Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

EJ. Arbeid. Gerechtvaardigd vertrouwen. Toezegging tot verlening van arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of omzet tot arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Uitspraak



Beschikking van 10 januari 2023 (bij vervroeging)

Behorend bij E.J. nr. AUA202000951

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESCHIKKING

in de zaak van:

[NAAM VERZOEKSTER],

wonende te Aruba,

verzoekster,

hierna ook te noemen: [Verzoekster],

gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,

tegen:

de publiekrechtelijke rechtspersoon

SERVICIO DI LIMPIESA DI ARUBA,

gevestigd te Aruba,

verweerster,

hierna ook te noemen: Serlimar,

gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1 DE VERDERE PROCEDURE

1.1

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 1 november 2022;

- de conclusie na enquête van 22 november 2022;

- de conclusie van antwoord na enquête akte van 13 december 2022.

1.2

Vervolgens is vonnis bepaald.

2 DE VERDERE BEOORDELING

2.1

Bij tussenvonnis van 10 december 2020 is [verzoekster] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat in een gesprek voorafgaand aan de ondertekening van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Serlimar in januari 2020 aan [verzoekster] is toegezegd dat de arbeidsovereenkomst, na het verstrijken van de periode waarvoor die is aangegaan, óf wordt verlengd met nog een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, óf overgaat in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

2.2 [

Verzoekster] heeft ter vervulling van de bewijsopdracht vier getuigen doen horen: (i) [C] (hierna: [C]), eigenaresse van Canes Interum Management, (ii) [V] (hierna: [V]), HR assistent bij Serlimar, (iii) [B] (hierna: [B]), secretaris van SEPPA, en (iv) zichzelf.

2.3

De getuige [C] heeft - onder meer en voor zover hier van belang - als volgt verklaart:

“Ik ben destijds betrokken geweest bij sollicitatiegesprekken ten behoeve van Serlimar. (…) Ik heb toen ook een gesprek gevoerd met mevrouw [verzoekster]. (…) Mevrouw [verzoekster] is toen geselecteerd voor een functie. (…) Ik weet niet of mevrouw [verzoekster] een contract voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd is aangeboden”.

2.4

De getuige [V] heeft - onder meer en voor zover hier van belang - als volgt verklaart:

“Het contract is opgesteld door mijn baas, mevrouw [G]. Het is een standaard contract dat is gebruikt. Er heeft in verband met de ondertekening een bijeenkomst plaatsgevonden waar mevrouw [verzoekster] aanwezig was en mevrouw [X] en ikzelf. Tijdens de bespreking is door mevrouw [G] het contract met mevrouw [verzoekster] doorgenomen. Daarbij is ook door mevrouw [G] besproken dat het een contract is voor bepaalde tijd, te weten een jaar. Daarna is het contract in handen van het bestuur; daarmee bedoel ik dat HRM geen bevoegdheid heeft om te zeggen wat er na het einde van het contract gaat gebeuren”.

2.5

De getuige [B] heeft - onder meer en voor zover hier van belang - als volgt verklaart:

“ik heb ongeveer twee jaar geleden met mevrouw [verzoekster] over haar arbeidsovereenkomst gesproken. (…) Zij vertelde mij dat haar een arbeidsovereenkomst was aangeboden. (…) mevrouw [verzoekster] vertelde over haar dienstverband. Ik heb haar toen geadviseerd om voordat zij de overeenkomst zou tekenen, eerst naar Human Resources te gaan om te zeggen dat ze haar een vast contract moesten geven. Mevrouw [verzoekster] zou mijn advies opvolgen. (…) Ik ben niet bij het gesprek tussen [verzoekster] en Serlimar aanwezig geweest. Na afloop heb ik ook niet met haar gesproken.”

2.6 [

Verzoekster] heeft als getuige onder meer en voor zover hier van belang het volgende verklaard:

“De dag dat ik de arbeidsovereenkomst heb getekend, werd ik ’s ochtends gebeld door mevrouw [V] met de mededeling dat ik (…) langs moest komen (…) om de arbeidsovereenkomst te ondertekenen. (…) Ik heb toen gebeld met mevrouw [B] van de SEPPA om haar advies te vragen. Zij adviseerde mij om ervoor te zorgen om een vast contract of een verlenging te krijgen voordat ik de arbeidsovereenkomst zou tekenen, omdat de overeenkomst over 2 maanden al zou aflopen. Tijdens de bijeenkomst met mevrouw [V] heb ik gevraagd om een verlenging of een vast contract voordat ik zou tekenen. Mevrouw [V] zei mij toen dat ik eerst het contract moest tekenen en dat het contract dan automatisch na afloop in maart 2020 zou overgaan in een vast contract. (…) Ik had gevraagd dat ik een verlenging of een vast contract wilde en dat als dat niet gebeurde, dat ik dan een brief wilde hebben waarin werd meegedeeld dat de overeenkomst in maart zou eindigen. Ik heb geen brief van Serlimar ontvangen waarin zij mij hebben meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst na afloop van het eerste jaar in maart 2020 zou eindigen.”

2.7

De waardering van het bewijs is aan de rechter overgelaten. Voor het oordeel dat een partij is geslaagd in een op haar rustende bewijsopdracht dient de rechter een redelijke mate van zekerheid te hebben dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan. Het feit dient derhalve voldoende aannemelijk te zijn. Niet is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk zijn komen vast te staan.

2.8

Uit geen van de hiervoor in 2.3, 2.4 en 2.5 weergegeven getuigenverklaringen volgt (met een redelijke mate van zekerheid) dat aan [verzoekster] is toegezegd dat de arbeidsovereenkomst zou worden verlengd of zou overgaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens [verzoekster] is deze toezegging gedaan tijdens een gesprek in januari 2020 voorafgaand aan de ondertekening van de arbeidsovereenkomst tussen haar en Serlimar. De getuigen [C] en [B] zijn bij dit gesprek niet aanwezig geweest en hebben ook overigens niet ter zake dienende verklaard. De getuige [V], met wie dat gesprek volgens [verzoekster] heeft plaatsgevonden, heeft verklaard dat met [verzoekster] is besproken dat de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd was, namelijk een jaar. In haar verklaring zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat desondanks aannemelijk is dat op dat moment de door [verzoekster] gestelde toezegging aan haar is gedaan.

2.9 [

verzoekster] heeft als getuige verklaard dat [V] tijdens het gesprek tegen haar heeft gezegd dat de arbeidsovereenkomst na afloop in maart 2020 automatisch zou overgaan in een vast contract. Gronden om meer waarde te hechten aan deze verklaring van [verzoekster] dan aan de andersluidende verklaring van [V], zijn het Gerecht echter niet gebleken. Volgens [verzoekster] heeft [V] in strijd met de waarheid verklaard, maar ook [verzoekster] verklaart niet eenduidig met de in dezen vastgestelde feiten. Zij heeft verklaard geen brief van Serlimar te hebben ontvangen, terwijl (zoals in het tussenvonnis van 10 december 2020 al is geoordeeld) tussen partijen vast staat dat bij brief van 13 maart 2020 door Serlimar aan [verzoekster] is meegedeeld dat de arbeidsrelatie met ingang van 20 maart 2020 eindigt. Daarnaast volgt, anders dan [verzoekster] heeft betoogd, uit de enkele omstandigheid dat Serlimar de in deze procedure door [verzoekster] betrokken stelling dat het gesprek met [V] plaatsvond, niet heeft weersproken, nog niet dat de getuige [V] in strijd met de waarheid heeft verklaard dat tevens mevrouw [G] aanwezig was. [Verzoekster] heeft niet uitdrukkelijk gesteld dat enkel zij en [V] bij het gesprek aanwezig waren. Ook overigens heeft [verzoekster] geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld die tot het oordeel leiden dat [V] voor wat betreft de inhoud van het gesprek in strijd met de waarheid heeft verklaard. Nu de getuigenverklaring van [verzoekster] niet zwaarder weegt dat de daartegenover staande verklaring van [V], kan haar verklaring [verzoekster] niet baten.

2.10

Zoals hiervoor al is aangehaald, heeft [verzoekster] nadat het gesprek met Serlimar had plaatsgevonden, niet meer met [B] gesproken. Deze enkele omstandigheid rechtvaardigt echter, anders dan [verzoekster] stelt, nog niet de conclusie dat haar dus een toezegging is gedaan (omdat zij anders zeker contact met [B], althans SEPPA (de vakbond), zou hebben opgenomen).

2.11

De slotsom van het voorgaande is dat [verzoekster] niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Niet voldoende aannemelijk is geworden dat haar is toegezegd dat de arbeidsovereenkomst na verloop van een jaar zou worden verlengd of omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ook overigens zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken die ertoe leiden dat [verzoekster] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat haar arbeidsovereenkomst, na het verstrijken van de periode van een jaar, zou worden voortgezet. Dat van opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen of onrechtmatig handelen door Serlimar sprake is, kan dan ook niet worden gezegd.

2.12

De stellingen van [verzoekster] kunnen haar verzoeken niet dragen. Het door haar verzochte zal daarom worden afgewezen.

2.13 [

Verzoekster] zal als de in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding, de kosten van het getuigenverhoor daaronder begrepen. Deze kosten worden aan de zijde van Serlimar tot op heden begroot op Afl. 6.875,- (5,5 punt tarief 5) aan gemachtigdensalaris, Afl. 250,- aan taxe van de getuige [C] en voor wat betreft de taxen van de overige getuigen op nihil.

3 DE BESLISSING

Het Gerecht:

3.1

wijst het verzochte af;

3.2

veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van Serlimar gevallen, tot op heden begroot op Afl. 6.875,- aan gemachtigdensalaris, Afl. 250,- aan taxe van de getuige [C] en nihil voor wat betreft de taxen van de overige getuigen.

Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en werd in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature