Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Disciplinair ontslag - Naar het oordeel van het gerecht is niet komen vast te staan dat klager zijn echtgenote heeft mishandeld. Voldoende is wel vast komen te staan dat klager tijdens een concert uiterst geëmotioneerd is geraakt en zich ongepast heeft gedragen ten opzichte van zijn collega’s, in het bijzonder zijn meerdere in rang. Het gerecht wijzigt het bestreden landbesluit in dier voege dat aan klager de disciplinaire straf van schriftelijke berisping wordt opgelegd.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Uitspraak van 11 januari 2021

GAZA nr. AUA202002678

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het bezwaar in de zin van

de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[klager],

wonend te Aruba,

KLAGER,

gemachtigde: de advocaten mrs. D.G. Illes en D.G. Kock,

tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend te Aruba,

VERWEERDER,

gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 6 oktober 2020, no. 1, (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager primair met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en subsidiair klager eervol ontslag te verlenen met ingang van vijf dagen na dagtekening van het landsbesluit.

Tegen het bestreden landbesluit heeft klager op 28 oktober 2020 bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft op 30 november 2020 een contramemorie ingediend.

Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2020, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door mr. D.G. Illes occuperende voor mr. D.G. Kock, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.

De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader 1.1

Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

1.2

Ingevolge artikel 82 van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.

1.3

Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder i, van de Lma is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, ontslag.

1.4

Ingevolge artikel 85, eerste lid van de Lma wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.

1.5

Ingevolge artikel 98, eerste lid, onder f, van de Lma kan buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.

De feiten

2.1

Klager is ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA).

2.2

Op 26 mei 2018 heeft de echtgenote van klager (hierna: [de echtgenote]) aangifte gedaan van mishandeling door klager.

2.3

Op 24 januari 2019 vond er op aanraden van de officier van justitie een gesprek plaats tussen het waarnemend hoofd van Bureau Integriteit en Veiligheid (BIV), Hoofd staf korpschef en klager. Tijdens dit gesprek is het vermeende excessieve alcoholgebruik door klager besproken.

2.4

Op 12 maart 2019 heeft [de leidinggevende] een gesprek met klager gehouden. Er is besloten om klager tot 31 december 2019 in te delen bij het Team Bijzondere Projecten (TBP) waar klager een leertraject kreeg aangeboden.

2.5

Op 28 juni 2019 heeft zich een incident voorgedaan waarbij klager betrokken was.

2.6

Op 1 juli 2019 heeft [de echtgenote] aangifte gedaan van mishandeling door klager.

2.7

Bij brief van 16 juli 2019 heeft de minister van Justitie besloten klager voor de duur van zes weken de toegang tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen, -computers en voertuigen van het KPA ontzegd. Deze toegangsontzegging is met ingang van 26 augustus 2019 met zes weken verlengd, met ingang van 4 oktober 2019 wederom met zes weken verlengd, en met ingang van 14 november 2019 wederom met zes weken verlengd.

2.8

Bij landsbesluit van 5 november 2019 heeft verweerder besloten klager in zijn ambt te schorsen totdat er een beslissing is genomen inzake de disciplinaire strafoplegging.

2.9

Bij brief van 12 februari 2020 heeft verweerder klager in de gelegenheid gesteld zich ten aanzien van het hem verweten gedrag te verantwoorden. Klager heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.10

Bij brief van 7 juni 2020 heeft de waarnemend Korpschef KPA verweerder geadviseerd klager de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag op te leggen.

2.11

Bij advies van 31 juli 2020 adviseert Departamento di Recurso Humano (DRH) om klager de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en om klager subsidiair eervol ontslag te verlenen. In het advies is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Strafmaat

Geconcludeerd wordt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Dat het gedrag in privésfeer plaatsvond doet niet af aan de verwijtbaarheid en het karakter van het plichtsverzuim. Er is sprake van grensoverschrijdend gedrag dat ook zijn weerslag heeft op het aanzien van het politiekorps. Deze gedragingen worden aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim, in de zin van artikel 82 Lma, waaraan de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is. Bij de oplegging van de strafmaat moet naast de aard en ernst van het plichtsverzuim rekening worden gehouden met strafverzwarende omstandigheden.

(…)

Volgens de echtgenote van betrokkene bedreigde hij haar met de dood. Tijdens het concert vermeldden de agenten dat de echtgenote van betrokkene hen voor hulp vroeg, overstuur en bang was voor betrokkene en zij aan hen vermeldde dat betrokkene haar met de dood bedreigde. Dit is een verzwarende omstandigheid.

(…)”.

2.12

Bij bestreden landsbesluit van 6 oktober 2020 heeft verweerder besloten (I) klager met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder 1, van de (Lma de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en te bepalen dat met toepassing van artikel 85, eerste lid, van de Lma, wegens dienstbelang, de disciplinaire straf van ontslag, onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd, en (II) althans voor zover de onder punt I genoemde ontslaggrond komt te vervallen, betrokkene met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma eervol ontslag te verlenen met ingang van dagtekening van dit landsbesluit. In dit landsbesluit is onder meer het volgende overwogen:

“(…)

dat betrokkene vooralsnog verweten wordt dat:

- hij op 28 juni 2019 onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, terwijl hij met de dienstwagen op de openbare weg reed naar een concert;

- hij op 28 juni 2019 misbruik maakte van zijn ambt om gratis toegang te krijgen tot het concert;

- hij op 28 juni 2019 onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde terwijl hij oproepbaar was voor de Team Bijzondere Projecten;

- hij op 28 juni 2019 tijdens het concert zijn levensgezel in het openbaar uitschold, beledigde en mishandelde;

- hij op 28 juni 2019 zijn meerdere in rang in het openbaar uitschold, beledigde, met zijn wijsvinger bijna haar gezicht raakte en haar op het rangonderscheid tikte;

- hij zijn levensgezel, genaamd [de echtgenote], voor 28 juni 2019 meerdere malen mishandeld had en zij ten gevolge van de mishandeling, hematomen en blauwe plekken aan haar rechter boven- en onderknie, linkerknie en haar hals vertoonde;

(…)

dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens zoals blijkt uit de aangifte van betrokkene zijn echtgenote, de verschillende rapporten/processen-verbaal van politiemedewerkers inzake het op 28 juni 2019 voorgevallen, en het onderzoek, het oordeel gevormd kan worden dat betrokkene alle verweten gedragingen gepleegd heeft;

dat de ernstige mishandeling (wurging, op de grond gooien, bij de haren trekken, blauwe plekken en hematomen bij de knieën en hals) van zijn levensgezel aangemerkt wordt als plichtsverzuim in de zin van artikelen 47 lid 1 en 82 lid 2 Landsverordening materieel ambtenarenrecht;

(…)

dat betrokkene tegen de vrouwelijke agent vermeldde dat “het is niet omdat jij deze rang hebt dat jij mij iets te zeggen hebt over mijn geval, omdat jullie niet weten wat gaande is”

(…)

dat betrokkene zijn macht misbruikt had, door zich met de dienstwagen bij een speciale dienstingang van het concert aan de portier te vermelden dat hij een politieagent was zodat hij het concert binnen kon treden zonder te betalen, buiten zijn normale werktijden en zonder uniform;

(…)

dat betrokkene initieel zijn dienstvuurwapen bij de agenten weigerde in te leveren, hij de agenten bedreigde dat hij hevig zou verzetten indien zij hem moesten aanhouden;

dat betrokkene pas na een laatste waarschuwing begrip toonde en zijn dienstvuurwapen overhandigde en dit een verzwarende omstandigheid is;

(…)

dat betrokkene moet beseffen dat mishandeling gepleegd tegen zijn levensgezel als een ernstig feit beschouwd wordt en onder huiselijk geweld valt;

dat huiselijk geweld in de maatschappij als een “hot item” beschouwd wordt en een onderwerp is dat op overheidsniveau, het Openbaar Ministerie als ook door verschillende overheidsinstanties, de hoogste prioriteit geniet en bovendien als “High Impact Crime” gezien wordt;

dat een treffend voorbeeld die deze hoge prioriteit kenmerkt is het feit dat in het nieuwe Wetboek van Strafrecht van Aruba een specifiek nieuw wetsartikel opgenomen is, dat expliciet over huiselijk geweld gaat (artikel 2:277 lid 1 sub a Wetboek van Strafrecht );

(…)”.

Standpunten van partijen

3.1

Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat de handelingen van klager ernstig plichtsverzuim opleveren. Klager heeft een voorbeeldfunctie en heeft twintig jaar ervaring bij het KPA. Er worden hoge eisen gesteld aan de integriteit en betrouwbaarheid van een politieambtenaar. Klager heeft de integriteit en het vertrouwen van het KPA ernstig geschaad.

3.2

Klager betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Ten eerste ontkent klager dat hij op 28 juni 2019 oproepbaar was. Ook ontkent hij dat hij op die dag dermate onder de invloed zou zijn geweest dat hij niet in staat was een auto te besturen. Voorts betoogt klager dat er een woordenwisseling is ontstaan tussen hem en [de echtgenote] maar dat hij haar niet heeft mishandeld noch heeft uitgescholden. Klager erkent dat in het verleden één keer een worsteling tussen hem en [de echtgenote] heeft plaatsgevonden, maar dat was doordat klager zich tegen haar moest verdedigen. Klager ontkent voorts dat hij zich gratis toegang heeft verschaft tot het concert. Klager is bekend met de organisator en het was klager toegestaan om het concert te betreden. Klager kan erkennen dat hij zich op 28 juni 2019 luidruchtig heeft gedragen tegen zijn meerdere in rang en een gebaar heeft gemaakt met zijn hand. Klager werd echter ten onrechte door collega’s aangepakt alsof hij zijn vriendin had mishandeld. Ten slotte stelt klager zich op het standpunt dat de straf disproportioneel is. De Korpschef heeft geadviseerd klager voorwaardelijk te ontslaan. Het advies van DRH is ondeugdelijk omdat DRH er ten onrechte vanuit gaat dat de Korpschef heeft voorgesteld om klager onvoorwaardelijk te ontslaan. Ook het feit dat hij voor meer dan een jaar geschorst is geweest kan als een straf worden aangemerkt hetgeen een ontslag des te meer disproportioneel van aard maakt, aldus klager.

De beoordeling

4.1

Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Het gerecht stelt ten deze voorop dat het in het ambtenarentuchtrecht niet om strafbare feiten gaat, maar om deugdelijk vastgestelde gegevens en overtuiging ten aanzien van plichtverzuim. Ook handelen buiten werktijd kan onder omstandigheden strijdig zijn met hetgeen een goed ambtenaar betaamt en daarmee plichtsverzuim opleveren. Dit kan het geval zijn in situaties waarbij het handelen, gelet op de vervulde functie, het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad, maar ook in situaties waarbij de hoedanigheid en de gedragingen in de privésfeer onvoldoende gescheiden of te scheiden zijn. Grensoverschrijdend gedrag kan zijn weerslag hebben op het aanzien van de politie.

4.2.1

Verweerder heeft aan het bestreden landsbesluit ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van [de echtgenote], het besturen van de dienstwagen onder invloed van alcohol, het verkeren onder invloed van alcohol terwijl hij voor de dienst oproepbaar was, respectloos gedrag ten aanzien van zijn meerdere in rang, en het misbruik maken van zijn functie om gratis toegang te krijgen tot het concert. Verweerder baseert deze beschuldiging op processen-verbalen van aangifte, foto’s van [de echtgenote] en de verklaringen van klager.

4.2.2

Uit het verhandelde ter zitting en de zich in het dossier bevindende stukken heeft het gerecht onvoldoende de overtuiging gekregen dat klager [de echtgenote] heeft mishandeld. Het gerecht overweegt daartoe als volgt. Klager ontkent ten stelligste dat hij zich op 28 juni 2019 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [de echtgenote]. Blijkens het proces-verbaal van aangifte van 1 juli 2019 verklaart [de echtgenote] dat klager haar op het concert heeft beledigd en uitgescholden en dat zij bang was dat hij haar thuis zou gaan mishandelen. [De echtgenote] verklaart niet dat klager haar op die dag heeft mishandeld, zoals verweerder klager verwijt. Evenmin blijkt uit de overige verklaringen dat klager op het concert [de echtgenote] heeft mishandeld. Voor de vaststelling dat klager [de echtgenote] heeft mishandeld tijdens het concert op 28 juni 2019 is derhalve onvoldoende steun in het dossier aanwezig.

[De echtgenote] heeft in haar aangifte van 1 juli 2019 voorts verklaard dat klager haar in april 2019 tijdens een discussie bij haar nek heeft gegrepen en aan haar haar heeft getrokken. Het gerecht stelt vast dat de verklaring van [de echtgenote] omtrent de mishandeling in april 2019 summier en onvoldoende gedetailleerd is en geen steun vindt in enig ander document in het dossier, zodat het verwijt van plichtsverzuim op dit punt niet kan worden vastgesteld.

[De echtgenote] heeft verder verklaard dat klager haar op 16 juni 2019 heeft gewurgd waardoor zij haar bewustzijn verloor en zij zich daarna heeft verdedigd met een schop. Klager heeft hierover verklaard dat hij [de echtgenote] tijdens een discussie naar buiten heeft gebracht maar ontkent haar te hebben gewurgd. Hij betwist voort dat [de echtgenote] bewusteloos is geraakt. Klager heeft erkend dat er een worsteling is ontstaan maar heeft gesteld dat hij zich moest verweren tegen [de echtgenote] die met een schop op hem afkwam. Het gerecht stelt vast dat de verklaring van [de echtgenote] dat zij door haar echtgenoot op 16 juni 2019 is mishandeld onvoldoende steun vindt in hetgeen overigens in het dossier aanwezig is. Weliswaar heeft [de echtgenote] bij haar aangifte een aantal foto’s overgelegd waarop enig letsel kan worden waargenomen, maar aan deze foto’s kan niet de waarde worden gehecht die verweerder daar aan toekent. Immers niet kan worden vastgesteld wanneer deze foto’s zijn gemaakt en of het letsel dat op de foto’s zichtbaar is in enig verband staat met de vermeende mishandeling. Een doktersverklaring met betrekking het letsel ontbreekt. Voorts is niet gebleken dat het Openbaar Ministerie naar aanleiding van de aangiften tot strafvervolging is overgegaan. Gelet op het vorengaande is naar het oordeel van het gerecht niet komen vast te staan dat klager [de echtgenote] heeft mishandeld.

4.2.3

Ten aanzien van de verwijten dat klager op 28 juni 2019 onder invloed van alcohol een dienstwagen heeft bestuurd en hij onder invloed van alcohol verkeerde terwijl hij voor de dienst oproepbaar was, overweegt het gerecht dat deze verwijten evenmin op grond van het dossier voldoende overtuigend kunnen worden vastgesteld. Klager heeft ter zitting desgevraagd verklaard 3 à 4 biertjes op die avond te hebben gedronken en ontkent onder zodanig invloed van alcohol te zijn geweest dat hij de auto mocht besturen. Bij gebreke van enig document waaruit het alcoholpromillage van klager blijkt, kan de verklaring van klager niet zonder meer als ongeloofwaardig worden aangemerkt. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat klager op 28 juni 2019 geen piketdienst had terwijl ook niet uit de stukken of het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager op die dag c.q. avond voor de dienst oproepbaar was. Het enkele feit dat klager alcohol heeft genuttigd kan niet als plichtsverzuim worden aangemerkt.

4.2.4

Voorts stelt verweerder dat klager misbruik van zijn functie heeft gemaakt om gratis toegang tot het concert te krijgen. Het gerecht is van oordeel dat verweerder deze stelling ook niet voldoende heeft onderbouwd.

4.2.5.1 Het gerecht is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende vast is komen te staan dat klager tijdens het concert uiterst geëmotioneerd is geraakt en zich ongepast heeft gedragen ten opzichte van zijn collega’s. In het bijzonder heeft klager geen respect getoond aan zijn meerdere in rang door haar in het openbaar uit te schelden en aan te raken c.q. te duwen.

4.2.5.2 Het gerecht overweegt dat dit gedrag van klager ongepast is en dat verweerder dit terecht als plichtsverzuim heeft gekwalificeerd. Het plichtsverzuim kan aan klager worden toegerekend. Nu het plichtsverzuim aan klager kan worden toegerekend, is verweerder bevoegd klager daarvoor een disciplinaire straf op te leggen. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de disciplinaire straf van ontslag als evenredig is te beschouwen in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend. Naar het oordeel van het gerecht is dit enkel verwijt evenwel niet voldoende zwaarwegend om aan klager de zwaarst disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Het gerecht is van oordeel dat verweerder had kunnen volstaan met een minder verstrekkende straf.

5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende motivering, ook niet wat de als subsidiair gegeven reden voor ontslag betreft. Ook die grond is immers gegeven, uitgaande van hetzelfde in de bestreden beschikking omschreven feitencomplex en voorhanden zijnde bewijs. Daarenboven is aan klager geen verbeteringstraject gegund, hetgeen van het Land als een goede werkgever wel kan worden verwacht.

6. Het gerecht ziet voorts aanleiding om te doen wat verweerder had behoren en zal daarom met toepassing van artikel 85 van de La deze beschikking wijzigen als hierna bepaald.

7. Het bezwaar is derhalve gegrond.

8. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van klager, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,- wegingsfactor 1).

9. Het voorgaande leidt dan ook tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris;

- wijzigt het bestreden landsbesluit van 6 oktober 2020, no. 1, in dier voege dat het bepaalde onder “HEEFT BESLOTEN:” komt te luiden:

“de heer [klager] ([persoonsnummer]) met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht de disciplinaire straf van schriftelijke berisping op te leggen.”

Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van maandag, 11 januari 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:

Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;

In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.

Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:

De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken

J.G. Emanstraat 51

Oranjestad

Aruba

U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de datum van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature