrije wil gekozen geen onafhankelijke staat te worden doch onderdeel te worden van de in het Statuut neergelegde rechtsorde binnen het Koninkrijk. Daarmee hebben de Nederlandse Antillen, waaronder Sint Eustatius, de “full measure of self-government” bereikt als bedoeld in artikel 73 VN Handvest . Dat is ook in lijn met de door eisers bedoelde verklaring van 18 januari 1952 van minister Kernkamp en die van 30 maart 1955 van de Nederlandse vertegenwoordiger van de VN. Deze laatste verklaring wordt aangehaald door de Algemene Vergadering van de VN in resolutie 945. De verplichting tot het verstrekken van informatie als bedoeld in artikel 73 sub e VN Handvest is van wege het uitoefenen van het recht op zelfbeschikking dus komen te vervallen. De Nederlandse Antillen komen na 1955 ook niet meer voor op de lijst van “non-self-governing territories” van de VN.

5.14.

Op grond van het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat de Staat kan worden gevolgd in zijn opvatting dat artikel 73 VN Handvest sedert de totstandkoming van het Statuut in 1954 niet meer van toepassing is op Sint Eustatius. Reeds daarom is de Tijdelijke wet daarmee niet in strijd. Dat geldt overigens ook, indien de conclusie zou moeten zijn dat artikel 73 VN Handvest nog wel van toepassing is. Daartoe is het volgende van belang.

5.15.

Niet in geschil is dat de bevolking van Sint Eustatius ook na de integratie van de Nederlandse Antillen in het Koninkrijk recht heeft behouden op zelfbeschikking. Dit zelfbeschikkingsrecht heeft Sint Eustatius in 2005-2006 ook uitgeoefend. Dat had tot resultaat dat het bestuurscollege van Sint Eustatius op 9 september 2010 de nieuwe status van openbaar lichaam heeft aanvaard. Sint Eustatius is vervolgens met de wijziging van 10 oktober 2010 van het Statuut deel gaan uitmaken van het staatbestel van Nederland. Dus zelfs als eisers zouden worden gevolgd in hun stelling dat artikel 73 VN Handvest nog wel van toepassing zou zijn, staat vast dat Sint Eustatius uit vrije wil heeft gekozen toe te treden tot het Nederlandse staatsbestel. De wijziging van het Statuut is daarmee tot stand gekomen met overeenkomstige toepassing van de eisen die het recht op zelfbeschikking stelt. De binnen het staatsbestel van Nederland geldende wettelijke voorschriften zijn daardoor onverkort van toepassing op Sint Eustatius. De motie van 8 mei 2017 van de Eilandsraad treft dan ook geen doel. Een lagere overheid kan niet eenzijdig besluiten hogere nationale regelgeving buiten toepassing te verklaren. Hoogstens kan een motie, waarin strijdigheid met bepaalde VN principes wordt geconstateerd, een begin zijn om een dialoog aan te gaan over de volledige staatkundige emancipatie. De Nederlandse wetgevende macht was dan ook bevoegd de op de Grondwet gebaseerde Tijdelijke wet vast te stellen. De Nederlandse regering is bevoegd die wet uit te voeren. Ook in dat opzicht is dus geen sprake van onrechtmatig handelen van de Staat jegens eisers.

5.16.

De conclusie dat geen sprake is van strijdigheid met artikel 73 VN Handvest brengt tevens mee dat van schending door de Staat van artikel 2 VN Handvest in samenhang met artikel 73 VN Handvest evenmin sprake kan zijn. In artikel 2 VN Handvest is bepaald dat de VN en haar leden dienen te handelen overeenkomstig de daarin uiteengezette beginselen. Volgens eisers handelt de Staat in strijd met - zo begrijpt het Gerecht – het onder sub 2 van dit artikel bedoelde beginsel, dat er op neerkomt dat de leden de verplichtingen die zij overeenkomstig het VN Handvest op zich hebben genomen, te goeder trouw dienen na te komen. Strijdigheid in samenhang met artikel 73 VN Handvest kan dus niet worden aangenomen. Dat anderszins sprake zou zijn van schending van het in artikel 2 sub 2 VN Handvest neergelegde beginsel is niet gesteld en ook overigens niet gebleken.

5.17.

Om diezelfde reden dient ook het beroep van eisers op de artikelen 26 en 27 van het Weens verdrag inzake het verdragenrecht te stranden. Deze bepalingen voorzien er in dat elk in werking getreden verdrag partijen verbindt en door hen te goeder trouw ten uitvoer wordt gelegd (art. 26) en dat een partij zich niet mag beroepen op de bepalingen van zijn nationale recht om het niet ten uitvoer leggen van een verdrag te rechtvaardigen (art. 27). Er is, zoals hiervoor reeds overwogen, naar voorlopig oordeel van het Gerecht geen sprake van strijdigheid met artikel 73 VN Handvest .

5.18.

De stelling dat de Staat zou handelen in strijd met artikel 103 VN Handvest kan evenmin doel treffen, nu deze bepaling ziet op strijdigheid tussen verplichtingen uit het VN Handvest ten opzichte van verplichtingen uit andere verdragen. Dat is thans niet aan de orde. In dit kort geding gaat het immers om de relatie van de Tijdelijke wet ten opzichte van het VN Handvest.

5.19.

De overige argumenten van eisers (zoals de Rawagede-, Srebrenica- en Chagos-uitspraak) doen aan dit alles dit niet af. De stellingen van eisers, gebaseerd op het post-koloniale zelfbeschikkingsrecht en de volledige staatkundige emancipatie, gaan dus niet op.

5.20.

Het resultaat is dat het Gerecht alle vorderingen van eisers zal afwijzen. Als in het ongelijk gestelde partijen worden zij in de proceskosten veroordeeld.

6 De beslissing

Het Gerecht:

wijst de vorderingen af,

veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van de Staat begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 3.750,00 aan salaris gemachtigde,

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 22 oktober 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature